Home

Rechtbank Den Haag, 18-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1012, AWB - 21 _ 7134

Rechtbank Den Haag, 18-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1012, AWB - 21 _ 7134

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18 januari 2024
Datum publicatie
31 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:1012
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7134
Relevante informatie
Art. 15ae Wet Vpb 1969, Art. 15ah Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Vpb. Bewijslastverdeling. Afschrijving goodwill. Verliesverrekening. FSV. ABBB. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 21/7134 en SGR 21/7794

(gemachtigde: mr. drs. M.E.H. Opgenoort),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2014 (21/7134) en 2016 (21/7794) aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd (de aanslagen). Daarbij is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 17 september 2021 en 26 oktober 2021 de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Voor een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het dossier is daarop in handen gesteld van een geheimhoudingskamer van deze rechtbank.

Bij beslissing van 3 mei 2023 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek ten aanzien van een deel van de stukken toegewezen en voor het overige afgewezen.

Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming van de voormelde stukken.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan de rechtbank en de wederpartij overgelegd.

Overwegingen

Feiten

1. In december 2012 heeft eiseres van [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ) alle aandelen gekocht van [bedrijfsnaam 2] B.V., [bedrijfsnaam 3] B.V., [bedrijfsnaam 4] B.V. en [bedrijfsnaam 5] B.V. (de verkregen vennootschappen). De koopprijs bedroeg € 1 per vennootschap.

2. De heer [naam 5] is bestuurder van zowel [bedrijfsnaam 1] als eiseres.

3. Op 31 december 2012 heeft eiseres [bedrijfsnaam 6] B.V. opgericht.

4. Per 1 januari 2013 is een fiscale eenheid voor de Vpb tot stand gekomen met eiseres als moedermaatschappij en de verkregen vennootschappen, [bedrijfsnaam 9] B.V. en [bedrijfsnaam 6] B.V. als dochtermaatschappijen (de dochtermaatschappijen).

5. In de oorspronkelijke jaarrekeningen 2013 tot en met 2017 van de dochtermaatschappijen zijn op de balansen van elk van de dochtermaatschappijen activa en passiva vermeld. De resultatenrekeningen van de verkregen vennootschappen vermelden een eigen resultaat, bij een aanzienlijke omzet.

6. In de oorspronkelijke jaarrekeningen 2013 tot en met 2017 van eiseres zijn op de balansen de deelnemingen in de dochtermaatschappijen vermeld. Ook is jaarlijks het aandeel in de resultaten van de dochtermaatschappijen opgenomen in de resultatenrekening van eiseres. Dit is ook als zodanig verwerkt in de aangiften Vpb voor de jaren 2013 tot en met 2017.

7. De bestuurders van [bedrijfsnaam 3] B.V., [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. hebben op 19 juni 2018 schriftelijk verklaard dat de activa en passiva van die vennootschappen per 1 januari 2013 zijn overgedragen aan eiseres. De bestuurder van [bedrijfsnaam 4] B.V. heeft op 2 oktober 2019 schriftelijk verklaard dat alle activiteiten van die vennootschap per 1 juli 2012 zijn overgedragen aan eiseres.

8. Verweerder heeft bij brief van 6 november 2019 aan [bedrijfsnaam 1] kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om aan [bedrijfsnaam 1] een navorderingsaanslag Vpb en een vergrijpboete op te leggen (het voornemen van 6 november 2019). Verweerder schrijft onder meer:

“Volgens gegevens die mij onlangs, namelijk op 18 september 2019 hebben bereikt, heeft belanghebbende in januari 2013 de door haar in 2012 verkregen ondernemingen tegen boekwaarde overgedragen aan [bedrijfsnaam 7] B.V. Het betrof hier de ondernemingen die oorspronkelijk werden gedreven door:

- [bedrijfsnaam 8] B.V.

- [bedrijfsnaam 3] B.V.

- [bedrijfsnaam 2] B.V.

Dat de ondernemingen zijn overgedragen tegen boekwaarde, die gelijk kan worden gesteld aan de waarde in het economische verkeer, komt mij heel vreemd voor. Allereerst dient te worden opgemerkt dat sprake is van drie winstgevende ondernemingen. In de jaren 2010, 2011 en 2012 hebben deze ondernemingen voor een totaal bedrag van € 839.938 aan fiscale winsten gerealiseerd. Zakelijk handelende partijen zouden ondernemingen met dergelijke winstcapaciteiten nimmer tegen boekwaarde hebben overgedragen. Op basis van de mij bekend zijnde gegevens acht ik het niet aannemelijk dat de waarde in het economisch verkeer van deze ondernemingen gelijk kan zijn geweest aan de boekwaarde.

Verder twijfel ik ook overigens ten zeerste aan de wijze waarop één en ander tot stand heeft kunnen komen. Hiermee doel ik allereerst op de overdracht binnen fiscale eenheid van de drie ondernemingen aan belanghebbende in 2012 gevolgd door de vervreemding van de drie “lege” vennootschappen aan [bedrijfsnaam 7] B.V. En dan worden vervolgens in 2013 de drie ondernemingen overgedragen aan [bedrijfsnaam 7] B.V. De achterliggende gedachte hiervan zonder dat hiervoor een fiscale reden is, ontgaat mij volledig.

Ik ben dan ook de mening toegedaan dat de vervreemding van de ondernemingen tegen een te lage waarde heeft plaatsgevonden en ben van plan in verband met de ten onrechte niet inrekening gebrachte goodwill belanghebbende een navorderingsaanslag op te leggen. De belastbare winst zal worden gecorrigeerd met een bedrag van € 2.476.021. De berekening van vorengenoemde bedrag treft u aan in de bijlage.”

9. Vervolgens heeft verweerder [bedrijfsnaam 1] geïnformeerd dat het voornemen van 6 november 2019 niet zal worden uitgevoerd in verband met overschrijding van de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag.

10. De aanslag Vpb 2013 van eiseres vermeldt een bedrag aan niet verrekende verliezen van € 1.754.232.

11. Eiseres heeft in haar aangifte Vpb 2014 een belastbare winst vermeld van € 241.758 en een belastbaar bedrag van nihil.

12. Verweerder is bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2014 afgeweken van de aangifte in die zin dat de verliesverrekening is beperkt tot € 10.539 en het belastbaar bedrag is vastgesteld op € 231.219.

13. De aanslag Vpb 2015 van eiseres vermeldt een bedrag van niet verrekende verliezen van € 1.720.073.

14. Eiseres heeft in haar aangifte Vpb 2016 een belastbare winst vermeld van € 419.704 en een belastbaar bedrag van nihil.

15. Verweerder is bij de vaststelling van de aanslag Vpb 2016 afgeweken van de aangifte in die zin dat de verliesverrekening is beperkt tot € 22.947 en het belastbaar bedrag is vastgesteld op € 396.757.

Geschil

16. In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of in 2014 en 2016 een afschrijving op goodwill in aanmerking kan worden genomen en wat in het kader van de verrekening van voorvoegingsverliezen de hoogte is van de in 2014 en 2016 aan [eiseres] B.V. toerekenbare winst als bedoeld in artikel 15ae, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Ook is in geschil of de controle van de aangiften Vpb 2014 en 2016 rechtmatig was. Ter zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat niet langer in geschil is dat verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt. Ook is niet langer in geschil of in bezwaar een deugdelijke heroverweging heeft plaatsgevonden. Wel is nog in geschil of eiseres recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

17. Eiseres heeft bepleit dat de aanslagen ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen aan haar zijn opgelegd. Daartoe heeft eiseres, samengevat, aangevoerd dat in de jaren 2014 en 2016 mag worden afgeschreven over een bedrag van € 2.476.021 aan goodwill. De activa en passiva van de verkregen vennootschappen zijn in de loop van 2012 overgedragen aan [eiseres] B.V., waardoor de resultaten van die ondernemingen kwalificeren als aan die maatschappij toerekenbare winst als bedoeld in artikel 15ae, eerste lid, Wet Vpb. Op grond van het evenredigheidsbeginsel moet artikel 5, vierde lid, van het Besluit Fiscale Eenheid (BFE) zo worden uitgelegd dat de resultaten van [bedrijfsnaam 6] B.V. kwalificeren als aan [eiseres] B.V. toerekenbare winst. Tot slot is in geschil of de controle van de aangiften Vpb 2014 en 2016 rechtmatig was.

18. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken. Volgens verweerder probeert eiseres op gekunstelde wijze verliesverrekening te bewerkstelligen en heeft zij pas nadat verweerder vragen stelde, het standpunt ingenomen dat er mondeling activa/passiva-transacties waren overeengekomen.

Beoordeling van het geschil

Bewijslast

19. Eiseres draagt de bewijslast feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, waaruit volgt dat haar belastbaar bedrag moet worden verlaagd in verband met de door haar bepleite afschrijving over goodwill en/of verrekening van verliezen.

Afschrijving op goodwill

20. Eiseres heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt dat een afschrijving over goodwill in aanmerking moet worden genomen, beroepen op het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Volgens eiseres heeft verweerder in het voornemen van 6 november 2019 als vaststaand feit aangemerkt dat [bedrijfsnaam 1] de ondernemingen van de verkregen vennootschappen aan haar heeft overgedragen en daarbij ten onrechte een bedrag aan goodwill van € 2.476.021 niet in rekening gebracht. Eiseres heeft bepleit dat aan deze brief alsmede aan de daarover door eiseres gemaakte opmerkingen bij het hoorverslag, het in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend dat goodwill aan haar is overgedragen en zij over die goodwill mag afschrijven.

21. Bij een beroep op het vertrouwensbeginsel zijn slechts van belang omstandigheden die zich voordoen in de verhouding tussen de inspecteur en de betrokken belastingplichtige en die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een weloverwogen standpuntbepaling. Aan de omstandigheid dat de inspecteur voorheen ten aanzien van een andere belastingplichtige een bepaald standpunt heeft ingenomen, kan derhalve geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Reeds daarom kan het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Eiseres kan ook geen vertrouwen ontlenen aan de door haarzelf gemaakte opmerkingen bij het hoorverslag, omdat dit geen uitlatingen van verweerder betreffen. Onder voornoemde omstandigheden is ook geen sprake van schending van het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres kan geen goodwill in aanmerking nemen en daarover dus ook niet afschrijven. Dit betekent ook dat geen goodwillcorrectie plaats kan vinden in het kader van de toepassing van artikel 15ah, tweede lid, onderdeel a en b van de Wet Vpb.

Verliesverrekening

22. Het standpunt van eiseres dat een groter bedrag aan verlies kan worden verrekend dan bij de aanslagen is gedaan, omdat de belastbare winst van de fiscale eenheid geheel als haar zelfstandige winst moet worden aangemerkt, is gestoeld op haar stelling dat de ondernemingen van de verkregen vennootschappen door [bedrijfsnaam 1] aan haar zijn overgedragen en het economisch eigendom sindsdien bij [eiseres] B.V. is gebleven. Eiseres bepleit in beroep, naar de rechtbank begrijpt, dat de vennootschappen [bedrijfsnaam 8] B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. op 14 december 2012 hun ondernemingen aan [bedrijfsnaam 1] hebben overgedragen, waardoor “lege” vennootschappen resteerden. Vervolgens heeft [bedrijfsnaam 1] voornoemde vennootschappen op 27 december 2012 overgedragen aan eiseres, gevolgd door een mondeling overeengekomen overdracht van de ondernemingen van [bedrijfsnaam 1] aan eiseres in januari 2013, wat ook als zodanig volgt uit de herziene jaarrekening 2013 (gedateerd 30 november 2021). Hierna heeft eiseres de ondernemingen “in juridische zin” terug overgedragen aan de drie vennootschappen en is het economisch eigendom achtergebleven bij [eiseres] B.V. Voor [bedrijfsnaam 4] B.V. geldt het voorgaande ook, maar is de onderneming eerder bij mondelinge overeenkomst verkocht aan [bedrijfsnaam 1] en heeft [bedrijfsnaam 1] de onderneming medio 2012 doorverkocht aan [eiseres] B.V., zoals volgens eiseres ook blijkt uit het in aanmerking nemen van een deel van de jaarwinst 2012 in de aangifte van eiseres. In verband met de persoonlijke situatie van de heer [naam 5] zijn voornoemde transacties niet altijd goed vastgelegd en zijn in eerste instantie verkeerde jaarrekeningen opgesteld en onjuiste aangiften ingediend, aldus nog steeds eiseres.

23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voornoemde stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De boekingen in de (grootboek)administratie van [bedrijfsnaam 1] , de herziene jaarrekeningen en aangiften en de naderhand afgelegde verklaringen van de bestuurders van de verkregen vennootschappen, waarop eiseres heeft gewezen, en al wat eiseres overigens heeft aangevoerd en overgelegd, acht de rechtbank daarvoor ontoereikend. Het tegendeel van de door eiseres gestelde overdracht van ondernemingen volgt uit de oorspronkelijke jaarrekeningen en aangiften van de betrokken vennootschappen en het feit dat de dochtervennootschappen ook vanaf 2013 nog overeenkomsten op hun naam hadden staan. De rechtbank acht het daarnaast niet geloofwaardig dat aan de door eiseres gestelde overdracht van activa en passiva geen enkele schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt of schriftelijke correspondentie is voorafgegaan. Eiseres heeft in de loop van de gehele (bezwaar- en beroeps)procedure voorts tegenstrijdig verklaard over de vraag of de overdracht zowel het economisch als het juridisch eigendom van de ondernemingen behelsde. Daarbij komt dat de rechtbank de logica van de vermeende splitsing van het juridisch en economisch eigendom van de ondernemingen ontgaat, en eiseres onvoldoende verklaring heeft gegeven van de reden om enkel het juridisch eigendom van de ondernemingen opnieuw in te brengen in de verkregen vennootschappen. De aan de verkregen vennootschappen toegerekende winst kan in het kader van de verliesverrekening dan ook niet worden aangemerkt als zelfstandige winst van eiseres.

24. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de winst van [bedrijfsnaam 6] BV moet worden aangemerkt als haar zelfstandige winst, heeft eiseres een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Niet in geschil is dat toerekening van de winst van [bedrijfsnaam 6] BV aan eiseres op basis van de (in 2014 en 2016 geldende) tekst van artikel 5, vierde lid van het BFE niet mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het evenredigheidsbeginsel niet aan toepassing van die bepaling in de weg staat. In het kader van de verliesverrekening kan de winst van [bedrijfsnaam 6] BV daarom niet worden aangemerkt als zelfstandige winst van eiseres.

25. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan de door eiseres voorgestane verliesverrekening niet worden gevolgd.

FSV

26. Eiseres heeft gesteld dat de door verweerder ingestelde controle van haar aangiften het gevolg is geweest van een registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de Belastingdienst. Verweerder heeft hier tegenin gebracht dat het voor hem niet mogelijk is om te controleren of de heer [naam 5] inderdaad in de FSV was opgenomen, maar, als dit het geval was, de heer [naam 5] hiervan bericht heeft gekregen. De aangiften zijn uitgeworpen voor controle, omdat in de aangiften verliezen in aanmerking zijn genomen, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met wat is aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de aangiften als gevolg van een registratie in de FSV zijn gecontroleerd, zodat reeds daarom van een onrechtmatige controle geen sprake is.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

27. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt en het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat verweerder anderszins heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.

28. Nu de aanslagen voor het overige niet zijn bestreden, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd.

Rentebeschikkingen

29. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

Conclusie

30. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

31. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel