Home

Rechtbank Den Haag, 03-10-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19115, AWB - 22 _ 7848

Rechtbank Den Haag, 03-10-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19115, AWB - 22 _ 7848

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 oktober 2023
Datum publicatie
27 december 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:19115
Zaaknummer
AWB - 22 _ 7848
Relevante informatie
Art. 2 WA, Art. 25 WA, Art. 51 WA

Inhoudsindicatie

Accijns. Designer Fuels. Naheffingsaanslag opgelegd aan vrachtwagenchauffeur wegens het voorhanden hebben van een accijnsgoed. De rechtbank overweegt dat aannemelijk is geworden dat eiser als chauffeur van de vrachtwagen alle transporten waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, heeft uitgevoerd en dat hij aldus de goederen voorhanden heeft gehad. Eiser is daarom terecht als belastingplichtige aangemerkt. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder bij het vaststellen van de naheffingsaanslag terecht is uitgegaan van het tarief voor gasolie. Ook oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een dubbele vervolging. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 22/7848

(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag accijns opgelegd over het tijdvak 31 mei 2016 tot en met 30 september 2016.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tot bijstand vergezeld van

[naam 1] . Namens verweerder is [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Door de FIOD is onder de naam “ [codenaam] ” een onderzoek ingesteld gericht op zogenoemde designer fuels (het onderzoek). Hantsynth is de productnaam van een dergelijke designer fuel. Uit het onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat bij producenten in België Hantsynth werd ingekocht die vervolgens werd vervoerd naar Nederland en daar als gasolie/autodiesel werd verkocht. Het vervoer vond niet plaats in het kader van een accijnsschorsingsregeling. Terzake van deze zendingen werd geen Nederlandse accijns voldaan.

2. Volgens de FIOD is ten onrechte geen Nederlandse accijns voldaan en is vermoedelijk sprake van accijnsfraude.

3. Uit tijdens het onderzoek aangetroffen vrachtbrieven blijkt dat [bedrijfsnaam 1] BV ( [bedrijfsnaam 1] BV) ladingen Hantsynth heeft vervoerd van België naar Nederland. Op die vrachtbrieven staat de handtekening van eiser. Eiser is daarom in het onderzoek als één van de verdachten aangemerkt.

4. Tot de stukken van het geding behoren processen-verbaal van de verhoren van eiser.

5. In het proces-verbaal van de FIOD van het verhoor van eiser op 2 mei 2018 wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Vraag verbalisanten:

Waaruit bestonden uw werkzaamheden bij [ [bedrijfsnaam 1] BV] vanaf 2016 tot en met heden?

Antwoord [eiser]:

“Ik heb op de vrachtwagen gereden. Ik ben heel de dag van huis. De administratie wordt door de heer (…) gedaan. Hij is mededirecteur van [ [bedrijfsnaam 1] BV] en hij heeft de vereiste vergunningen voor de bedrijfsuitoefening.”

(…)

Vraag verbalisanten

Hoeveel personen waren werkzaam bij [ [bedrijfsnaam 1] BV] in de periode 7 juli 2016 tot en met 30 september 2016 en wat waren hun functies en werkzaamheden?

Antwoord [eiser]:

“Wij hebben verder geen personeel en wij huren ook geen mensen in.”

Vraag verbalisanten:

Huurde [ [bedrijfsnaam 1] BV] in de periode mei 2016 tot en met 30 september 2016 ook externe chauffeurs in en zo ja, wie waren dat?

Antwoord [eiser]:

“Nee.”

Vraag verbalisanten:

Wie was in de periode 7 juli 2016 tot en met 30 september 2016 de bestuurder van de trekker met het kenteken [kenteken 1] ?

Antwoord [eiser]:

“Ikzelf bestuurde deze trekker. Niemand anders.”

(…)

Vraag verbalisanten:

Kent u het bedrijf (…) [bedrijfsnaam 2] c.q. (…) [bedrijfsnaam 3] en zo ja, met welke persoon of personen van (…) [bedrijfsnaam 3] had [ [bedrijfsnaam 1] BV] contact?

Antwoord [eiser]:

“Ja (…) [bedrijfsnaam 3] ken ik dat is van [naam 3] (…), die bracht mij de cmr’s en dergelijke want hij huurde mij in om diesel te rijden. (…)

Ik haalde het in [plaats 1] op en dan reed ik naar [plaats 2] . En als [ [naam 3] ] dan wist waar het heen moest dan gaf hij mij dat op en reed ik van [plaats 2] naar de klant. Ja dat klopt ik haalde het op bij [de producent]. Dan ging ik dus naar [plaats 2] of ik kreeg onderweg al een berichtje dat ik het naar [de vestigingsplaats van de eindafnemer] moest brengen. (…)

Ik kreeg bij [de producent] een CMR mee. En dan kwam [ [naam 3] ] naar [plaats 2] en gaf hij mij een nieuwe CMR om naar [vestigingsplaats eindafnemer] te brengen. (…) Als ik het over diesel heb dan heb ik het inderdaad over gasolie.”

(…)

[documentnummer] Mededeling verbalisanten:

[eiser] werd een CMR [nummer 1] van [de producent] getoond. In het vak “Handtekening van de werkelijke vervoerder” staat een handtekening. In het vak “Nr.plaat optrekker” staat het kenteken “ [kenteken 1] ” vermeld. In het vak “10” staat het product “Hantsynth”.

Vraag verbalisanten:

Hebt u dit bescheid getekend in het vak “Handtekening van de werkelijke vervoerder” met andere woorden: “Is dit uw handtekening en kunt u verklaren wat het product Hantsynth is en waar dit voor wordt gebruikt??

Antwoord [eiser]:

“Ja dat is mijn handtekening. Ja dat is mijn trekker. Ik zou niet weten wat Hantsynth is. Ja deze CMR heb ik in [plaats 1] gekregen en ik zie dat dit klasse 9 is met un code 3082. Dit is dus brandbaar. Ik moet dus de borden met die wit en zwarte strepen plaatsen op de zijkant en de achterkant. Voor en achter komt dus het oranje bord met de code 90/3082 en die borden zitten er op als ik bij [de producent] weg rij.”

(…)

Vraag verbalisanten:

Op welk adres of welke adressen moest deze “Lubricant Hantsynth” altijd gelost worden?

Antwoord [eiser]:

“Deze Hantsynth die ik bij [de producent] had geladen moest ik in [vestigingsplaats eindafnemer] lossen, nadat ik van [ [naam 3] ] een nieuwe CMR had gekregen. En dat geldt voor alle partijen die ik bij [de producent] heb geladen. Als ik de andere vrachtbrief kreeg van [ [naam 3] ] dan deed ik de andere borden er op met de code 30/1202. Dit was meestal in [plaats 2] en soms onderweg. (…)”

DOC-133-2 Opmerking verbalisanten:

Getoond wordt een CMR genummerd [nummer 2] d.d. 29-08-2016 afkomstig uit de administratie van [de eindafnemer] waarop onder meer het kenteken [kenteken 2] en in het vak van de goederenomschrijving met blauwe pen “GELOST 32211 Liter vermeld staat.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u over deze CMR verklaren en met name over het feit dat de omschreven liters op de CMR en ticketprinterbon exact hetzelfde zijn?

Antwoord [eiser]:

Dit is de vrachtbrief die ik heb gekregen van [ [naam 3] ] ter vervanging van de vrachtbrief (DOC 133-3) die ik in België had gekregen. [ [naam 3] ] had deze vrachtbrief al ingevuld en ik heb daar toen mijn handtekening en het stempel van mijn bedrijf opgezet. Ik zette daar het aantal liters op nadat ik in [vestigingsplaats eindafnemer]gelost had. Ik loste via de meter en dan vulde ik dus het aantal liters in dat volgens de meter was overgepompt. (…)

De Belgische CMR gaf ik aan [ [naam 3] ] af. Het exemplaar dat voor mij bestemd was die bewaarde ik, zowel het Belgische exemplaar als de vrachtbrief die ik van [ [naam 3] ] had gekregen en beide exemplaren bewaarde ik bij elkaar.”

(…)

Vraag verbalisanten:

Hoeveel transporten heeft [ [bedrijfsnaam 1] BV] in opdracht van [naam opdrachtgever] uitgevoerd in 2016?Antwoord [eiser]:

“Ik weet het niet dat kan je in de administratie van 2016 zien toch. Een stuk of dertig denk ik en die zijn allemaal naar [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer] gegaan. (…)”

(…)

DOC-122-16 Mededeling verbalisanten:

[eiser] werd de vrachtbrief met nummer [vrachtbriefnummer] getoond. De vrachtbrief heeft betrekking op het [bedrijfsnaam 1] van Hantsynth. In vak 15 van deze vrachtbrief staat een handtekening. Bij de handtekening staat de naam [eisers naam] geschreven.

Vraag verbalisanten:

Is dit uw handtekening en mocht u tekenen voor [koper 1]?

Antwoord [eiser]:

Ja dat is mijn handtekening. [Koper 1] is een bedrijf in [plaats 3] en die is volgens mij van die [naam 4] die met [ [naam 3] ] mee kwam. Die [naam 4] heeft mij toestemming gegeven om deze vrachtbrieven namens [koper 1] af te tekenen. Dit moest niet in [plaats 3] gelost worden. Dit is ook bij [de producent] vandaan dus dit is denk ik ook weer naar [vestigingsplaats eindafnemer] gegaan. (…)”

(…)

DOC-122-14 Mededeling verbalisanten:

[eiser] werd de vrachtbrief met nummer [nummer 3] getoond. De vrachtbrief heeft betrekking op het [bedrijfsnaam 1] van Hantsynth. In vak 15 van deze vrachtbrief staat een handtekening.

Vraag verbalisanten:

Is dit uw handtekening en mocht u tekenen namens [koper 2]?

Antwoord [eiser]:

“Ja dat is mijn handtekening. Ja ik mocht namens [koper 2] tekenen. Dit bedrijf is van [naam 4] of [ [naam 3] ] ik weet niet van wie, maar een van die twee heeft mij toestemming gegeven om voor dit bedrijf te tekenen. (…)”

(…)

Vraag verbalisanten:

Werd deze lading Hantsynth gelost bij [koper 2] (…)?

Antwoord [eiser]:

“Deze lading is ook gelost in [vestigingsplaats eindafnemer] bij [de eindafnemer] Zoals alle zendingen met Hantsynth die opgehaald zijn in België bij [de producent] zijn naar [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer] gegaan. (…)

Nogmaals alle Hantsynth zendingen die ik bij [de producent] heb opgehaald zijn allemaal in opdracht van die [naam 4] en [ [naam 3] ] naar [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer] gegaan. Welke plaatsnamen ook staan vermeld doet er niet toe. Het is allemaal van België naar [vestigingsplaats eindafnemer] gegaan.”

(…)

DOC-122-18-3 en 4 Mededeling verbalisanten:

[eiser] werd de exemplaren 2 en 4 van de vrachtbrief met nummer NL 320117 getoond. De vrachtbrief heeft betrekking op het [bedrijfsnaam 1] van autodiesel/gasolie klasse 3 UN 1202, oftewel ADR-code 30/1202. In vak 5 “Bijgevoegde documenten” staat het referentienummer 961-PAP geschreven. In vak 21 staat dat de vrachtbrief op 8 juli 2016 is opgemaakt in [plaats 4]. In vak 16 staat [ [bedrijfsnaam 1] BV] als vervoerder vermeld. In vak 1 staat (…) [bedrijfsnaam 3] als afzender genoemd. In vak 22 staat een stempel van (…) [bedrijfsnaam 3] met hierbij een handtekening. In vak 23 voor de transporteur staat een stempel van [ [bedrijfsnaam 1] BV] met hierbij een handtekening. In vak 2 staat [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer] genoemd als ontvanger op het adres (…). Handmatig staan in vak 6 onder meer “27.600 kg” en “32.600 liter” geschreven. Op DOC-122-18-4 staat met blauwe pen in vak 19 geschreven dat de voorraad is bijgewerkt.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u over deze CMR verklaren?

Antwoord eiser:

“Ja dat is wel mijn handtekening. Wie dat met blauwe pen erop geschreven heeft dat weet ik niet. Volgens mij staat bij voorraad bijgewerkt de handtekening van [ [naam 3] ] maar ik weet dat niet helemaal zeker.”

(…)

Vraag verbalisanten:

Heeft u deze lading van 27.600 kilo en 32.600 liter autodiesel/gasolie gelost bij [de eindafnemer] op het adres (…) in [vestigingsplaats eindafnemer]?

Antwoord [eiser]:

“Ja.”

(…)

DOC-122-21-3 en 4 Mededeling verbalisanten:

[eiser] werd de exemplaren 2 en 4 van de vrachtbrief met nummer [nummer 4] getoond. De vrachtbrief heeft betrekking op het [bedrijfsnaam 1] van gasolie. In vak 16 “Transporteur” staat het nummer [nummer 5] en het kenteken [kenteken 1]. In vak 21 staat dat de vrachtbrief op 25 augustus 2016 is opgemaakt in [plaats 4] . In vak 16 staat [ [bedrijfsnaam 1] BV] als vervoerder vermeld. In vak 1 staat (…) [bedrijfsnaam 3] als afzender vermeld. In vak 22 staat een stempel van (…) [bedrijfsnaam 3] met hierbij een handtekening. In vak 23 staat een stempel van [ [bedrijfsnaam 1] BV] met hierbij een handtekening. In vak 2 staat [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer] genoemd als ontvanger. Handmatig staat in vak 6 onder meer “Gelost 33077 liter” geschreven. Op het tweede exemplaar van de CMR (DOC-122-21-4) is te zien dat dit aantal liters er later in vak 6 is bijgeschreven met blauwe pen.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u over deze CMR verklaren?

Antwoord [eiser]:

“Dat is mijn handtekening voor vervoerder. De hoeveelheden die daar zijn opgeschreven heeft volgens mij [ [naam 3] ] gedaan. Deze vrachtbrieven zijn door [ [naam 3] ] opgemaakt. Het derde exemplaar is voor (…) [bedrijfsnaam 3] . Wij houden altijd exemplaar 4 achter als vervoerder.”

Mededeling verbalisanten:

Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de auto [kenteken 1] van [ [bedrijfsnaam 1] BV] in de periode van 31 mei 2016 tot en met 25 augustus 2016 ten minste 46 keer “Hantsynth” heeft geladen bij [de producent] in [plaats in België] met bestemming Nederland. Van deze CMR’s vermelden:

- 32 CMR’s de bestemming [koper 1].

- 14 CMR’s de bestemming [koper 2].

Vraag verbalisanten:

Is de werkwijze met betrekking tot de overige 44 zendingen hetzelfde geweest als bij de zendingen van 8 juli 2016 en 25 augustus 2016 die wij zojuist met u besproken hebben?

Antwoord [ eiser]:

“De werkwijze is bij alle zendingen hetzelfde geweest. Voor alle zendingen naar [vestigingsplaats eindafnemer] bij [de eindafnemer] heb ik alle gevarenborden en codeborden allemaal in Nederland omgewisseld. Dit moest van [ [naam 3] ]. De zendingen die ik naar [plaats 5] en [plaats 6] bracht hoefde ik van [ [naam 3] ] niet de borden om te wisselen. Voor de rest zijn de papieren en dergelijke verwisseld voor de papieren van diesel. Ik heb in België niet de borden verwisseld en die bedrijven hebben daar verder ook niets over gevraagd. Bij [plaats 7] heb ik wel de borden allemaal verwisseld en ook de papieren. En [plaats 8] kan ik mij niet herinneren dat ik daar geweest ben.”

6. In het proces-verbaal van het verhoor door de FIOD van eiser op 26 juni 2019 wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Vraag verbalisanten:

Wat weet [ [naam 5] ; de mededirecteur van [bedrijfsnaam 1] BV] over de soort lading (Hantsynth) die u ophaalde in [plaats in België] en over het onderweg verwisselen van de CMR-vrachtbrieven waarbij de goederensoort op de opvolgende CMR-vrachtbrieven van (…) [bedrijfsnaam 3] werd veranderd van Hantsynth naar diesel?

Antwoord [eiser]:

“ [naam 5] wist gewoon alles. Dit weet ik heel zeker, want dit heb ik regelmatig met hem besproken. Ik heb jaren met [naam 5] samengewerkt. Hij wist dat ik steeds Hantsynth had geladen in België, dat ik onderweg de ADR-borden wisselde naar die van diesel en dat ik de CMR’s ook omwisselde. Hij wist ook dat ik dat spul als diesel loste bij [de eindafnemer]. [naam 5] is paranoïde en een control-freak. [naam 5] moet en moest altijd alles weten. Hij belde mij ook regelmatig op dat ik bijvoorbeeld niet moest vergeten om onderweg de borden te verwisselen en de CMR’s.”

Vraag verbalisanten:

Wist [ [naam 5] ; de mededirecteur van [bedrijfsnaam 1] BV] dat door u in de periode mei 2016 tot en met augustus 2016 het product Hantsynth met ADR-code 90/3082 werd geladen bij [de producent] in [plaats in België]?

Antwoord [eiser]:

“Ja, dit wist [naam 5] ook.”

Vraag verbalisanten:

Wist [ [naam 5] ; de mededirecteur van [bedrijfsnaam 1] BV] dat het product Hantsynth dat door u bij [de producent] in [plaats in België] (België) werd geladen, dezelfde dag door u als diesel werd gelost bij [de eindafnemer] in [vestigingsplaats eindafnemer]?

Antwoord [eiser]:

“Ja dat wist hij van mij en dat wist hij ook op basis van de CMR’s die ik steeds aan hem gaf. Ik moet wel zeggen dat mij in het begin door [naam 6] was verteld dat ik diesel moest transporteren en dat ik dit in België moest laden met de ADR-code 90/3082. Dit verbaasde mij niet eens, want die Belgen hebben wel vaker afwijkende regeltjes bij de interpretatie van ADR.

Pas na 2 of 3 ritten en het bekijken van de Belgische CMR’s zag ik dat het Belgische product eigenlijk Hantsynth heette. Ik wist in het begin ook niet dat ik onderweg de ADR-borden moest verwisselen, dat hadden [naam 6] , [naam 4] en [naam 7] mij niet verteld.

Zij hadden alleen tegen mij gezegd dat ik de CMR onderweg moest verwisselen voor die van diesel. Ik weet nog dat ik bij de eerste 2 of 3 ritten met de verkeerde borden, dus die van 90/3082, aankwam bij [de eindafnemer] en niet die van diesel. (…)

Mij werd pas toen, na die 2 of 3 keer, de opdracht gegeven door [naam 6] , [naam 4] of [naam 7] om voortaan ook onderweg de ADR-borden van diesel erop te zetten, zodat deze in overeenstemming was met de CMR’s van [ [naam 3] ]. En daarom was [naam 5] daar ook steeds zo alert op richting mij, dat ik dit niet moest vergeten, dat onderweg verwisselen van de ADR-borden en de CMR’s.”

(…)

Vraag verbalisanten:

Wat heeft u tegen [ [naam 5] ; de mededirecteur van [bedrijfsnaam 1] BV] verteld over het onderweg verwisselen van de ADR-borden?

Antwoord [eiser]:

“Ik weet 100% zeker dat [naam 5] wist dat ik onderweg steeds de ADR-borden verwisselde. Dit deed ik altijd in Nederland als ik naar [vestigingsplaats eindafnemer] reed op de eerste parkeerplaats. U vraagt of ik bij het verwisselen van de borden alert was op de aanwezigheid van politie of andere tankchauffeurs. Nee dat boeide mij niet.”

7. Onder elk proces-verbaal wordt vermeld dat eiser, na het doorlezen van zijn verklaringen, heeft verklaard hierin te volharden. Eiser heeft de processen-verbaal vervolgens ondertekend.

8. Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek “ [codenaam] ” en de processen-verbaal heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode van 31 mei 2016 tot en met 30 september 2016 gasolie voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns is geheven zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b, van de Wet op de accijns (WA).

9. Bij brief van 12 november 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft om een naheffingsaanslag accijns aan eiser op te leggen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Eiser heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De reactie van eiser heeft verweerder geen aanleiding gegeven om van zijn voornemen af te zien.

10. Bij brief van 18 oktober 2021 is aan eiser meegedeeld dat de naheffingsaanslag zal worden opgelegd. Naar aanleiding van de opmerking in overzichtsproces-verbaal 7-OPV-11, dat [ [bedrijfsnaam 1] BV]/eiser, in de onderzoeksperiode “vermoedelijk direct betrokken bij tenminste 25 transporten [waren]”, is verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslag uitgegaan van 25 transporten van in totaal 813.423 liter gasolie.

11. Met dagtekening 27 oktober 2021 is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 472.126,42, bestaande uit een bedrag aan accijns van € 394.079,04, een bedrag aan voorraadheffing van € 6.507,38 en een bedrag aan belastingrente van € 71.540.

Geschil 12. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, dat het tarief onjuist is vastgesteld en dat sprake is van dubbele vervolging. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

13. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel Hantsynth als gasolie/autodiesel een minerale olie is als bedoeld in artikel 25 WA. Indien de daarover verschuldigde accijns niet is voldaan, kan deze op de voet van artikel 51 WA worden nageheven van degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is.

Heeft eiser de transporten uitgevoerd en aldus de goederen voorhanden gehad?

14. Eiser stelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de 25 transporten waarop de naheffingsaanslag ziet, heeft uitgevoerd. Zonder vervoersbescheiden blijkt niet dat eiser de chauffeur was van de desbetreffende zendingen. In zijn nader stuk heeft eiser zijn verklaring tijdens het verhoor van 2 mei 2018 dat de werkwijze voor alle transporten hetzelfde is geweest, ingetrokken. Ter zitting heeft eiser al zijn verklaringen tegenover de FIOD herroepen.

15. De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat eiser ter zitting al zijn verklaringen tegenover de FIOD heeft herroepen, geen aanleiding om aan enig stuk van het geding voorbij te gaan nu die verklaringen destijds door hem zijn ondertekend.

16. Ter zitting heeft eiser verder verklaard dat zijn handtekening op de vrachtbrieven is vervalst en ook heeft hij verklaard dat ieder ander toegang had tot de vrachtauto. Deze verklaringen, die pas ter zitting zijn afgelegd en strijdig zijn met de eerder door hem afgelegde en ondertekende verklaringen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Eiser heeft ook geen bewijs aangedragen dat deze nieuwe verklaringen kan staven.

17. Op basis van de stukken en in het bijzonder de onder de feiten vermelde verklaringen van eiser tijdens zijn verhoren door de FIOD, vindt de rechtbank aannemelijk dat eiser als chauffeur van de vrachtwagen alle transporten waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, heeft uitgevoerd en dat hij aldus de goederen voorhanden heeft gehad. Eiser is daarom terecht op de voet van artikel 51, eerste lid, letter b, WA als belastingplichtige aangemerkt.

Had de naheffingsaanslag moeten worden opgelegd aan [bedrijfsnaam 1] BV?

18. Eiser stelt dat verweerder de naheffingsaanslag had moeten opleggen aan [bedrijfsnaam 1] BV. Hij voert daartoe aan dat hij in de desbetreffende periode werknemer was van [bedrijfsnaam 1] BV en dat, conform het arrest van de Hoge Raad van 29 april 20222, zijn handelen moet worden toegerekend aan de werkgever.

19. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de hier van belang zijnde periode ten aanzien van de accijnsgoederen slechts heeft gehandeld binnen de grenzen van de hem door zijn werkgever toevertrouwde taken en zijn taken heeft uitgevoerd volgens instructies die rechtstreeks afkomstig waren van degene bij wie hij in dienst was, zoals bedoeld in het door hem aangehaalde arrest. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser destijds eigenaar en bestuurder was van [bedrijfsnaam 1] BV. Weliswaar was er een mededirecteur die op de hoogte was van eisers handel en wandel, maar volgens de eigen verklaring van eiser deed die mededirecteur slechts de administratie van het bedrijf. Gesteld noch gebleken is dat er tussen eiser en die mededirecteur een zodanige gezagsverhouding was dat de mededirecteur instructies aan eiser kon geven die eiser zonder meer diende op te volgen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het voorhanden hebben van de accijnsgoederen zonder dat daarover accijns is voldaan, toe te rekenen aan [bedrijfsnaam 1] BV.

Tarief

20. Eiser stelt dat ten onrechte is nageheven naar het tarief voor gasolie. Door de Belgische autoriteiten wordt Hantsynth ingedeeld onder post 34.03 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Aangezien er geen monsterneming van de zendingen heeft plaatsgevonden en ook verweerder uitgaat van het vervoer van Hantsynth, moet van die indeling worden uitgegaan. Op grond van artikel 25, eerste lid, letter g, van de WA is een product dat wordt ingedeeld onder post 34.03 weliswaar een minerale olie, maar in artikel 27 van de WA is voor deze minerale olie geen tarief vastgesteld. Verweerder heeft volgens eiser verder niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan het zogenoemde bestemmings- of verbruikscriterium als bedoeld in artikel 28 van de WA. Zo hij dat wel aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat gasolie de meest vergelijkbare brandstof is. Aldus kan ook geen tarief worden vastgesteld op de voet van artikel 28 van de WA.

21. In artikel 28, eerste lid, van de WA is bepaald:

“Andere minerale oliën dan die waarvoor in artikel 27, eerste lid, een accijnstarief is vermeld, worden, indien zij zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof, aan de accijns onderworpen naar het ingevolge artikel 27, eerste lid, voor de gelijkwaardige brandstof of motorbrandstof geldende tarief.”

22. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij de Hantsynth telkens heeft gelost bij dezelfde eindafnemer in Nederland, te weten een automobielbedrijf annex tankstation.

23. Op pagina 67 van het overzichtsproces-verbaal 7-OPV-1 wordt vermeld:

“[een medewerker van de eindafnemer] verklaarde:

“Ik weet zeker dat al deze diesel die door (…) [bedrijfsnaam 3] is aangeleverd door [de eindafnemer] zijn verkocht als brandstof.”

[de eindafnemer] verklaarde onder meer:

“(…) Alle diesel van (…) [bedrijfsnaam 3] heeft de bestemming brandstof gekregen, dat weet ik zeker. Hetzij via mijn pompstations, hetzij via andere afnemers van mij. Met brandstof bedoel ik motorbrandstof of voor verwarmingsdoeleinden, zoals wel voorkomt bij boeren. (…)”

24. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank aannemelijk dat de hier in geding zijnde zendingen zijn bestemd voor gebruik dan wel verkoop als brandstof.

25. De FIOD heeft tijdens het onderzoek gezocht in de bestanden van de Belgische producent van Hantsynth. Daarbij is een e-mailbericht aangetroffen van 24 november 2015 waarin wordt geschreven over een nieuw recept voor Hantsynth, te weten 68% ULSD (Ultra Low Sulfur Diesel) en 32% Oxo oil. In een e-mailbericht van 13 januari 2016 wordt geschreven over het produceren van de nieuwe Hantsynth met 68% ULSD en 32% Oxo oil.3 De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het door eiser vervoerde product voor 68% uit diesel bestaat. Nu diesel het hoofdbestanddeel is, is het meest vergelijkbare product gasolie. Verweerder is bij het vaststellen van de naheffingsaanslag daarom terecht uitgegaan van het tarief voor gasolie.

Is sprake van een dubbele vervolging?

26. Eiser stelt tot slot dat door het opleggen van de naheffingsaanslag in wezen sprake is van een dubbele vervolging. Hij is immers ook al strafrechtelijk vervolgd, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van een boete. Volgens eiser heeft de accijnswetgeving een afschrikwekkend en bestraffend karakter, omdat iemand die accijnsgoederen voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest, volledig in de heffing van accijns kan worden betrokken, ongeacht de mate van diens betrokkenheid of wetenschap. Hij wijst daarbij op de zogenoemde Engel-criteria4.

27. De rechtbank stelt voorop dat belastingheffing op zichzelf geen sanctie is. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat hier wel het geval is. Daarin is hij niet geslaagd. Het enkele feit dat de kring van belastingplichtigen ruim is gedefinieerd, maakt niet dat sprake is van een punitieve sanctie. Dat is niet anders in het licht van het feit dat het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 29 juni 2017 in de zaak van de Europese Commissie tegen Portugal5 overweegt dat de bestrijding van eventuele fraude, belastingontduiking en misbruik een doel is dat wordt nagestreefd door richtlijn 2008/118. Terzijde merkt de rechtbank nog op dat het in die zaak ging om aanvullende accijns, terwijl in onderhavig geval nog helemaal geen accijns was betaald. Ook het door eiser aangehaald Ruotsalainen-arrest van het EHRM6 waarin accijnsheffing als bestraffend wordt aangemerkt, leidt niet tot een ander oordeel. Het betrof daar immers een verdrievoudiging van de normaal verschuldigde belasting, terwijl in onderhavig geval het normale tarief is nageheven.

Belastingrente

28. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

Slotsom

29. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

Proceskosten

30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. J.J. Arts en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel