Rechtbank Gelderland, 06-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:176, AWB - 14 _ 4788
Rechtbank Gelderland, 06-01-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:176, AWB - 14 _ 4788
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 januari 2015
- Datum publicatie
- 19 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:176
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:7134, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4788
Inhoudsindicatie
7:2 AWB; 8 EVRM; hoorplicht; huisrecht
Het horen in het kader van de bestuursrechtelijke bezwaarprocedure kan alleen met toestemming van de bewoner in diens woning plaatsvinden.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/4788
in de zaak tussen
(gemachtigden: dr.ir. [gemachtigde] en [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1], te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 338.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2014 de waarde verminderd tot € 276.000.
Eisers hebben daartegen bij brief van 14 juli 2014, ontvangen door de rechtbank op 18 juli 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2014.
Namens eisers zijn de gemachtigden verschenen. Namens verweerder is verschenen[gemachtigde].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft bij brieven van 16 mei 2014 en 27 mei 2014 aan eisers medegedeeld dat de inpandige taxatie van de woning alsmede de hoorzitting op 3 juni 2014 zal plaatsvinden.
In de brief van 16 mei 2014 heeft verweerder onder andere het volgende geschreven:
“U hebt verzocht om voor de uitspraak op bezwaar te worden gehoord. Tegelijk met de inpandige opname vindt de hoorzitting plaats. Deze werkwijze heeft als juridische grondslag de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2014:236 van 14-01-2014, 13/00485. (…). De inpandige opname en hoorzitting vinden plaats op: dinsdag 3 juni 2014 tussen 08.00 – 09.00 uur.”
In de brief van 27 mei 2014 heeft verweerder het volgende geschreven:
“Zoals de Hoge Raad heeft besloten met de uitspraak van 15 mei 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI3751) bepaalt de heffingsambtenaar de plaats en tijdstip van een hoorzitting. U en uw cliënt zijn hiervoor met mijn brief van 16 mei 2014 uitgenodigd. (…).
De gemeentelijke taxateur wil de opname in het kader van een goed afhandeling van uw bezwaar combineren met een hoorzitting.
Uiteraard krijgt u en/of cliënt ruim de gelegenheid uw standpunten toe te lichten, deze worden dan meegewogen bij de uiteindelijke beslissing op uw bezwaar. Dit is naar mijn mening een efficiënte werkwijze.
Uw opmerking dat ik met uw cliënt een afspraak kan maken voor een taxatie, kan ik overigens niet plaatsen. Die afspraak heb ik immers gemaakt met mijn brief van 16 mei 2014 aan u en uw cliënt inzake de hoorzitting en inpandige opname. Uw reactie is dan ook geen reden mijn standpunt in deze te wijzigen.
De aangekondigde hoorzitting en inpandige opname op dinsdag 3 juni 2014 vinden dan ook doorgang zoals gepland. U bent daar reeds uitgenodigd.
Voor de volledigheid wijs ik u er op dat volgens artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen -dat ingevolge artikel 30 van de Wet WOZ van toepassing is voor het bepalen van de WOZ-waarde- is bepaald dat degene die een gebouw of grond in gebruik heeft verplicht is desgevraagd toegang te verlenen aan een door de heffingsambtenaar aangewezen deskundige (dat is in dit geval de taxateur).”
2. Bij brieven van 20 mei 2014 en 1 juni 2014 hebben eisers afwijzend gereageerd op beide brieven.
3. De inpandige opname alsmede de hoorzitting hebben niet plaatsgevonden.
Geschil
4. Ten eerste is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
5. Ten tweede is in geschil de waarde van de woning op de waardepeildatum.
Beoordeling van het geschil
6. Eisers hebben te kennen gegeven door verweerder te willen worden gehoord. Verweerder is dan gehouden eisers in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, wat kan gebeuren door hen daartoe uit te nodigen op een door de heffingsambtenaar vastgesteld tijdstip en plaats (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751). Verweerder heeft eisers en hun gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op een door hem vastgesteld tijdstip in de woning. Deze woning werd bewoond door [B]. Deze hoorzitting heeft niet plaatsgevonden omdat de bewoonster, één van de erven, geen toestemming gaf om de hoorzitting in de woning te houden.
7. Eisers betogen dat de hoorplicht is geschonden omdat verweerder hen in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet heeft gehoord en verweerder hen daartoe ook niet op een goede wijze in de gelegenheid heeft gesteld. Eisers zijn van mening dat verweerder de hoorzitting niet zonder toestemming in de woning kan laten plaatsvinden.
8. In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geen wettelijk voorschrift opgenomen over de plaats waar een hoorzitting moet worden gehouden. Het bestuursorgaan heeft daardoor de bevoegdheid een hoorzitting op een andere locatie te houden dan op het kantoor van het bestuursorgaan. Ook het ineenschuiven van de inpandige opname en de hoorzitting in de woning is geoorloofd, mits daarbij de minimumeisen die de Awb aan het horen stelt, in acht worden genomen en verweerder daarvoor de toestemming van de bewoner heeft. Toestemming van de bewoner is nodig omdat het huisrecht in het geding is. Artikel 8 van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn woning. Daaruit vloeit voort dat verweerder alleen dan een hoorzitting in de woning kan houden als de bewoner daarvoor toestemming geeft. Een inbreuk op het huisrecht, namelijk het houden van een hoorzitting in de woning als die toestemming ontbreekt, is alleen toegestaan als aan de vereisten van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is voldaan. Daarvan zou in dit geval al geen sprake zijn omdat er geen wettelijke voorschrift bestaat waarin het recht van verweerder is neergelegd om een hoorzitting (zonder toestemming) in de woning te houden. Artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is niet een dergelijk wettelijk voorschrift omdat het geen betrekking heeft op het horen in het kader van een bezwaarprocedure maar op “een ingevolge de belastingwet te verrichten onderzoek”.
Verweerder heeft eisers dan ook niet rechtsgeldig in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord omdat hij hen slechts heeft uitgenodigd voor een hoorzitting in de woning terwijl hij daarvoor geen toestemming van de bewoner had. Het is overigens niet van belang welke redenen de bewoner heeft om geen toestemming te geven voor de hoorzitting in de woning. De uitspraak op bezwaar is dan ook in strijd met artikel 7:2 van de Awb tot stand gekomen.
9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de wettelijke bepalingen inzake de hoorplicht. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wat het hieraan te verbinden gevolg moet zijn. Eisers hebben gesteld dat zij zijn benadeeld doordat verweerder hen niet hebben gehoord en zij vragen om terugwijzing van de zaak naar verweerder zoals voorzien in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. Artikel 6:22 van de Awb biedt evenwel de mogelijkheid om het bestreden besluit in stand te laten ondanks een verzuim van verweerder. Daarbij moet enerzijds worden afgewogen het belang van eisers bij een zorgvuldige behandeling door verweerder van hun bezwaren en anderzijds dat eisers niet zijn gebaat bij een vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift die een herhaling van zetten oplevert en de duur van de procedure onnodig verlengt. De rechtbank is met eisers van oordeel dat zij door het niet horen zijn benadeeld. Hoewel er een klein verschil bestaat tussen de waarde van de woning die eisers bepleiten en de waarde waarop de woning is gewaardeerd, verschillen partijen van mening over de feiten en de waarde van de woning. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de taxatie van de woning, waarbij de woning inpandig zou worden opgenomen, geen doorgang heeft gevonden.
10. De rechtbank zal de zaak terugwijzen om verweerder in de gelegenheid te stellen eisers alsnog te horen.
11. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 974;
- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid vanmr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 januari 2015 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |