Home

Gerechtshof Den Haag, 21-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:850, BK-23/678 en BK-23/679

Gerechtshof Den Haag, 21-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:850, BK-23/678 en BK-23/679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 mei 2024
Datum publicatie
24 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:850
Formele relaties
Zaaknummer
BK-23/678 en BK-23/679
Relevante informatie
Art. 19 Verdrag Nederland – Verenigde Staten

Inhoudsindicatie

Aanslagen IB/PVV 2017 en 2018. Belanghebbende ontvangt in 2007 ontslagvergoeding die hij inbrengt in stamrecht-BV. Stamrechtuitkeringen in 2017 en 2018. Belanghebbende is dan inwoner van de VS maar beschikt niet over verdragsverklaring. Voor 2017: niet meer in geschil dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De stamrechtuitkeringen zijn ten onrechte tot het belastbare inkomen uit werk en woning van 2017 gerekend. Voor 2018: geen schending van het vertrouwensbeginsel en geen sprake van een beloning soortgelijk aan een pensioen in de zin van artikel 19, lid 1, Belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten. Belastingrente niet ten onrechte in rekening gebracht. Geen vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-23/678 en BK-23/679

in het geding tussen:

(gemachtigde: H.J.J. Oostdam)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 juni 2023, nummers SGR 22/464 en SGR 22/465.

Procesverloop

2017

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.745.104 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 847 (de aanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 99.455 aan belastingrente in rekening gebracht.

2018

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.523.217 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.352 (de aanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 56.705 aan belastingrente in rekening gebracht.

Beide jaren

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag 2017 en de aanslag 2018 afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 25 oktober 2023 en 19 maart 2024 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft op 29 maart 2024 een nader stuk ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 9 april 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota en een productie overgelegd en de Inspecteur een productie. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2007 een ontslagvergoeding van € 2.730.153 ontvangen van zijn voormalige werkgever [naam VOF] (de ontslagvergoeding). De ontslagvergoeding is in de vorm van loonstamrechten ingebracht in [A B.V.] (de stamrechtvennootschap). Belanghebbende hield alle aandelen in de stamrechtvennootschap.

2.2.

Bij brief van 28 februari 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur (Belastingdienst Limburg/Kantoor Buitenland) als volgt bericht:

“Namens onze cliënt, [belanghebbende] , richten wij ons tot u met het volgende.

[belanghebbende] is enig aandeelhouder van [A B.V.] . In het verleden heeft [belanghebbende] een ontslaguitkering ontvangen waarvoor een stamrechtuitkering is bedongen bij [A B.V.] . De uitkering is op dit moment nog niet ingegaan.

[belanghebbende] is voornemens te emigreren naar [Staat 1] in de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS) en wenst zekerheid te verkrijgen over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering. Wij realiseren ons dat u hierbij geen uitspraak kunt doen over de eventuele fiscale woonplaats van [belanghebbende] .

Op grond van artikel 19 lid 1 van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de VS is belastingheffing over een lijfrenteuitkering toegewezen aan de VS. Met andere woorden, indien [belanghebbende] een uitkering bedingt welke in gelijke termijn zal worden uitbetaald zal Nederland niet heffen over de stamrechtuitkering. Hierbij merken wij nog op dat [A B.V.] in Nederland gevestigd zal blijven.

Indien u zich kunt verenigen met bovenstaande verzoeken wij u vriendelijk dit te bevestigen.”

2.3.

Bij brief van 11 maart 2013 heeft de Inspecteur (Belastingdienst/Kantoor Buitenland) de toenmalige gemachtigde van belanghebbende als volgt bericht:

“In uw brief van 28 februari 2013 vraagt u mij om een standpunt in te nemen inzake de heffingsbevoegdheid over stamrechtuitkeringen die [belanghebbende] gaat genieten van [A B.V.] . De competentie voor [belanghebbende] berust echter bij de Belastingdienst/Haaglanden. Ook na de voorgenomen emigratie van [belanghebbende] naar de Verenigde Staten zal dit het geval blijven aangezien de BV volgens uw mededeling in Nederland gevestigd zal blijven. Een formele bevestiging van uw in uw brief weergegeven standpunt ligt derhalve op de weg van kantoor Haaglanden.

Wel kan ik u in zijn algemeenheid het volgende mededelen:

Stamrechtuitkeringen kwalificeren als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder de werking van het arbeidsartikel (16). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalige werkland, Echter, indien de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie die is opgenomen in artikel 19 lid 5 van het belastingverdrag met de VS dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.

Ik meen u hiermee naar behoren te hebben ingelicht.”

2.4.

Bij brief van 24 april 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur (Belastingdienst Haaglanden/Kantoor Den Haag) als volgt bericht:

“Namens onze cliënt, [belanghebbende] , richten wij ons tot u met het volgende. In het verleden heeft [belanghebbende] een ontslaguitkering ontvangen waarvoor een stamrechtuitkering is bedongen bij [A B.V.] . [belanghebbende] is enig aandeelhouder van [A B.V.] .

[belanghebbende] is voornemens op korte termijn te emigreren naar [Staat 1] in de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS) en wenst zekerheid te verkrijgen over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering. Eerder is hierover schriftelijk contact geweest met uw collega de heer [B] van kantoor Buitenland. Een kopie van dit schrijven voegen wij bij.

Op grond van artikel 19 lid 1 van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de VS is belastingheffing over een lijfrente-uitkering toegewezen aan de VS.

Met andere woorden, indien [belanghebbende] gedurende zijn verblijf in de VS een uitkering bedingt welke in gelijke termijn zal worden uitbetaald zal Nederland niet heffen over de stamrechtuitkering. Hierbij merken wij nog op dat [A B.V.] in Nederland gevestigd zal blijven.

Indien u zich kunt verenigen met bovenstaande verzoeken wij u vriendelijk dit te bevestigen.”

2.5.

Bij brief van 14 mei 2013 heeft de Inspecteur (Belastingdienst/Kantoor Den Haag) de toenmalige gemachtigde van belanghebbende als volgt bericht:

“In uw brief van 24 april 2013 vraagt u namens uw cliënt, [belanghebbende] , BSN (…), zekerheid over de belastbaarheid van een eventuele stamrechtuitkering die hij heeft bedongen bij [A B.V.] . In deze brief geef ik u mijn reactie.

Bij uw brief heeft u geen nadere gegevens verstrekt omtrent de uitkeringen. Zoals ik al telefonisch heb medegedeeld kan ik daarom de gevraagde zekerheid niet geven.

De heer [B] van de Belastingdienst/Kantoor Buitenland heeft uw vraag reeds in zijn algemeenheid beantwoord. Voor de beantwoording van uw vraag in zijn algemeenheid verwijs ik u naar zijn antwoord.”

2.6.

Bij brief van 8 oktober 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur als volgt bericht:

“In onze brief van 28 februari 2013 aan Belastingdienst Buitenland vroegen wij om een standpunt inzake de heffingsbevoegdheid over stamrechtuitkeringen die [belanghebbende] gaat genieten na een emigratie naar de Verenigde Staten.

In antwoord reageerde kantoor Buitenland als volgt: ‘Stamrechtuitkeringen kwalificeren als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder de werking van het arbeidsartikel (16). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalige werkland. Echter, indien de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie die is opgenomen in artikel 19 lid 5 van het belastingverdrag met de VS dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.’

Voorts werden wij om competentieredenen naar u verwezen en in onze brief van 24 april 2013 legden wij u de casus voor. Vanwege het ontbreken van informatie omtrent de uitkering kon u echter op dat moment geen zekerheid afgeven (brief van 14 mei 2013).

Inmiddels zijn de emigratieplannen concreet geworden. [belanghebbende] gaat zich voor

onbepaalde tijd in juli 2015 vestigen in [woonplaats] ( [Staat 2] , de Verenigde Staten). [belanghebbende] wil daar een onderneming in de pensioenconsultancybranche gaan opzetten, mogelijk vanuit de vennootschap [C B.V.] . Daarnaast gaat [belanghebbende] onderzoek doen naar micropensioen en is hij voornemens college te gaan geven.

[belanghebbende] wenst vooraf zekerheid te hebben over de gevolgen indien hij bij [A B.V.] een recht bedingt om vanaf 1 juli 2015 in zes gelijke maandelijkse termijnen lijfrente-uitkeringen te ontvangen. Naar onze mening zijn de gevolgen als volgt:

- Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt het stamrecht in de belastingheffing betrokken, waarbij vanaf 1 januari 2014 geldt dat het niet voldoen aan het 1%-sterfterisico niet langer leidt tot revisierente als bedoeld in artikel 30i AWR.

- Echter, op basis van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is het heffingsrecht toegewezen aan de Verenigde Staten als de uitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie (artikel 19 lid 1 juncto artikel 19 lid 5) van het verdrag. Omdat sprake zal zijn van een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, is dat het geval.

- Omdat sprake zal zijn van periodieke uitkeringen en er geen sprake zal zijn van afkoop is de uitzondering van artikel 19 lid 2 van het verdrag niet aan de orde.

Wij ontvangen ook graag de bevestiging dat [A B.V.] de lijfrentetermijnen zonder inhouding van loonbelasting kan uitkeren. Indien u nog nadere informatie wenst te ontvangen aarzelt u dan niet met mij contact op te nemen.”

2.7.

Bij brief van 11 november 2014 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbende als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw brief van 8 oktober 2014, waarin u namens uw cliënt, [belanghebbende] (BSN (…)), vraagt om zekerheid over de belastbaarheid van een stamrechtuitkering, het volgende.

Zoals ik gisteren al telefonisch heb medegedeeld kan ik u de gewenste duidelijkheid ook op dit moment nog niet geven. In de brief van mijn collega, de heer [B] , van 11 maart 2013 is uw vraag in zijn algemeenheid al beantwoord.

Ik verwacht u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.”

2.8.

Bij brief van 17 november 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw schrijven van 11 november jl. en ons telefoongesprek berichten wij u als volgt.

Terecht stelt u dat u geen zekerheid kunt geven omtrent de woonplaats van [belanghebbende] . Wij zijn dit volledig met u eens, deze beoordeling vindt achteraf plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van en na de emigratie.

Omdat de emigratie op dit moment concreet is, vragen wij uw specifieke standpunt inzake de belastbaarheid van het stamrecht met inachtneming van de huidige wet- en regelgeving en het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten zoals het thans luidt. Wetswijzigingen en/of wijzigingen van verdragen staan hier los van, uiteraard kunt u daarover geen zekerheid geven.

Uitgaande van de huidige wet- en regelgeving en het feit dat [belanghebbende] dan zou kwalificeren als buitenlands belastingplichtige, wenst [belanghebbende] vooraf zekerheid te hebben over de gevolgen indien hij bij [A B.V.] een recht bedingt om vanaf 1 juli 2015 in zes gelijke maandelijkse termijnen lijfrente-uitkeringen te ontvangen. Naar onze mening zijn de gevolgen als volgt:

- Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt het stamrecht in de belastingheffing betrokken, waarbij vanaf 1 januari 2014 geldt dat het niet voldoen aan het 1%-sterfterisico niet langer leidt tot revisierente als bedoeld in artikel 30i AWR.

- Echter, op basis van het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is het heffingsrecht toegewezen aan de Verenigde Staten als de uitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie (artikel 19 lid 1 juncto artikel 19 lid 5) van het verdrag. Omdat sprake zal zijn van een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, is dat het geval.

- Omdat sprake zal zijn van periodieke uitkeringen en er geen sprake zal zijn van afkoop is de uitzondering van artikel 19 lid 2 van het verdrag niet aan de orde.

Nogmaals willen wij benadrukken dat u geen zekerheid kunt geven over de woonplaats noch de gevolgen bij wetwijzigingen, dit is onmogelijk. Wij hopen echter op uw begrip dat [belanghebbende] zekerheid wil omtrent eventuele fiscale gevolgen van zijn emigratie.

Wij verzoeken u vriendelijk om de gewenste duidelijkheid te verschaffen. Indien u nog nadere informatie wenst te ontvangen aarzelt u dan niet met mij contact op te nemen.”

2.9.

Bij brief van 6 januari 2015 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbende als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw brief van 17 november 2014, waarin u namens uw cliënt, [belanghebbende] (…), vraagt om zekerheid over de belastbaarheid van een stamrechtuitkering, het volgende.

In uw brief geeft u de volgens u fiscale gevolgen aan van de stamrechtuitkeringen inzake de voorgenomen emigratie van uw cliënt.

Stamrechtuitkeringen kwalificeren zich als loon uit vroegere dienstbetrekking en vallen in beginsel onder het arbeidsartikel (artikel 16 van het belastingverdrag met de VS). Het heffingsrecht is daarin toegewezen aan het voormalig werkland. Als de stamrechtuitkeringen voldoen aan de lijfrentedefinitie, opgenomen in artikel 19 lid 5 van het genoemde belastingverdrag, dan is het heffingsrecht toegewezen aan de woonstaat.

Indien sprake is van periodieke uitkeringen uit het stamrecht, met andere woorden: het stamrecht wordt volgens de reguliere wijze afgehandeld, dan dient de reguliere fiscale wet- en regelgeving met betrekking tot stamrechten te worden toegepast. De uitkeringen dienen dan ook als zodanig te worden bepaald. Indien de reguliere fiscale wet- en regelgeving met betrekking tot stamrechten niet wordt toegepast, dan is sprake van afkoop van het stamrecht.

Daarnaast vraag ik uw aandacht voor het volgende. Uit mijn gegevens blijkt dat het stamrecht van uw cliënt ondergebracht is in [A B.V.] (…). Deze vennootschap, waarvan uw cliënt DGA is, is gevestigd op het woonadres van uw cliënt. Indien uw cliënt ons land daadwerkelijk verlaat, en daarmee de vennootschap meeverhuisd, is ingevolge artikel 19a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) geen sprake meer van een in Nederland gevestigde verzekeraar. Dit leidt tot heffing over de waarde in het economisch verkeer van het stamrecht. In artikel 19b van de Wet LB is bepaald dat in dat geval op het onmiddellijk daaraan voorafgaand tijdstip van emigratie de waarde moet worden belast.”

2.10.

In februari 2017 is belanghebbende naar de Verenigde Staten geëmigreerd.

2.11.

Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediende aanvraag voor een verdragsverklaring heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbende bij brief van 14 maart 2017 als volgt bericht:

“Onlangs ontving ik uw aanvraag voor een verdragsverklaring ten behoeve van uw cliënt [belanghebbende] , wonende in de Verenigde Staten van Amerika. Ik bericht u als volgt.

Uit onze administratie blijkt dat uw cliënt een woning aan de [adres en woonplaats] tot zijn beschikking heeft. Bovendien is hij alhier volgens onze administratie in het bezit van personenauto’s. Hij bezit hier te lande (overig) onroerend goed en banktegoeden. Uw cliënt heeft belangrijke persoonlijke betrekkingen (o.m. kinderen) in Nederland. Gaarne verzoek ik u aan te geven of deze informatie juist is danwel bied ik u de gelegenheid om de situatie in dat opzicht toe te lichten.

In verband met uw aanvraag leg ik u voorts het volgende voor c.q verzoek ik u de volgende bescheiden te overleggen.

- Verricht uw cliënt de werkzaamheden voor [D LLC] uitsluitend in de Verenigde Staten? Graag een toelichting en voor een algemeen beeld graag een schets van de organisatiestructuur van het concern;

- Wat is overeengekomen omtrent de arbeidsduur?;

- Wanneer eindigt de arbeidsverhouding met [D LLC] c.q. wat is hieromtrent overeengekomen?;

- Ik verzoek u een afschrift van de arbeidsovereenkomst te overleggen;

- Ik verzoek u aan te geven gedurende welke periode(n) (in welke mate) uw cliënt in Nederland zal verblijven;

- Ik verzoek u om een verklaring van de Amerikaanse fiscale autoriteiten te overleggen waaruit blijkt dat uw cliënt aldaar als fiscaal inwoner wordt aangemerkt;

- De in de overgelegde “overeenkomt inzake bedingen stamrecht” vermelde datum waarop de termijnen eindigen, is uitgaande van 21 maandelijkse termijnen, kennelijk onjuist. Graag aanpassing. Daarnaast verzoek ik u mij te voorzien van een gedagtekend en door partijen ondertekend exemplaar.

- Ik verzoek u een afschrift van de actuariële berekening van de stamrechtuitkeringen te overleggen.

(…)”

2.12.

Bij brief van 29 maart 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw schrijven van 14 maart jl. inzake de inhoudingsvrijstelling voor [belanghebbende] berichten wij u als volgt.

Als bijlage 1 voegen wij een schrijven van [belanghebbende] bij waarin hij is ingegaan op de door u aangehaalde banden met dan wel betrekkingen in Nederland. [belanghebbende] geeft in zijn schrijven eveneens een toelichting op zijn werkzaamheden en plannen in de VS en zijn dienstbetrekking met [D LLC] .

Als bijlage 2 treft u de (Amerikaanse) arbeidsovereenkomst aan. Er is nog geen getekend exemplaar aangezien er nog overleg plaatsvindt over details van de overeenkomst. Naar verwachting zal de overeenkomst op korte termijn worden ondertekend. Bijgaand doen wij u ook de support letter toekomen die is verstrekt bij de aanvraag van een visum (bijlage 3).

Uitgaande van de 21 termijnen eindigt de stamrechtverplichting per november 2018, hier was abusievelijk november 2017 aangegeven. Als bijlage 4 treft u een aangepaste overeenkomst aan. Een ondertekende overeenkomst is nog niet beschikbaar, de uitkering zal formeel bedongen worden zodra er een inhoudingsvrijstelling is afgegeven of wanneer duidelijk is dat deze verleend zal worden.

Tenslotte treft u als bijlage 5 de berekening van de stamrechtuitkering aan.

Indien u aanvullende gegevens nodig heeft dan vernemen wij graag van u. [belanghebbende] is de eerste week van april 2017 in Nederland aanwezig en gaarne bereid tijdens een gesprek een nadere toelichting te geven en/of resterende vragen te beantwoorden.”

2.13.

Bij brief van 21 april 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek om een verdragsverklaring ten behoeve van [belanghebbende] bericht ik u het volgende.

Samenvatting van uw verzoek

Uw cliënt, [belanghebbende] , is woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) en is voornemens een stamrechtuitkering te bedingen bij zijn persoonlijke besloten vennootschap [A B.V.] . De stamrechtuitkering is formeel nog niet bedongen omdat uw cliënt hiermee wil wachten totdat een vrijstellingsverklaring door de Belastingdienst is afgegeven.

U bent van mening dat het heffingsrecht van belasting over de periodieke uitkeringen op grond van het Belastingverdrag met de VS toekomt aan het woonland. U verzoekt om een verdragsverklaring. Desgevraagd heeft [belanghebbende] een schriftelijke toelichting op zijn situatie gegeven. Hij beschikt ook in Nederland over woonruimte, verricht hier te lande een bestuursfunctie en zal dit jaar nà zijn vertrek naar verwachting 10 tot 11 weken in Nederland verblijven.

Beoordeling van uw verzoek

Beslissing op uw verzoek

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing