Home

Rechtbank Gelderland, 15-05-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:3133, AWB-13_7548

Rechtbank Gelderland, 15-05-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:3133, AWB-13_7548

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 mei 2014
Datum publicatie
16 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:3133
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_7548

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. Bewijsregel 30%-regeling ingekomen werknemer met schaarse specifieke deskundigheid. Tussen het einde van de dienstbetrekking met de oude inhoudingsplichtige en het begin van de tewerkstelling bij de nieuwe inhoudingsplichtige zijn meer dan drie maanden verstreken. Onder verwijzing naar HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:634, is de rechtbank van oordeel dat de bewijsregel niet kan worden verlengd en dat de toepasselijke regeling geen ruimte laat om anderszins aannemelijk te maken dat eiser over schaarse specifieke deskundigheid beschikt.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/7548

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Bij beschikking van 11 oktober 2013 heeft verweerder het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 10ed van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) afgewezen.

Eiser heeft daartegen met toestemming van verweerder rechtstreeks beroep ingesteld op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht bij brief van 13 november 2013, na doorzending door verweerder ontvangen door de rechtbank op 25 november 2013.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr.drs. [gemachtigde], werkzaam bij [A] te [Q]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Overwegingen

Feiten

1.

Eiser is geboren op [1976] in India. Eiser is sinds 2009 in Nederland werkzaam geworden bij [B] BV (hierna: [B]). In het jaar 2010 heeft eiser samen met [B] verzocht om toepassing van de bewijsregel van artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit om in aanmerking te komen voor de zogenoemde 30%-regeling van artikel 31a, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de loonbelasting 1965 (hierna: Wet LB). Eiser is aangemerkt als ingekomen werknemer met schaarse specifieke deskundigheid en verweerder heeft dat verzoek ingewilligd bij beschikking van 27 september 2010.

2.

Eiser is per 1 december 2012 bij [B] uit dienst getreden. Op 22 februari 2013 is aan eiser een appartement geleverd. Op 26 februari 2013 heeft eiser gesolliciteerd naar een functie bij [C] BV (hierna: [C]). Op 11 april 2013 heeft [C] eiser een baan aangeboden en op 2 mei 2013 heeft eiser zijn werkzaamheden voor [C] aangevangen.

3.

Bij brief van 8 augustus 2013 heeft eiser verzocht om verlenging van de bewijsregel. Dat verzoek heeft verweerder bij beschikking van 11 oktober 2013 afgewezen.

Geschil

4.

In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op verlenging van de bewijsregel krachtens artikel 10ed, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit. Meer in het bijzonder is in geschil of aan eiser kan worden tegengeworpen dat tussen beëindiging van het dienstverband met [B] en het begin van de werkzaamheden voor [C] meer dan drie maanden zijn verstreken.

Beoordeling van het geschil

5.

In artikel 31a, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet LB is, voor zover thans van belang, geregeld dat voor aan te wijzen groepen werknemers vergoedingen voor extraterritoriale kosten van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste acht jaar tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon bedragen (de 30%-regeling).

6.

In artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is de bewijsregel neergelegd voor ingekomen werknemers met schaarse specifieke deskundigheid. In artikel 10ed van het Uitvoeringsbesluit is geregeld dat, indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing blijft, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.

7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de periode tussen het einde van de tewerkstelling bij [B] en de aanvang van de tewerkstelling bij [C] meer dan drie maanden bedraagt. Eiser heeft evenwel gesteld dat hij gedurende de periode van 1 december 2012 en de levering van zijn appartement op 22 februari 2013 niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt op de grond dat hij zich volledig heeft gewijd aan het zoeken naar een woning. Volgens eiser moet die periode daarom niet worden meegerekend bij de vraag of hij binnen drie maanden een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij nog steeds over schaarse specifieke deskundigheid beschikt, gelet op het feit dat uitsluitend buitenlandse kandidaten voor de functie bij [C] hadden gesolliciteerd.

8.

De periode van drie maanden die volgens artikel 10ed van het Uitvoeringsbesluit ten hoogste mag verstrijken tussen het einde van de tewerkstelling en het begin van de tewerkstelling bij de nieuwe inhoudingsplichtige strekt ertoe buiten discussie te stellen dat aan het vereiste van schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer niet meer wordt voldaan bij overschrijding van die termijn (vgl. HR 21 maart 2014, nr. 13/02163, ECLI:NL:HR:2014:634, en HR 28 april 2006, nr. 40.217, ECLI:NL:HR:2006:AW4057). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de toepasselijke regeling geen ruimte laat op andere wijze aannemelijk te maken dat eiser over schaarse specifieke deskundigheid beschikt. Evenmin laat deze regeling ruimte voor een zelfgekozen periode om niet beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt om te zoeken naar woonruimte, zoals eiser heeft betoogd, nog daargelaten dat voorshands niet aannemelijk is dat eiser naast het zoeken naar woonruimte niet ook naar een nieuwe functie kon zoeken (vgl. Hof Amsterdam 18 april 2013, kenmerk 12/00109, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9173). Een andersluidende opvatting zou niet stroken met het doel en de aard van de regeling.

9.

Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 mei 2014

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.