Home

Rechtbank Den Haag, 23-05-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10820, AWB - 22 _ 392

Rechtbank Den Haag, 23-05-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10820, AWB - 22 _ 392

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 mei 2023
Datum publicatie
22 december 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:10820
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 22 _ 392
Relevante informatie
Art. 3.95 Wet IB 2001, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Voor het jaar 2018 is sprake van een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Eiseres heeft de kosten die betrekking hebben op het resultaat uit overige werkzaamheden voor de jaren 2018 en 2019 niet aannemelijk gemaakt. Geen aanleiding om te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Geen recht op een dwangsom en een immateriële schadevergoeding. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 22/392, SGR 22/394, SGR 22/2401, SGR 22/7304 en SGR 22/7305

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijk Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Voor het jaar 2019 heeft verweerder aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd. Bij de navorderingsaanslagen en aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 de aanslagen gegrond verklaard (zaaknummers SGR 22/392 en SGR 22/395). Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2022 aan eiseres een dwangsom van € 46 toegekend (zaaknummer SGR 22/2401). Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2022 de aanslagen ongegrond verklaard (zaaknummers SGR 22/7304 en SGR 22/7305)

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend

Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2023.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op [dag] 2019 gehuwd met [naam 3] (echtgenoot). Eiseres staat sinds 1 april 2019 op hetzelfde adres als haar echtgenoot ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

2. Met ingang van 20 augustus 2018 is aan de echtgenoot van eiseres een persoonsgebonden budget toegekend voor het inkopen van zorg.

2018

3. Eiseres heeft op 29 maart 2019 de aangifte IB/PVV en Zvw 2018 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 3.372 en is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 13.490

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking

€ 720

Opbrengst uit overige werkzaamheden

€ 6.426

Kosten overige werkzaamheden

€ 17.264 -/-

Resultaat uit overige werkzaamheden

€ - 10.838

Verzamelinkomen

€ 3.372

De omschrijvingen bij het inkomen uit overige werkzaamheden in de aangifte zijn als volgt:

Toelichting opbrengsten

[naam 4] € 6.425

Toelichting kosten

Reiskosten € 14.764

Overige kosten € 2.500

4. Met dagtekening 20 juni 2019 is conform de aangifte een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 opgelegd.

5. Op 2 april 2020 zijn zonder nader onderzoek conform de aangifte de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 aan eiseres opgelegd.

6. Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2019 heeft verweerder op 23 april 2021 een verzoek om informatie over de kosten die in aanmerking zijn genomen bij het resultaat uit overige werkzaamheden verzonden.

7. Met dagtekening 14 september 2021 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) voor het jaar 2018 navorderingsaanslagen op te leggen.

8. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 4 december 2021 de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 opgelegd, daarbij is belastingrente in rekening gebracht. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 19.495, en is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 13.490

Inkomen uit vroegere dienstbetrekking

€ 720

Opbrengst uit overige werkzaamheden

€ 6.426

Kosten overige werkzaamheden

€ 1.141 -/-

Resultaat uit overige werkzaamheden

€ 5.285

Verzamelinkomen

€ 19.495

9. Op 5 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2019

10. Eiseres heeft op 30 maart 2020 aangifte IB/PVV 2019 gedaan. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 20.108 en is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 28.167

Resultaat uit overige werkzaamheden

€ 6.302 +

Persoonsgebonden aftrek

€ 14.361 -/-

Verzamelinkomen

€ 20.108

Het resultaat uit overige werkzaamheden is in de aangifte als volgt berekend:

Bruto opbrengst

€ 30.632

Kosten telefoon/internet

€ 600

Reiskosten

€ 7.980

Werkelijke verhuiskosten

€ 3.500

Forfaitaire verhoging verhuiskosten

€ 7.750

Overige kosten

€ 4.500

Netto resultaat uit overige werkzaamheden

€ 6.302

Daarbij is een bedrag aan specifieke zorgkosten opgegeven van € 10.523. Van dit bedrag is € 3.523 aan eiseres toebedeeld. In de aangifte hebben eiseres en haar echtgenote verzocht het gehele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt.

Medicijnen

€ 578

Vervoerskosten

€ 9.267

Kleding en beddengoed

€ 750

Dieetkosten

€ 900

Hulpmiddelen

€ 207

Genees- en heelkundige hulp

€ 202

Reiskosten ziekenbezoek

€ 190

Totaal

€ 12.094

Verhoging

€ -

Drempel

€ 1.571

Aftrekbaar

€ 10.523

11. Met dagtekening 2 oktober 2020 heeft verweerder verzocht om nadere informatie ten aanzien van de ingediende aangifte. Hierop heeft eiseres per e-mail van 13 november 2020 gereageerd.

12. Op 24 januari 2021 heeft eiseres nogmaals aangifte IB/PVV 2019 gedaan naar een verzamelinkomen van € 18.867, als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 28.167

Resultaat uit overige werkzaamheden

€ 4.866 +

Persoonsgebonden aftrek

€ 14.166 -/-

Verzamelinkomen

€ 18.867

Het resultaat uit overige werkzaamheden is in de aangifte als volgt berekend:

Bruto opbrengst

€ 30.632

Kosten telefoon/internet

€ 712

Reiskosten

€ 7.980

Werkelijke verhuiskosten

€ 3.500

Forfaitaire verhoging verhuiskosten

€ 7.750

Huurkosten

€ 1.324

Overige kosten

€ 4.500

Netto resultaat uit overige werkzaamheden

€ 6.302

Hierbij zijn geen specifieke zorgkosten aan eiseres toegekend.

13. Met dagtekening 15 april 2021 heeft verweerder haar voornemen om af te wijken van de aangifte kenbaar gemaakt.

14. Verweerder heeft met dagtekening 11 mei 2021 de aanslag IB/PVV 2019 opgelegd.

15. Op 7 oktober 2021 heeft verweerder de vooraankondiging op de uitspraak op bezwaar aan eiseres doen toekomen.

16. Met dagtekening 22 november 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van uitspraak op bezwaar.

17. De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2019 is gedagtekend 3 december 2021. In de uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen van eiseres vastgesteld op € 42.013 en dit is als volgt opgebouwd:

Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 28.167

Resultaat uit overige werkzaamheden

€ 13.846 +

Verzamelinkomen

€ 42.013

Het resultaat uit overige werkzaamheden is in de aangifte als volgt berekend:

Bruto opbrengst

€ 30.632

Kosten telefoon/internet

€ 100

Reiskosten

€ 1.936

Overige kosten/kosten derden

€ 3.500

Verhuiskosten

€ 11.250 -/-

Netto resultaat uit overige werkzaamheden

€ 13.846

18. Bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2022 heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 46 toegekend. De dwangsom is berekend over de twee dagen, namelijk 6 en 7 december 2020.

Geschil

19. In geschil is of de (navorderings)aanslagen naar het juiste bedrag zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of voor het jaar 2018 sprake is van een nieuw feit en of het bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden voor beide jaren op het juiste bedrag is vastgesteld.

20. Eiseres stelt met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw dat geen sprake is van een nieuw feit. Daarnaast stelt eiseres dat het resultaat uit overige werkzaamheden niet op het juiste bedrag is vastgesteld, omdat verweerder niet met het juiste bedrag aan kosten voor het genereren van resultaat uit overige werkzaamheden rekening heeft gehouden. Ook verzoekt eiseres om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en het toekennen van een hogere dwangsom naar aanleiding van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Tevens verzoekt eiseres om een schadevergoeding nu haar gegevens waren opgenomen in project 1043 en in de Fraude Signalering Voorziening (FSV).

21. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2018

22. Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op de inspecteur.

23. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslagen reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen1

24. Verweerder heeft, met hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder dan in 2019, ten tijde van het behandelen van de aanslagregeling IB/PVV 2019, op de hoogte is geraakt van de aard van de werkzaamheden, die het resultaat uit overige werkzaamheden van eiseres opleverden en de aard van de in aftrek gebrachte kosten. De aangifte IB/PVV 2018 van eiseres is door het geautomatiseerde systeem verwerkt, dat alleen de cijfers van de aangifte leest en niet de omschrijving die eiseres heeft gegeven in haar aangiften IB/PVV 2018. Het is in het geheel niet ongebruikelijk dat bij de start van een economische activiteit de kosten de baten overstijgen. Er was voor de IB/PVV 2018 daarom geen aanleiding om de aangifte uit te werpen. De omstandigheid dat in de aangifte over 2018 voor het eerst een bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden werd opgenomen, maakt dat niet anders. Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om voor het onderhavige jaar nader onderzoek te doen, zijn ook overigens niet gebleken. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook aannemelijk dat verweerder eerst naar aanleiding van de aangifte 2019 van eiseres, reden had om eiseres te vragen naar het resultaat uit overige werkzaamheden in 2018. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voor het jaar 2018 sprake van een navordering rechtvaardigend nieuw feit.

Resultaat uit overige werkzaamheden

25. Op grond van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 bestaat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden uit het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren en welke in het economische verkeer worden verricht. Ingevolge artikel 3.94 van de Wet IB 2001 is resultaat uit een werkzaamheid het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden behaald met een werkzaamheid. Ingevolge artikel 3.95 van de Wet IB 2001 dient het resultaat te worden bepaald met inachtneming van onder meer de artikelen 3.13 tot en met 3.21 van de Wet IB 2001, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. Dit houdt onder meer in dat de kosten die betrekking hebben op het resultaat in beginsel in aftrek kunnen worden gebracht, indien en voor zover de aftrek daarvan niet wettelijk is uitgesloten of beperkt. Alleen de kosten die in een zakelijke relatie staan tot de inkomsten uit het persoonsgebonden budget, kunnen door eiseres in aftrek worden gebracht. Daarvan is sprake indien de kosten zijn gemaakt ten behoeve van de door eiseres verrichte arbeid voor de zorg.

26. De bewijslast voor de in aftrek genomen kosten rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, de kosten die betrekking hebben op het resultaat voor de jaren 2018 en 2019 niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt voorop dat met betrekking tot de kosten van eiseres voor het jaar 2018 geldt dat aan de echtgenoot van eiseres per 20 augustus 2018 een persoonsgebonden budget is toegekend, zodat voor 2018 niet voor het gehele jaar kosten in aftrek genomen kunnen worden. Eiseres heeft hiermee geen rekening gehouden in haar aangifte. Verweerder is bij zijn berekening van de autokosten voor de jaren 2018 en 2019 aangesloten bij het werkelijk aantal gereden kilometers en de periode waarin de opbrengsten uit overige werkzaamheden zijn gegenereerd. Daarbij heeft verweerder eveneens gekeken wat een aanvaardbaar aantal kilometers is voor de werkzaamheden van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door het overleggen van zijn berekeningen, eiseresses stellingen met betrekking tot de autokosten voldoende weersproken. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de hoogte van deze kosten op een onjuiste wijze heeft vastgesteld. Ook de telefoonkosten, huurkosten, kosten van water en overige kosten heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft de kosten niet nader onderbouwd door middel van specificaties en bescheiden. Eiseres heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de door haar opgevoerde kosten redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden. Voor een hogere aftrek dan reeds is toegekend, is derhalve geen ruimte.

Project 1043 en FSV

27. Eiseres stelt dat zij door opname van haar persoonsgegevens in FSV en project 1043 ten onrechte is bestempeld als fraudeur en hierdoor is benadeeld. Verweerder heeft verklaard dat eiseres niet in de FSV is opgenomen omdat zij als fraudeur werd gezien, maar omdat zij relatief hoge kosten had bij het resultaat uit overige werkzaamheden. Ook heeft verweerder verklaard dat de uitworpreden van de aangifte is het opvoeren van hoge posten aan specifieke zorgkosten en aftrekbare kosten bij het resultaat uit overige werkzaamheden.

Daarnaast geldt dat FSV op 27 februari 2020 buiten werking is gesteld en dat onderhavige aangifte op 30 maart 2020 is gedaan. Bij de aangifte en aanslagen over het jaar 2019 heeft FSV dan ook geen rol meer gespeeld. Voor de rechtbank bestaat geen aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht.

Dwangsom

28. In artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is. Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

29. Eiseres heeft verweerder op 22 november 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft vervolgens op 3 december 2021 de uitspraak op bezwaar betrekking hebbende op de aanslagen over het jaar 2019 aan eiseres doen toekomen. In de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de dwangsom, gedagtekend 24 februari 2022, heeft verweerder aan eiseres uit coulance een dwangsom van € 46 toegekend. Eiseres heeft aangevoerd recht te hebben op een hogere dwangsom van € 438. Eiseres komt tot dit bedrag omdat zij ook tegen andere aanslagen, van haar onderscheidenlijk haar echtgenoot, is opgekomen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling, nu sprake is van een zodanige samenhang dat geen recht bestaat op een dwangsom voor elke zaak afzonderlijk. De rechtbank wijst het verzoek om een hogere dwangsom daarom ook af.

Vergoeding van immateriële schade

30. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding in verband met de duur van de behandeling van het geschil. De rechtbank zal derhalve beoordelen in hoeverre de redelijke termijn is overschreden. Hiervoor moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.2 Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd.

31. De bezwaarschriften van eiseres tegen de aanslagen zijn door verweerder ontvangen op respectievelijk 21 juni 2021 en 14 januari 2022. Deze uitspraak is gedaan op 25 april 2023, zodat de periode tussen het indienen van het oudste bezwaarschrift en deze uitspraak nog geen twee jaar is. Hiermee is dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een vergoeding van de immateriële schade daarom af.

32. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of naar een te hoog bedrag in rekening is gebracht.

33. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.

Proceskosten

34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel