Home

Rechtbank Den Haag, 06-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8461, AWB - 22 _ 464

Rechtbank Den Haag, 06-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8461, AWB - 22 _ 464

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 juni 2023
Datum publicatie
15 november 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:8461
Zaaknummer
AWB - 22 _ 464
Relevante informatie
Art. 19a Wet LB, Art. 19b Wet LB, Art. 4 AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Stamrechtuitkeringen. Verdrag NL-VS. Vertrouwensbeginsel. Belastingrente. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 22/464 en SGR 22/465

(gemachtigde: mr. M.H. Verhoef RB),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2017 (SGR 22/464) en 2018 (SGR 22/465) aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslagen). Daarbij zijn ook rentebeschikkingen gegeven.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 december 2021 de aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in 2007 een ontslagvergoeding ontvangen van zijn werkgever (de ontslagvergoeding). De ontslagvergoeding is in de vorm van loonstamrechten ingebracht in [bedrijfsnaam] B.V. (de stamrechtvennootschap).

2. Bij brief van 28 februari 2013 heeft eiser verweerder als volgt bericht:

“Namens onze cliënt, de heer [eiser] , richten wij ons tot u met het volgende.

De heer [eiser] is enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] BV. In het verleden heeft de heer [eiser] een ontslaguitkering ontvangen waarvoor een stamrechtuitkering is bedongen bij [bedrijfsnaam] BV. De uitkering is op dit moment nog niet ingegaan.

De heer [eiser] is voornemens te emigreren naar [staat 1] in de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS) en wenst zekerheid te verkrijgen over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering. Wij realiseren ons dat u hierbij geen uitspraak kunt doen over de eventuele fiscale woonplaats van de heer [eiser] .

Op grond van artikel 19 lid 1 van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de VS is belastingheffing over een lijfrenteuitkering toegewezen aan de VS. Met andere woorden, indien de heer [eiser] een uitkering bedingt welke in gelijke termijn zal worden uitbetaald zal Nederland niet heffen over de stamrechtuitkering. Hierbij merken wij nog op dat [bedrijfsnaam] BV in Nederland gevestigd zal blijven.

Indien u zich kunt verenigen met bovenstaande verzoeken wij u vriendelijk dit te bevestigen.”

3. Bij brief van 11 maart 2013 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“In uw brief van 28 februari 2013 vraagt u mij om een standpunt in te nemen inzake de heffingsbevoegdheid over stamrechtuitkeringen die de heer [eiser] gaat genieten van [bedrijfsnaam] BV. De competentie voor de heer [eiser] berust echter bij de Belastingdienst/Haaglanden. Ook na de voorgenomen emigratie van de heer [eiser] naar de Verenigde Staten zal dit het geval blijven aangezien de BV volgens uw mededeling in Nederland gevestigd zal blijven. Een formele bevestiging van uw in uw brief weergegeven standpunt ligt derhalve op de weg van kantoor Haaglanden.

Wel kan ik u in zijn algemeenheid het volgende mededelen:

Stamrechtuitkeringen kwalificeren als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder de werking van het arbeidsartikel (16). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalige werkland, Echter, indien de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie die is opgenomen in artikel 19 lid 5 van het belastingverdrag met de VS dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.

Ik meen u hiermee naar behoren te hebben ingelicht.”

4. Bij brief van 24 april 2013 heeft eiser verweerder als volgt bericht:

“Namens onze cliënt, de heer [eiser] , richten wij ons tot u met het volgende. In het

verleden heeft de heer [eiser] een ontslaguitkering ontvangen waarvoor een

stamrechtuitkering is bedongen bij [bedrijfsnaam] BV. De heer [eiser] is enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] BV.

De heer [eiser] is voornemens op korte termijn te emigreren naar Florida in de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS) en wenst zekerheid te verkrijgen over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering. Eerder is hierover schriftelijk contact geweest met uw collega de heer [naam 5] van kantoor Buitenland. Een kopie van dit schrijven voegen wij bij.

Op grond van artikel 19 lid 1 van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen

Nederland en de VS is belastingheffing over een lijfrente-uitkering toegewezen aan de VS.

Met andere woorden, indien de heer [eiser] gedurende zijn verblijf in de VS een uitkering

bedingt welke in gelijke termijn zal worden uitbetaald zal Nederland niet heffen over de

stamrechtuitkering. Hierbij merken wij nog op dat [bedrijfsnaam] BV in Nederland gevestigd zal blijven.

Indien u zich kunt verenigen met bovenstaande verzoeken wij u vriendelijk dit te bevestigen.”

5. Bij brief van 14 mei 2013 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“In uw brief van 24 april 2013 vraagt u namens uw cliënt, de heer [eiser] , BSN (…), zekerheid over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering die hij heeft bedongen bij [bedrijfsnaam] BV. In deze brief geef ik u mijn reactie.

Bij uw brief heeft u geen nadere gegevens verstrekt omtrent de uitkeringen. Zoals ik al telefonisch heb medegedeeld kan ik daarom de gevraagde zekerheid niet geven.

De heer Moonen van de Belastingdienst/Kantoor Buitenland heeft uw vraag reeds in zijn algemeenheid beantwoord. Voor de beantwoording van uw vraag in zijn algemeenheid verwijs ik u naar zijn antwoord.”

6. Bij brief van 8 oktober 2014 heeft eiser verweerder als volgt bericht:

“In onze brief van 28 februari 2013 aan Belastingdienst Buitenland vroegen wij om een standpunt inzake de heffingsbevoegdheid over stamrechtuitkeringen die de heer [eiser] gaat genieten na een emigratie naar de Verenigde Staten.

In antwoord reageerde kantoor Buitenland als volgt: ‘Stamrechtuitkeringen kwalificeren als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder de werking van het arbeidsartikel (16). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalige werkland. Echter, indien de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie die is opgenomen in artikel 19 lid 5 van het belastingverdrag met de VS dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.’

Voorts werden wij om competentieredenen naar u verwezen en in onze brief van 24 april 2013 legden wij u de casus voor. Vanwege het ontbreken van informatie omtrent de uitkering kon u echter op dat moment geen zekerheid afgeven (brief van 14 mei 2013).

Inmiddels zijn de emigratieplannen concreet geworden. De heer [eiser] gaat zich voor

onbepaalde tijd in juli 2015 vestigen in [plaats] ( [staat 2] , de Verenigde Staten). De heer [eiser] wil daar een onderneming in de pensioenconsultancybranche gaan opzetten, mogelijk vanuit de vennootschap (…). Daarnaast gaat de heer [eiser] onderzoek doen naar micropensioen en is hij voornemens college te gaan geven.

De heer [eiser] wenst vooraf zekerheid te hebben over de gevolgen indien hij bij [eiser]

Beheer BV een recht bedingt om vanaf 1 juli 2015 in zes gelijke maandelijkse termijnen lijfrente-uitkeringen te ontvangen. Naar onze mening zijn de gevolgen als volgt:

- Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt het stamrecht in de belastingheffing betrokken, waarbij vanaf 1 januari 2014 geldt dat het niet voldoen aan het 1%-sterfterisico niet langer leidt tot revisierente als bedoeld in artikel 30i AWR.

- Echter, op basis van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is het heffingsrecht toegewezen aan de Verenigde Staten als de uitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie (artikel 19 lid 1 juncto artikel 19 lid 5) van het verdrag. Omdat sprake zal zijn van een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, is dat het geval.

- Omdat sprake zal zijn van periodieke uitkeringen en er geen sprake zal zijn van afkoop is de uitzondering van artikel 19 lid 2 van het verdrag niet aan de orde.

Wij ontvangen ook graag de bevestiging dat [bedrijfsnaam] BV de lijfrentetermijnen zonder inhouding van loonbelasting kan uitkeren. Indien u nog nadere informatie wenst te ontvangen aarzelt u dan niet met mij contact op te nemen.”

7. Bij brief van 11 november 2014 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw brief van 8 oktober 2014, waarin u namens uw cliënt, de heer [eiser] (BSN (…)), vraagt om zekerheid over de belastbaarheid van een stamrechtuitkering, het volgende.

Zoals ik gisteren al telefonisch heb medegedeeld kan ik u de gewenste duidelijkheid ook op dit moment nog niet geven. In de brief van mijn collega, de heer [naam 5] , van 11 maart 2013 is uw vraag in zijn algemeenheid al beantwoord.

Ik verwacht u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.”

8. Bij brief van 17 november 2014 heeft eiser verweerder als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw schrijven van 11 november jl. en ons telefoongesprek berichten wij u als volgt.

Terecht stelt u dat u geen zekerheid kunt geven omtrent de woonplaats van de heer [eiser] . Wij zijn dit volledig met u eens, deze beoordeling vindt achteraf plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van en na de emigratie.

Omdat de emigratie op dit moment concreet is, vragen wij uw specifieke standpunt inzake de belastbaarheid van het stamrecht met inachtneming van de huidige wet- en regelgeving en het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten zoals het thans luidt. Wetswijzigingen en/of wijzigingen van verdragen staan hier los van, uiteraard kunt u daarover geen zekerheid geven.

Uitgaande van de huidige wet- en regelgeving en het feit dat de heer [eiser] dan zou

kwalificeren als buitenlands belastingplichtige, wenst de heer [eiser] vooraf zekerheid te

hebben over de gevolgen indien hij bij [bedrijfsnaam] BV een recht bedingt om vanaf 1 juli 2015 in zes gelijke maandelijkse termijnen lijfrente-uitkeringen te ontvangen. Naar onze mening zijn de gevolgen als volgt:

- Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt het stamrecht in de belastingheffing betrokken, waarbij vanaf 1 januari 2014 geldt dat het niet voldoen aan het 1%-sterfterisico niet langer leidt tot revisierente als bedoeld in artikel 30i AWR.

- Echter, op basis van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is het heffingsrecht toegewezen aan de Verenigde Staten als de uitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie (artikel 19 lid 1 juncto artikel 19 lid 5) van het verdrag. Omdat sprake zal zijn van een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, is dat het geval.

- Omdat sprake zal zijn van periodieke uitkeringen en er geen sprake zal zijn van afkoop is de uitzondering van artikel 19 lid 2 van het verdrag niet aan de orde.

Nogmaals willen wij benadrukken dat u geen zekerheid kunt geven over de woonplaats noch de gevolgen bij wetwijzigingen, dit is onmogelijk. Wij hopen echter op uw begrip dat de heer [eiser] zekerheid wil omtrent eventuele fiscale gevolgen van zijn emigratie.

Wij verzoeken u vriendelijk om de gewenste duidelijkheid te verschaffen. Indien u nog nadere informatie wenst te ontvangen aarzelt u dan niet met mij contact op te nemen.”

9. Bij brief van 6 januari 2015 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw brief van 17 november 2014, waarin u namens uw cliënt, de heer [eiser] (BSN (…)), vraagt om zekerheid over de belastbaarheid van een stamrechtuitkering, het volgende.

In uw brief geeft u de volgens u fiscale gevolgen aan van de stamrechtuitkeringen inzake de

voorgenomen emigratie van uw cliënt.

Stamrechtuitkeringen kwalificeren zich als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder het arbeidsartikel (artikel 16 van het belastingverdrag met de VS). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalig werkland. Als de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie, opgenomen in artikel 19 lid 5 van het genoemde belastingverdrag, dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.

Indien sprake is van periodieke uitkeringen uit het stamrecht, met andere woorden: het stamrecht wordt volgens de reguliere wijze afgehandeld, dan dient de reguliere fiscale wet- en regelgeving met betrekking tot stamrechten te worden toegepast. De uitkeringen dienen dan ook als zodanig te worden bepaald. Indien de reguliere fiscale wet- en regelgeving met betrekking tot stamrechten niet wordt toegepast, dan is sprake van afkoop van het stamrecht.

Daarnaast vraag ik uw aandacht voor het volgende. Uit mijn gegevens blijkt dat het stamrecht van uw cliënt ondergebracht is in [bedrijfsnaam] B.V. (…). Deze vennootschap, waarvan uw cliënt DGA is, is gevestigd op het woonadres van uw cliënt. Indien uw cliënt ons land daadwerkelijk verlaat, en daarmee de vennootschap meeverhuisd, is ingevolge artikel 19a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) geen sprake meer van een in Nederland gevestigde verzekeraar. Dit leidt tot heffing over de waarde in het economisch verkeer van het stamrecht. In artikel 19b van de Wet LB is bepaald dat in dat geval op het onmiddellijk daaraan voorafgaand tijdstip van emigratie de waarde moet worden belast.”

10. In februari 2017 is eiser naar de Verenigde Staten geëmigreerd.

11. Naar aanleiding van een door eiser ingediende aanvraag voor een verdragsverklaring heeft verweerder eiser bij brief van 14 maart 2017 als volgt bericht:

“Onlangs ontving ik uw aanvraag voor een verdragsverklaring ten behoeve van uw cliënt de heer [eiser] , wonende in de Verenigde Staten van Amerika. Ik bericht u als volgt.

Uit onze administratie blijkt dat uw cliënt een woning aan de (…) te Den Haag tot zijn beschikking heeft. Bovendien is hij alhier volgens onze administratie in het bezit van personenauto’s. Hij bezit hier te lande (overig) onroerend goed en banktegoeden. Uw cliënt heeft belangrijke persoonlijke betrekkingen (o.m. kinderen) in Nederland. Gaarne verzoek ik u aan te geven of deze informatie juist is danwel bied ik u de gelegenheid om de situatie in dat opzicht toe te lichten.

In verband met uw aanvraag leg ik u voorts het volgende voor c.q verzoek ik u de volgende

bescheiden te overleggen.

- Verricht uw cliënt de werkzaamheden voor (…) LLC uitsluitend in de Verenigde Staten? Graag een toelichting en voor een algemeen beeld graag een schets van de organisatiestructuur van het concern;

- Wat is overeengekomen omtrent de arbeidsduur?;

- Wanneer eindigt de arbeidsverhouding met (…) c.q. wat is hieromtrent overeengekomen?;

- Ik verzoek u een afschrift van de arbeidsovereenkomst te overleggen;

- Ik verzoek u aan te geven gedurende welke periode(n) (in welke mate) uw cliënt in Nederland zal verblijven;

- Ik verzoek u om een verklaring van de Amerikaanse fiscale autoriteiten te overleggen waaruit blijkt dat uw cliënt aldaar als fiscaal inwoner wordt aangemerkt;

- De in de overgelegde “overeenkomt inzake bedingen stamrecht” vermelde datum waarop de termijnen eindigen, is uitgaande van 21 maandelijkse termijnen, kennelijk onjuist. Graag aanpassing. Daarnaast verzoek ik u mij te voorzien van een gedagtekend en door partijen ondertekend exemplaar.

- Ik verzoek u een afschrift van de actuariële berekening van de stamrechtuitkeringen te overleggen.

(…)”

12. Bij brief van 29 maart 2017 heeft eiser verweerder als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw schrijven van 14 maart jl. inzake de inhoudingsvrijstelling voor de heer [eiser] berichten wij u als volgt.

Als bijlage 1 voegen wij een schrijven van de heer [eiser] bij waarin hij is ingegaan op de door u aangehaalde banden met dan wel betrekkingen in Nederland. De heer [eiser] geeft in zijn schrijven eveneens een toelichting op zijn werkzaamheden en plannen in de VS en zijn dienstbetrekking met (…).

Als bijlage 2 treft u de (Amerikaanse) arbeidsovereenkomst aan. Er is nog geen getekend

exemplaar aangezien er nog overleg plaatsvindt over details van de overeenkomst. Naar

verwachting zal de overeenkomst op korte termijn worden ondertekend. Bijgaand doen wij u ook de support letter toekomen die is verstrekt bij de aanvraag van een visum (bijlage 3).

Uitgaande van de 21 termijnen eindigt de stamrechtverplichting per november 2018, hier was abusievelijk november 2017 aangegeven. Als bijlage 4 treft u een aangepaste overeenkomst aan. Een ondertekende overeenkomst is nog niet beschikbaar, de uitkering zal formeel bedongen worden zodra er een inhoudingsvrijstelling is afgegeven of wanneer duidelijk is dat deze verleend zal worden.

Tenslotte treft u als bijlage 5 de berekening van de stamrechtuitkering aan.

Indien u aanvullende gegevens nodig heeft dan vernemen wij graag van u. De heer [eiser] is de eerste week van april 2017 in Nederland aanwezig en gaarne bereid tijdens een gesprek een nadere toelichting te geven en/of resterende vragen te beantwoorden.”

13. Bij brief van 21 april 2017 heeft verweerder eiser als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek om een verdragsverklaring ten behoeve van de heer [eiser] bericht ik u het volgende.

Samenvatting van uw verzoek

Uw cliënt, de heer [eiser] , is woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) en is voornemens een stamrechtuitkering te bedingen bij zijn persoonlijke besloten vennootschap [bedrijfsnaam] . De stamrechtuitkering is formeel nog niet bedongen omdat uw cliënt hiermee wil wachten totdat een vrijstellingsverklaring door de Belastingdienst is afgegeven.

U bent van mening dat het heffingsrecht van belasting over de periodieke uitkeringen op grond van het Belastingverdrag met de VS toekomt aan het woonland. U verzoekt om een verdragsverklaring. Desgevraagd heeft de heer [eiser] een schriftelijke toelichting op zijn situatie gegeven. Hij beschikt ook in Nederland over woonruimte, verricht hier te lande een bestuursfunctie en zal dit jaar nà zijn vertrek naar verwachting 10 tot 11 weken in Nederland verblijven.

Beoordeling van uw verzoek

Beslissing op uw verzoek

Beslissing

Rechtsmiddel