Home

Rechtbank Den Haag, 09-08-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21071, AWB - 21 _ 8167

Rechtbank Den Haag, 09-08-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21071, AWB - 21 _ 8167

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 augustus 2023
Datum publicatie
8 januari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:21071
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8167
Relevante informatie
Art. 14a BPM

Inhoudsindicatie

Verzoek om teruggaaf van BPM bij export als bedoeld in artikel 14a van de Wet Bpm te laat. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres was al op 2 februari 2021 ervan op de hoogte dat de auto pas op 24 maart 2021 kon worden gekeurd. Eiseres heeft er dus voor gekozen om te wachten met het indienen van het verzoek totdat zij over de stukken van de registratie in Hongarije beschikte. Niet valt in te zien waarom eiseres niet eerder actie heeft ondernomen toen duidelijk werd dat zij niet binnen de termijn van dertien weken haar verzoek kon doen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 21/8167

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

Procesverloop

Eiseres heeft op 9 april 2021 verzocht om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) wegens export. Verweerder heeft dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 9 april 2021 voor een personenauto van het merk en type Mercedes-Benz C-klasse, kenteken [kenteken] (de auto), verzocht om teruggaaf van bpm als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) wegens export naar Hongarije. Eiseres heeft in het verzoek verzocht om een teruggaaf van € 1.490. De registratie van de auto in het kentekenregister is op 24 november 2020 beëindigd voor export.

2. Bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verweerder op 11 mei 2021 het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet is gedaan binnen dertien weken na beëindiging van de tenaamstelling in het kentekenregister.

3. In de uitspraak op bezwaar van 9 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Geschil
4. In geschil is of verweerder het verzoek om teruggaaf terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Verder verzoekt eiseres om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

5. Eiseres stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij moest wachten op de voor het verzoek vereiste stukken uit Hongarije. De keuring van de auto op 24 maart 2021 in Hongarije heeft namelijk pas plaatsgevonden nadat de termijn van dertien weken na het moment van export van de auto (24 november 2020) was verstreken.

6. Verweerder stelt dat de termijn voor het doen van het verzoek ruimschoots is overschreden en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Beoordeling van het geschil

7. De teruggaaf van BPM bij export is geregeld in artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM). De voorwaarden voor teruggaaf zijn opgenomen in artikel 4a van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (het Uitvoeringsbesluit). De hier van belang zijnde voorwaarden zijn dat het verzoek moet worden gedaan binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het (Nederlandse) kentekenregister en dat bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU) of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER).

6. Niet in geschil is dat eiseres na het vervallen van de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister op 24 november 2020 niet binnen dertien weken – uiterlijk 23 februari 2021 –heeft verzocht om teruggaaf. Verweerder heeft het verzoek om teruggaaf voor de auto daarom in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.

7. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft gesteld dat het niet aan haar te wijten is dat de auto pas na de termijn van dertien weken in Hongarije kon worden gekeurd en geregistreerd en dat zij pas na de termijn van dertien weken over de benodigde stukken beschikte. Eiseres heeft bij haar aanvullende stuk van 16 juni 2023 echter een verklaring gevoegd met afschriften van whatsapp-berichten tussen eiseres en de koper van de auto. Hieruit kan worden opgemaakt dat eiseres reeds op 2 februari 2021 ervan op de hoogte was dat de auto pas op 24 maart 2021 kon worden gekeurd. Eiseres heeft er dus voor gekozen om te wachten met het indienen van het verzoek totdat zij over de stukken van de registratie in Hongarije beschikte. Nog afgezien van de mogelijkheid die eiseres had om tijdig een verzoek in te dienen zonder alle vereiste stukken, hetgeen door eiseres ook is erkend, valt niet in te zien waarom eiseres niet eerder actie heeft ondernomen toen duidelijk werd dat zij niet binnen de termijn van dertien weken haar verzoek kon doen. Nu eiseres al op 2 februari 2021 wist dat zij niet binnen de termijn kon beschikken over de bescheiden, waaruit de inschrijving in Hongarije zou blijken, had het op haar weg gelegen om bij verweerder te informeren naar de juiste handelwijze. Verweerder heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat in gevallen als het onderhavige voor het overleggen van de bescheiden, waaruit inschrijving in een ander EU-land blijkt, uitstel wordt verleend. Eiseres heeft, overigens eerst ter zitting, gesteld dat de rechtbank eerder heeft geoordeeld in een vergelijkbaar geval dat niet-ontvankelijk verklaring bij een onvolledige aanvraag terecht was. De rechtbank overweegt dat, blijkens de verklaring ter zitting, het in dat geval ging om een auto die in het buitenland wel binnen de termijn geregistreerd kon worden, maar op verzoek van de aanvrager eerst werd geregistreerd na de termijn van dertien weken. Van een gelijk geval is daarom geen sprake.

8. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.1 In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.2 Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 10 juni 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 12 juli 2023. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met één maand en 2 dagen.

9. Eiseres heeft een machtiging getekend waarin zij ermee instemt dat “alle proceskostenvergoedingen/dwangsommen/schadevergoedingen die door de Belastingdienst worden uitbetaald in verband met bezwaar-/beroep-/hoger beroep-/cassatieprocedures” toekomen aan gevolmachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiseres niet (persoonlijk) gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade te worden afgewezen.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.

De griffier is verhinderd

om te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel