Rechtbank Gelderland, 07-05-2013, BZ9260, AWB 12/5751
Rechtbank Gelderland, 07-05-2013, BZ9260, AWB 12/5751
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 mei 2013
- Datum publicatie
- 8 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9260
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:637, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 12/5751
Inhoudsindicatie
Geschil betreft een naheffingsaanslag met een verzuimboete van 100 procent voor rijden op de weg met een motorrijtuig uit handelsvoorraad zonder dat aan achterzijde van het motorrijtuig een handelaarskenteken bevestigd was. Voor het motorrijtuig zou geen belasting verschuldigd zijn als het niet tot de bedrijfsvoorraad behoorde. Beroep voor wat betreft de naheffingsaanslag ongegrond. Rechter matigt de verzuimboete tot één procent van de verschuldigde belasting.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/5751
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 7 mei 2013
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het motorrijtuig met kenteken [00-AA-BB] over het tijdvak 21 maart 2011 tot en met 20 maart 2012 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna MRB) met aanslagnummer [001].Y.1.90001 opgelegd van
€ 412, alsmede een boete van € 412.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2012 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 15 november 2012, ontvangen door de rechtbank op 16 november 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013 te Arnhem. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 februari 2013 aan [X] op het adres [A-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Genoemde brief is niet ter griffie terugontvangen. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 4 februari 2013 aan eiser op genoemd adres is uitgereikt. Derhalve moet worden aangenomen dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
2.1 Eiser is autohandelaar. Tot de bedrijfsvoorraad van eiser behoorde van 8 november 2011 tot en met
22 maart 2012 een personenauto van het merk Peugeot met kenteken [00-AA-BB]. Vanaf 23 maart 2012 staat het motorrijtuig op naam van eiser en behoort het niet meer tot de bedrijfsvoorraad.
2.2 Op 20 maart 2012 om 10:32 uur is geconstateerd dat met het motorrijtuig werd gereden op de [A-straat 2] te [Q]. Daarbij is geconstateerd dat het motorrijtuig te hard reed en niet was voorzien van handelaarskentekenplaten, maar van het kenteken [00-AA-BB]. Verweerder is hierover door het Centraal Jusitieel Incasso Bureau geïnformeerd.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag MRB en de boete terecht zijn opgelegd.
Eiser beantwoordt de hiervoor genoemde vraag ontkennend. Volgens eiser had hij aan de voorzijde en de achterzijde van het motorrijtuig handelaarskentekenplaten bevestigd, maar heeft hij de handelaarskentekenplaat die aan de achterzijde was bevestigd, verloren. Volgens eiser is hij toen hij dat merkte onmiddellijk teruggereden en heeft hij de handelaarskentekenplaat toen weer gevonden.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Volgens verweerder had eiser moeten zorgdragen voor een deugdelijke bevestiging van de handelaarskentekenplaten.
4. Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag
4.1 Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) kan de belasting voor motorrijtuigen die tot een bedrijfsvoorraad behoren onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW), de zogenoemde handelaarskentekens.
4.2 Op grond van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB, de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de WVW gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Op grond van artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement moet voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven een handelaarskenteken worden gebruikt.
4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 40 van de WVW juncto artikel 7, eerste lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten dienen de kentekenplaten te zijn bevestigd aan de voor- en achterzijde van het motorrijtuig op de daartoe bestemde plaats.
4.4 Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet MRB kan, indien met betrekking tot een motorrijtuig uit de bedrijfsvoorraad niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, een naheffingsaanslag worden opgelegd. De na te heffen belasting wordt ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB berekend over een tijdvak van 12 maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop is geconstateerd dat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden.
4.5 Vast staat dat het motorrijtuig tot 23 maart 2012 tot de bedrijfsvoorraad van eiser behoorde. Tussen partijen is niet in geschil dat het motorrijtuig ten tijde van de constatering van het gebruik van de weg aan de achterzijde niet was voorzien van een handelaarskenteken. Dat betekent dat op 22 maart 2012 niet aan de in artikel 40 van de WVW juncto artikel 7, eerste lid, van de Regeling kentekens en kentekenplaten gestelde voorwaarde was voldaan. De MRB is zo bezien terecht nageheven.
4.6 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat als het motorrijtuig niet tot de bedrijfsvoorraad had behoord, op grond van het bepaalde in artikel 23b van de Wet MRB door eiser voor het motorrijtuig geen MRB verschuldigd zou zijn. Volgens verweerder doet dat echter niet af aan de verschuldigdheid van de belasting. De rechtbank acht dat standpunt juist. Artikel 69, tweede lid, van de Wet MRB heeft een forfaitair en dus een globaal karakter. Daarbij past het niet rekening te houden met kenmerken en omstandigheden die van belang zouden zijn als het motorrijtuig niet tot de bedrijfsvoorraad zou hebben behoord. Ook bezien vanuit de wettelijke regeling voor motorrijtuigen opgenomen in een bedrijfsvoorraad is dat gerechtvaardigd. Het handelaarskenteken is rechtstreeks aan een motorrijtuig uit de bedrijfsvoorraad gekoppeld. Als sprake is van een bedrijfsvoorraad waarvoor handelaarskentekens zijn afgegeven, dient alleen voor de handelaarskentekens MRB te worden voldaan. Niet van belang is daarbij hoeveel motorrijtuigen tot de bedrijfsvoorraad behoren en/of voor hoeveel motorrijtuigen het handelaarskenteken wordt gebruikt, en dus evenmin of voor deze motorrijtuigen, zo deze niet tot de bedrijfsvoorraad behoorden, al dan niet MRB is verschuldigd. Daarbij komt dat eiser andere hem moverende redenen, zoals verzekeringstechnische, kan hebben gehad om het motorrijtuig niet van meet af aan buiten de bedrijfsvoorraad te houden. Het forfaitaire karakter van de regeling brengt ook mee dat evenmin van belang is de omstandigheid dat eiser niet de gehele periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft houder van het motorrijtuig was. Zie daarvoor ook HR 14 december 2001 nr. 36575, LJN AD7142, BNB 2002/69 en HR 17 februari 2006, nr. 41660, LJN AV1717, BNB 2006/169. Uit het voorgaande volgt dat het beroep inzake de naheffingsaanslag ongegrond is.
De boete
4.7 Op grond van artikel 70 Wet MRB is in het geval bedoeld in artikel 69 van de Wet MRB artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 67c van de AWR kan de inspecteur aan de belastingplichtige een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.920. Ingevolge paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst bedraagt in een geval als dit waarin niet aan de voorwaarden is voldaan, de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald met een minimum van € 50 en een maximum van € 4.920.
4.8 De opgelegde boete van € 412 is gelijk aan 100 procent van de niet-betaalde belasting en is dus in overeenstemming met de in 4.7 genoemde bepalingen. De rechtbank ziet niettemin in de omstandigheden van het geval waaronder de omstandigheid dat op grond van artikel 23b van de Wet MRB geen MRB verschuldigd zou zijn indien eiser het motorrijtuig niet in zijn bedrijfsvoorraad had opgenomen, maar van meet af aan voor zichzelf gehouden had, wel reden om de boete te matigen en wel tot één procent van de verschuldigde belasting.
4.9 Gelet op het bovenstaande dient het beroep voor wat betreft de boete gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de boete matigen tot € 41 (één procent van € 412).
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van beroepsmatig verleende bijstand. Ook heeft eiser niet gesteld dat hij kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep betreffende de naheffingsaanslag ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende de verzuimboete gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete;
- vermindert de verzuimboete tot € 41;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van G.J. Jonker, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 7 mei 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.