Home

Rechtbank Den Haag, 22-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9564, AWB - 22 _ 3359, 22_3360, 22_3361, 22_3362 en 22_3363

Rechtbank Den Haag, 22-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:9564, AWB - 22 _ 3359, 22_3360, 22_3361, 22_3362 en 22_3363

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 juni 2023
Datum publicatie
6 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:9564
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3359, 22_3360, 22_3361, 22_3362 en 22_3363
Relevante informatie
Art. 11 AWR, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

Verrekening van buitenlandse bronheffing. Een producer van muziek valt niet onder de werking van artikel 17 OESO-modelverdrag.

Beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel slagen niet.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 22/3359, SGR 22/3360, SGR 22/3361, SGR 22/3362 en

SGR 22/3363

(gemachtigde: J. A .H. M . van Bakel AA),

en

Procesverloop

Aan eiseres zijn voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting

(Vpb) opgelegd. Voor de jaren 2014, 2015 en 2016 zijn aanslagen Vpb opgelegd. Bij de (navorderings)aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft de aanslagen over de jaren 2014, 2015 en 2016 ambtshalve verminderd. Daarbij zijn de rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd.

Verweerder heeft de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen ongegrond verklaard en ter zake van de rentebeschikkingen dienovereenkomstig beslist. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023.

Namens eiseres zijn toen verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde,

[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 5] , mr. [naam 6] , mr. [naam 7] en mr. [naam 8] . Op deze zitting zijn tevens de beroepen ten name van [bedrijfsnaam 1] [naam 12] . [bedrijfsnaam 3] . met zaaknummers SGR 22/3359, SGR 22/3401, SGR 22/3402, SGR 22/3403 en SGR 22/3404 behandeld. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft na de zitting aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen om getuigen op te roepen.

Verweerder heeft met dagtekening 9 februari 2023 in een gesloten envelop stukken aan de rechtbank toegezonden. Onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de bestuursrechter kennis mag nemen van deze stukken. De dossiers zijn daarop in handen gesteld van een geheimhoudingskamer van deze rechtbank.

Bij beslissing van 13 april 2023 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om beperkte kennisneming toegewezen. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van de geheime stukken uitspraak te doen.

Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Ook op deze zitting zijn tevens de beroepen ten name van [bedrijfsnaam 1] [naam 12] . [bedrijfsnaam 3] . met zaaknummers SGR 22/3359,

SGR 22/3401, SGR 22/3402, SGR 22/3403 en SGR 22/3404 behandeld.

Namens eiseres zijn toen verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde,

[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 5] , mr. [naam 8] en mr. [bedrijfsnaam 2] . Ip.

Tevens zijn ter zitting verschenen en gehoord de door de rechtbank opgeroepen getuigen

[inspecteur] en [naam 11] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres houdt zich bezig met de exploitatie van een platenmaatschappij, geluidstudio en muziekuitgeverij, muziekproductie, exploitatie van beeld- en geluiddragers en het optreden als artiest. [naam 1] ( [naam 1] ) is directeur en enig aandeelhouder van de vennootschap.

2. [naam 1] heeft in de periode 2008 tot en met 2018, mede via eiseres, samengewerkt met [naam 4] ( [naam 4] )/ [bedrijfsnaam 1] [naam 12] . [bedrijfsnaam 3] . ( [bedrijfsnaam 1] BV), [naam 10] ( [naam 10] )/ [bedrijfsnaam 2] [naam 12] . [bedrijfsnaam 3] . ( [bedrijfsnaam 2] BV),

[naam 11] ( [naam 11] )/ [bedrijfsnaam 3] [naam 12] . [bedrijfsnaam 3] .( [bedrijfsnaam 3] BV) en [naam 12] ( [naam 12] )/ [bedrijfsnaam 4] B.V.

( [naam 12] BV) in het kader van de DJ-act “ [groep] ” (de groep).

3. [naam 1] en [naam 4] zijn de bedenkers van de groep en produceren de muziek. [naam 10] was het gezicht van de groep en verzorgde de optredens. [naam 11] verzorgde de boekingen van de optredens en was verantwoordelijk voor de financiële en fiscale aangelegenheden daarvan. [naam 12] was de tourmanager van de groep.

4. Met betrekking tot de vergoedingen zijn de leden van de groep overeengekomen dat de totale inkomsten uit de optredens, na aftrek van de vlucht- en hotelkosten, als volgt werden verdeeld:

Eiseres 37,50%

[bedrijfsnaam 1] BV 37,50%

[bedrijfsnaam 2] BV 25,00 %

[bedrijfsnaam 3] BV 20,00%

[naam 12] BV 10,00%

5. [naam 10] trad onder de naam van de groep regelmatig op in het buitenland, onder andere in de Verenigde Staten. [bedrijfsnaam 3] BV (het boekingskantoor) sloot namens [naam 10] de overeenkomsten op basis waarvan werd opgetreden. Een dergelijke overeenkomst bevat onder andere de volgende bepalingen:

“ [naam 4] . LLC, [vestigingsplaats 2] , U.S. [inspecteur] ., hereinafter referred to [inspecteur] the “PROMOTOR” and “[BOEKINGSKANTOOR]”, hereinafter referred to [inspecteur] the “AGENT”.

AGENT is acting on behalf of [ [naam 10] ] also know [inspecteur] “[de groep]” hereinafter referred to [inspecteur] “ARTIST”.

(…)

This serves to confirm the above mentioned parties agree to the following:

1. DESCRIPTION OF PERFORMANCE

[inspecteur] . [inspecteur] ) Date; (…)

b) Artist; [DJ]

c) Location; (…)

d) Length of performance; (…)

2. PAYMENT

[inspecteur] . [inspecteur] ) Promotor shall pay to the Agent USD 40.000,00. Promotor shall deduct 30% (thirty percent) of total pay to all Artists who are classified [inspecteur] non-resident aliens of the United Stated [inspecteur] defined by the Internal Revenue Service (“I.R.S.”) code and commentary in order to comply with I.R.S. regulations. Promotor shall duly remit and report all monies deducted on behalf of said Artist. Artist assumes all liability for payments of taxes whether under the purview of this contemplation of payment or outside of it.”

6. Uit de door eiseres overlegde stukken blijkt dat op de formulieren die ter zake van de inhouding van bronbelasting in de Verenigde Staten zijn ingediend, [naam 10] staat vermeldt als ontvanger van de opbrengsten.

7. De landen waarin [naam 10] optrad, zijn zowel landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten waarin voor artiesten- en sportersinkomsten een vrijstellingsmethode is opgenomen, als landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten waarin voor deze inkomsten een verrekeningsmethode is opgenomen.

8. Bij het bepalen van de vergoeding van de leden van de groep is de in het buitenland ingehouden bronbelasting in mindering gebracht op het te verdelen bedrag, waarna de gage conform de onder 4 genoemde verdeelsleutel is verdeeld onder de leden. De ingehouden bronbelasting heeft eiseres naar rato van haar aandeel in haar aangiften Vpb vermeld als te verrekenen bronbelasting.

9. Over de jaren 2012 tot en met 2016 heeft eiseres aangiften Vpb ingediend naar de volgende bedragen:

Jaar

Belastbaar bedrag

Aftrek elders belast

Objectvrijstelling

Verschuldigde Vpb

2012

€ 647.146

€ 55.235

-

€ 151.786

2013

€ 849.859

€ 170.834

-

€ 202.463

2014

€ 1.173.341

€ 181.467

€ 72.031

€ 283.335

2015

€ 1.163.502

€ 148.555

-

€ 280.875

2016

€ 1.193.358

€ 80.114

€ 67.814

€ 288.338

10. Verweerder heeft de aanslagen Vpb 2012 en 2013 overeenkomstig de aangiften vastgesteld op respectievelijk 9 mei 2015 en 10 september 2016.

11. In het kader van de aanslagregeling Vpb 2014 hebben partijen op 18 juli 2018 telefonisch contact gehad. In de aankondiging van 19 juli 2018, die daarop volgde, gaf verweerder aan dat hij zich op het standpunt stelde dat eiseres geen recht heeft op verrekening van bronbelasting. Ook vermeldde hij dat eiseres zich op het standpunt stelt dat er sprake is van gewekt vertrouwen. In haar reactie op de aankondiging van

24 augustus 2018 stelde eiseres dat in een gesprek dat haar gemachtigde op

24 november 2015 heeft gevoerd, de Belastingdienst het vertrouwen heeft gewekt dat de gehanteerde toerekening van ingehouden belasting binnen de groep voor de toepassing van de vrijstellingsmethode correct in de aangiften is verwerkt. De door verweerder voorgenomen correctie dient om die reden achterwege te blijven. Het gesprek heeft (onder meer) haar gemachtigde gevoerd met [inspecteur] ( [inspecteur] ), inspecteur bij de belastingdienst, in het kader van een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2011 ten name van [naam 10] .

12. Verweerder nam op 19 juli 2018 contact op met [inspecteur] om de inhoud van het gesprek tussen [inspecteur] en de gemachtigde te verifiëren. [inspecteur] gaf in dat gesprek aan dat hij zich kon herinneren dat hij heeft gesproken met de gemachtigde. De bij de groep betrokken vennootschappen en de verdeling van te verrekenen bronbelasting zijn volgens [inspecteur] geen gespreksonderwerp geweest.

13. Met dagtekening 20 oktober 2018 is de aanslag Vpb 2014 vastgesteld waarbij conform voornoemde aankondiging geen rekening is gehouden met de door eiseres in aanmerking genomen vrijstelling en aftrek elders belast.

14. Verweerder stuurde eiseres op 22 oktober 2018 een voornemen om navorderingsaanslagen Vpb over de jaren 2012 en 2013 aan eiseres op te leggen. Op respectievelijk 3 november en 10 november 2018 legde verweerder deze navorderingsaanslagen op. Hierbij heeft verweerder geen rekening gehouden met de door eiseres in aanmerking genomen aftrek elders belast.

15. Op 1 november 2018 stuurde verweerder aan eiseres een voornemen om af te wijken van de aangiften Vpb over de jaren 2015 en 2016. Met respectievelijk dagtekening

17 november en 24 november 2018 zijn aan eiseres de aanslagen Vpb opgelegd. De door eiseres geclaimde vrijstelling (2016) en de aftrek elders belast (2015 en 2016) zijn daarbij niet gehonoreerd.

Geschil 16. In geschil is of de (navorderings)aanslagen Vpb over de jaren 2012 tot en met 2016 terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.

Meer specifiek in geschil is:

- of verweerder voor de jaren 2012 en 2013 beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

- of eiseres de ingehouden bronbelasting over de door de groep ontvangen gages naar rato van haar aandeel in de opbrengst mag verrekenen;

- indien eiseres de ingehouden bronbelasting niet mag verrekenen, of er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel dan wel van het gelijkheidsbeginsel;

- of eiseres recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, nu verweerder niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat zij de ingehouden bronbelasting kan verrekenen, omdat [naam 1] /eiseres direct of indirect kwalificeert als artiest, de heffing over de inkomsten van een artiest niet aan Nederland wordt toegekend en er daarom recht op voorkoming van dubbele belasting bestaat, i.e. verrekening van de bronbelasting. Zij wijst daarbij naar artikel 17, eerste lid dan wel tweede lid van het OESO-modelverdrag. Indien de rechtbank van oordeel is dat eiseres de ingehouden bronbelasting niet kan verrekenen, stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder tijdens het gesprek van 24 november 2015 het vertrouwen heeft gewekt dat eiseres de bronbelasting kan verrekenen. Tijdens dat gesprek is namelijk, volgens eiseres, de verdeling van de bronbelasting over de leden van de groep besproken en [inspecteur] heeft op dat moment niet aangegeven dat deze werkwijze onjuist was. Verder betoogt eiseres dat zij recht heeft op een integrale kostenvergoeding.

18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Verweerder voert aan dat verrekening van de bronheffing niet mogelijk is, omdat de bronheffing niet ten laste van eiseres is ingehouden maar ten laste van [naam 10] . Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar ECLI:NL:HR:2021:1352. Daarnaast betoogt verweerder dat eiseres niet kwalificeert als artiest, omdat zij niet zelf optreedt. Verder stelt verweerder dat er geen sprake is van gewekt vertrouwen ten opzichte van de werkwijze van eiseres. Een integrale proceskostenvergoeding is volgens hem niet aan de orde.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit (2012 en 2013)

19. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, dient beoordeeld te worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslagen reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld, en alleen bij gerechtvaardigde twijfel over de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens een nader onderzoek dient in te stellen.1 In het algemeen geldt dat verweerder bij het regelen van een aanslag Vpb van een belastingplichtige kan volstaan met het raadplegen van het dossier, bevattende de aangiften en andere gegevens voor de Vpb van die belastingplichtige. Met name is verweerder niet verplicht al dan niet op zijn eenheid aanwezige dossiers van andere belastingplichtigen, te raadplegen, ook al zouden daarin gegevens kunnen worden aangetroffen die voor het regelen van de bedoelde aanslag Vpb van belang zijn. Verweerder is slechts dan tot een onderzoek buiten het bedoelde dossier is gehouden, indien de daarin aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven.2

20. Eiseres stelt dat verweerder niet over een nieuw feit beschikt. Volgens eiseres was verweerder namelijk reeds op de hoogte van de verdeelsleutel van de bronbelasting door het gesprek van 24 november 2015 en andere correspondentie die verweerder heeft gevoerd in het kader van de aanslagregeling bij andere leden van de groep. Ook had de afwijkende verhouding tussen de bronbelasting en de belastbare bedragen reden moeten zijn voor nader onderzoek.

21. De rechtbank is van oordeel dat de aangiften van eiseres over de jaren 2012 en 2013 verweerder geen aanleiding hoefden te geven om een nader onderzoek in te stellen. Die aangiften maakten een verzorgde indruk en de enkele verhouding tussen de bronbelasting en het belastbare bedrag maakt niet dat getwijfeld moest worden aan de juistheid van de aangiften. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verweerder niet verplicht was om het dossier van andere leden van de groep te raadplegen, omdat het dossier van eiseres redelijkerwijs geen aanleiding gaf tot raadpleging van deze dossiers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de vermelding “raadplegen” op de schermafdrukken een systeemmededeling is en alleen betekent dat het systeem op dat moment wordt geraadpleegd/bekeken. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat uit de systemen van de Belastingdienst zelf, door de vermelding “raadplegen” bij de schermafdrukken, zou volgen dat er getwijfeld moest worden aan de juistheid van de aangiften. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat verweerder pas naar aanleiding van tijdens de aanslagregeling voor het jaar 2014 naar voren gekomen informatie, reden had om nader onderzoek te doen inzake de onderhavige jaren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voor de jaren 2012 en 2013 sprake van een voor navordering vereist nieuw feit.

Verrekening bronheffing

22. Artikel 17 van het OESO-modelverdrag, overgenomen in nagenoeg alle Nederlandse belastingverdragen, kent een specifieke toewijzingsbepaling voor de belastingheffing over inkomsten van artiesten en sporters. Op grond van dit artikel heeft het land, waaruit een artiest of sporter inkomen ontvangt vanwege het verrichten van persoonlijke werkzaamheden in dat land, het recht om belasting te heffen over dat inkomen.

23. Uit het commentaar bij artikel 17, eerste lid van het OESO-modelverdrag komt naar voren dat onder andere als artiest dient te worden aangemerkt de podiumkunstenaar, filmacteur en acteur in een televisiecommercial (ook als hij voorheen bijvoorbeeld sportman was). Voorts wordt in het commentaar vermeldt dat administratief en begeleidend personeel, zoals de cameraman, producer, filmregisseur, choreograaf van dansvoorstellingen, technici, roadies voor een popgroep niet onder het begrip ‘artiest’ vallen. Hieruit maakt de rechtbank op dat, om te worden aangemerkt als artiest, moet worden opgetreden voor een publiek. Eiseres produceert de door de [naam 10] gedraaide muziek, maar treedt niet zelf op. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert eiseres derhalve niet als artiest.

24. Eiseres betoogt dat, indien zij niet als artiest kwalificeert, artikel 17, tweede lid van het OESO-modelverdrag op haar van toepassing is, omdat de inkomsten van de artiest via de toegepaste verdeelsleutel aan haar toekomen. Op grond van die bepaling komt het heffingsrecht over inkomsten van een artiest die aan een ander toekomen. eveneens toe aan het land waar de werkzaamheden worden verricht, mits de artiest gerechtigd is tot de winst van de andere persoon. De artiest dient dus te delen in de winst van de vennootschap, waaraan de opbrengsten van de optredens ten goede komen. In dit geval deelt [naam 10] niet in de winst van eiseres en is artikel 17, tweede lid van het OESO-modelverdrag om die reden niet van toepassing.

25. Uit het onder 5 weergegeven voorbeeld van een contract op basis waarvan door [naam 10] werd opgetreden, volgt dat een dergelijke overeenkomst werd gesloten tussen de ‘promotor’ en het boekingskantoor en was eiseres geen partij bij die overeenkomst. De ‘promotor’ houdt van de afgesproken gage aan de artiest 30% in om te voldoen aan belastingheffing van het desbetreffende land. Gelet hierop en op de onder 6 genoemde stukken, is de rechtbank van oordeel dat de bronbelasting is ingehouden ten name van [naam 10] en niet ten laste van eiseres.

26. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de door eiseres toegepaste verrekening van bronheffing heeft gecorrigeerd in de onderhavige jaren. De rechtbank merkt nog op dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat ook de door haar geclaimde vrijstelling in geschil is. Nu zij dienaangaande geen verdere toelichting of motivering heeft gegeven en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat verweerder die vrijstelling ten onrechte heeft gecorrigeerd, is het beroep ook in zoverre ongegrond.

Gelijkheidsbeginsel

27. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder volgens eiseres de verrekening van bronheffing niet heeft gecorrigeerd bij de vennootschappen van [naam 10] en [naam 12] . Eiseres dient aannemelijk maken dat sprake is van schending van de meerderheidsregel, van begunstigend beleid of van een oogmerk van begunstiging. Dat sprake zou zijn van een oogmerk van begunstiging dan wel van begunstigend beleid is gesteld noch gebleken. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van de gevallen anders wordt beslist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de situatie van [naam 10] niet vergelijkbaar is met de situatie van de andere leden, nu [naam 10] wel kwalificeert als artiest en de bronbelasting ten laste van hem is ingehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden.

Vertrouwensbeginsel

28. Eiseres betoogt dat tijdens het onder 11 beschreven gesprek van 24 november 2015 tussen [inspecteur] en [naam 11] , de gemachtigde en [naam 2] (adviseur), is uitgelegd hoe de opbrengsten uit de optredens zijn verdeeld binnen de groep en dat de te verrekenen bronheffing in dezelfde verhoudingen werd verdeeld. Volgens eiseres heeft [inspecteur] tijdens het gesprek op geen enkele wijze naar voren gebracht dat deze door eiseres gehanteerde handelswijze onjuist was. Eiseres stelt zich op het standpunt dat deze handelswijze van [inspecteur] kwalificeert als een toezegging, waarop eiseres mocht vertrouwen, dan wel zij erop mocht vertrouwen dat de verdeling juist was, nu deze tijdens het gesprek aan de orde was gekomen en [inspecteur] die niet had weersproken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verklaringen overlegd van [naam 11] , de gemachtigde en de adviseur. In deze verklaringen van

april 2020 geven zij aan wat er volgens hen tijdens dit gesprek aan de orde is gekomen. Ter zitting van 11 mei 2023 heeft [naam 11] zijn verklaring van april 2020 onder ede bevestigd.

29. Verweerder weerspreekt dat tijdens het gesprek van 24 november 2015 is gesproken over de groep en over de wijze waarop de te verrekenen bronheffing werd verdeeld binnen de groep. Ter zitting heeft [inspecteur] onder ede verklaard dat volgens hem niet is gesproken over de verdeling van de te verrekenen bronheffing binnen de groep. Dit is in lijn met zijn direct na het gesprek van 24 november 2015 gemaakte aantekeningen die deel uitmaken van de gedingstukken.

30. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.3

31. Door eiseres zijn drie schriftelijke verklaringen overgelegd van april 2020 van [naam 11] , de gemachtigde en de adviseur met daarin een weergave van het gesprek van

24 november 2015. De rechtbank hecht de meeste waarde aan de verklaring van [naam 11] , omdat [naam 11] niet de adviseur of de gemachtigde is van eiseres en [naam 11] tevens onder ede ter zitting heeft bevestigd dat deze schriftelijke verklaring juist is. Ter zitting is ook [inspecteur] onder ede gehoord. Uit de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen maakt de rechtbank op dat beide getuigen een geheel andere, bijna tegenstrijdige, weergave geven van het op 24 november 2015 gevoerde gesprek. De schriftelijke verklaringen van de gemachtigde en de adviseur ondersteunen de verklaring van [naam 11] . De verklaring van [inspecteur] daarentegen wordt ondersteund door zijn kort na het gesprek van 24 november 2015 gemaakte aantekeningen. Dit maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen wat er tijdens het gesprek van

24 november 2015 is gezegd en besproken omtrent de verdeling van de inkomsten en of er toezeggingen zijn gedaan. Eiseres draagt het bewijsrisico, nu op haar de bewijslast rust dat sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen. Aan deze op haar rustende bewijslast heeft eiseres niet voldaan, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder een toezegging heeft gedaan of sprake was van een niet weersproken verdeling waardoor het gerechtvaardigde vertrouwen is ontstaan. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel.

Belastingrente

32. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente is berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Eiseres betoogt ten aanzien van de belastingrente dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door pas in 2018 vragen te stellen over de verrekening van bronheffing in de aangiften Vpb van eiseres. Hierdoor heeft verweerder, aldus eiseres, de belastingrente bewust laten oplopen.

33. Onder omstandigheden kunnen beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, meebrengen dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht dan wel de berekening van deze rente wordt beperkt.4 Voor zover het belopen van belastingrente het gevolg is van de omstandigheid dat de belastingplichtige een onjuiste aangifte heeft gedaan en daarom een correctie is toegepast, kan niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig handelt doordat hij de belastingrente ter zake van die correctie berekent overeenkomstig de wettelijke bepalingen.5

34. De belopen belastingrente is het gevolg van een correctie op de aangiften. Verweerder heeft ongeveer 2 jaar na indiening van de aangifte Vpb 2014 vragen gesteld, maar dat laat onverlet dat verweerder de vrijheid heeft om zijn werkzaamheden zelf in te richten en te prioriteren, zolang de aanslag binnen de aanslagtermijn wordt vastgesteld.6 Aangezien de aanslag Vpb 2014 binnen de daarvoor geldende termijn van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is vastgesteld en het belopen van belastingrente het gevolg is van een correctie op de aangifte, heeft verweerder terecht belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslagen 2012 en 2013 zijn opgelegd naar aanleiding van de tijdens de aanslagregeling 2014 naar voren gekomen informatie. Derhalve is ook ten aanzien van de navorderingsaanslagen geen sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft ook ten aanzien van de navorderingsaanslagen terecht belastingrente in rekening gebracht.

35. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en

mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel