Home

Rechtbank Gelderland, 15-09-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5728, 14_8636

Rechtbank Gelderland, 15-09-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5728, 14_8636

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 september 2015
Datum publicatie
15 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:5728
Formele relaties
Zaaknummer
14_8636

Inhoudsindicatie

MRB. 2014. Verval vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor op diesel rijdende oldtimer (kampeerwagen) per 1 januari 2014 is niet in strijd met EVRM. Kwart tarief van toepassing.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/8636

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Eiser heeft op 28 april 2014 en 27 mei 2014 in totaal € 370 aan motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) op aangifte voldaan. Tegen de voldoening op aangifte heeft eiser op 28 april 2014 bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2014 het bezwaar afgewezen.

Eiser heeft daartegen bij brief van 12 december 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015.

Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is volgens het kentekenregister vanaf 10 mei 2012 houder van een motorrijtuig (kampeerauto) van het merk en type Mercedes-Benz [A] met kenteken [00-AAA-1] (hierna: de auto). De datum van eerste toelating is 1 juli 1985. De auto gebruikt diesel als brandstof.

2. Met dagtekening 29 mei 2013 is aan eiser een ‘vrijstellingsbeschikking motorrijtuigenbelasting’ afgegeven, waarin – voor zover thans van belang – staat vermeld dat eiser voor de auto vanaf 10 mei 2012 in aanmerking komt voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting.

3. In december 2013 is in een informatiebrief aan eiser medegedeeld dat de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 zal wijzigen en dat eiser vanaf die datum weer motorrijtuigenbelasting zal moeten betalen.

4. Op 17 december 2013 heeft de Eerste Kamer van de Staten-Generaal ingestemd met een wetswijziging per 1 januari 2014 betreffende de vrijstelling voor oldtimers.

5. De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto was geschorst van 24 september 2013 tot 6 april 2014. Op 9 april 2014 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat voor de auto met ingang van 6 april 2014 een bedrag van € 1.045 per periode van drie maanden aan belasting is verschuldigd.

6. Op 22 april 2014 heeft verweerder een rekening MRB tot een bedrag van € 673 uitgereikt. Dit bedrag heeft betrekking op de periode van 6 april 2014 tot en met 2 juni 2014 . Eiser heeft op 28 april 2014 een bedrag van € 324 aan belasting betaald.

7. Op 8 mei 2014 is de geldigheid van het kenteken weer geschorst. Verweerder heeft op 10 mei 2014 het in rekening gebrachte bedrag verminderd tot € 370.

8. Op 22 mei 2014 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het door hem op 28 april 2014 betaalde bedrag. Op 27 mei 2014 heeft eiser het resterende bedrag van € 46 betaald.

9. Op 3 november 2014 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Eiser is hiertegen op 12 december 2014 in beroep gekomen.

Geschil

10. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

- of over het juiste tijdvak motorrijtuigenbelasting is geheven en tegen het juiste tarief;

- of de wetswijziging per 1 januari 2014 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol behorend bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM),

- of voornoemde wetswijziging in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol behorend bij het EVRM;

- of voornoemde wetswijziging in strijd met het Europees Handvest is.Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat het beroep zowel ziet op de betaling verricht op 28 april 2015 als op de betaling verricht op 27 mei 2014.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

11. Onder de naam motorrijtuigenbelasting wordt op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet MRB een belasting geheven ter zake van het houden van onder meer een personenauto.

12. In 2013 gold op grond van artikel 72 van de Wet MRB - onder voorwaarden - een vrijstelling voor onder meer motorrijtuigen die ten minste 30 jaar geleden voor het eerst in gebruik waren genomen. Deze vrijstelling werd op grond van het vierde lid van dit artikel mede verleend voor motorrijtuigen die niet voldeden aan de voorwaarde dat zij ten minste 30 jaar geleden voor het eerst in gebruik waren genomen, (onder meer, voor zover hier van belang) indien het motorrijtuig in 1987 voor het eerst in gebruik was genomen en het tijdstip van eerste ingebruikneming ten minste 26 jaar geleden was.

13. Vanaf 1 januari 2014 volgt uit de tekst van artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet MRB dat de vrijstelling alleen nog geldt voor auto’s die ten minste 40 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen.

14. In de artikelen 84a en 84b van de Wet MRB is per 1 januari 2014 voorzien in overgangsrecht voor personenauto’s rijdend op benzine die vóór 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik zijn genomen waarbij het tijdstip van eerste ingebruikneming nog geen 40 jaar geleden is.

15. De auto van eiser voldoet niet aan de op 1 januari 2014 geldende voorwaarden in het sindsdien geldende artikel 72 van de Wet MRB om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. De vrijstelling is met de wetswijzing van rechtswege komen te vervallen. De auto van eiser valt evenmin onder het in de artikelen 84a en 84b van de Wet MRB opgenomen overgangsrecht, omdat de auto van eiser op diesel rijdt.

Tijdvak rekening motorrijtuigenbelasting

16. Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat de door hem ontvangen rekening betrekking zou hebben op een onjuist tijdvak. Hij heeft dit standpunt niet nader toegelicht. Volgens de hoofdregel van artikel 10 van de Wet MRB is het belastingtijdvak drie maanden. Ingevolge artikel van deze wet vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het kenteken en telkens drie maanden later. Rekening houdend met de in artikel 21 van de Wet MRB opgenomen bepalingen over schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs, heeft verweerder het heffingstijdvak terecht gesteld op de periode van 6 april 2014 tot 8 mei 2014.

Toepassing kwart tarief

17. Op grond van artikel 23a van de Wet MRB bedraagt het tarief voor een kampeerauto een kwart van het volgens artikel 23 van die wet geldende (reguliere) tarief. Nu eiser op grond van de aan hem uitgereikte rekening betalingen heeft gedaan naar het reguliere tarief en tussen partijen niet in geschil is dat aanspraak bestaat op toepassing van het kwart tarief, moet het beroep in zoverre gegrond worden verklaard. Aan eiser moet een teruggaaf worden verleend van 75% x € 370 = € 278.

Schending artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM

18. Eiser heeft gesteld dat de heffing van MRB ter zake van oldtimers met ingang van 1 januari 2014 in strijd is met artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM. Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon is alleen dan gerechtvaardigd indien de inbreuk in overeenstemming is met het nationale recht (“lawful”), de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient en er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Dit laatste vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe (vgl. Hoge Raad 3 april 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BC2816).

19. De rechtbank wijst deze grief af, onder verwijzing naar de op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken van deze rechtbank van 2 juni 2015, AWB 14/4282, ECLI:NL:RBGEL:2015:3399 en van 21 juli 2015, AWB 14/3707, ECLI:NL:RBGEL:2015:4665. Wel zal de rechtbank nog ingaan op de vraag of de wetswijziging voor eiser een buitensporige individuele last heeft opgeroepen.

20. De door eiser verschuldigde belasting bedraagt, bij toepassing van het kwart tarief voor kampeerauto’s, € 261 per kwartaal. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag op zich zelf bezien niet als een buitensporige last kan worden aangemerkt. Dat eiser heeft gesteld dat de auto door de nieuwe belastingmaatregel onverkoopbaar is geworden, kan hier niet aan af doen. Van enig concreet voornemen tot verkoop is niets gesteld of gebleken. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat het gebruik van de auto en de (gestegen) kosten daarvan in de consumptieve sfeer van eiser liggen. Dit persoonlijke belang van eiser is ondergeschikt aan het algemeen belang dat met de belastingmaatregel is gemoeid.

Schending gelijkheidsbeginsel

21. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen hobbymatig gebruik en dagelijks gebruik van een oldtimer. De rechtbank verwerpt dit beroep onder verwijzing naar de overwegingen in voornoemde uitspraken van deze rechtbank van 2 juni 2015 en 21 juli 2015 omtrent het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol. Eiser heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van houders van een op benzine rijdende auto. Voor die auto’s geldt immers de overgangsregeling met het verlaagde jaartarief van maximaal € 120 van artikel 84a van de Wet MRB, welke regeling voor de op diesel rijdende auto van eiser niet geldt.

22. De rechtbank overweegt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de op diesel rijdende motorrijtuigen geen overgangsregeling te treffen. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van de oldtimersregeling is hierover het volgende opgenomen:“Personen- en bestelauto’s op diesel of LPG van 26 jaar en ouder maar die nog geen 40 jaar oud zijn komen niet in aanmerking voor de overgangsregeling. Voor deze auto’s geldt geen overgangsrecht en dat betekent dat voor deze auto’s het volle MRB-tarief verschuldigd is. Hierbij zij bedacht dat met name relatief jonge geïmporteerde diesel- en LPG-oldtimers bestemd zijn voor dagelijks gebruik, veel meer dan benzine-oldtimers. Uitgangspunt is dat het cultureel rijdend erfgoed behouden blijft en het dagelijks gebruik van oldtimers zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het milieuaspect speelt daarnaast een belangrijke rol om de diesels niet in aanmerking te laten komen voor de begunstigende overgangsregeling.” (Kamerstukken II 2013/14, 33752, nr. 3, onderdeel 4.5).”

23. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in dit verband niet slaagt, reeds omdat personenauto’s rijdend op diesel rechtens en feitelijk niet zodanig vergelijkbaar zijn met personenauto’s rijdend op benzine dat sprake is van gelijke gevallen omdat het soort brandstof waarvan een motorrijtuig gebruik maakt, van wezenlijk belang is voor het soort auto. Zelfs als daar anders over zou moeten worden geoordeeld, is van strijd met genoemde verdragsartikelen geen sprake. Deze artikelen verbieden namelijk niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij komt aan de wetgever een zekere beoordelingsvrijheid toe, zowel bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor deze doeleinden als gelijke gevallen moeten worden beschouwd als bij het beantwoorden van de vraag of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat voor dieselauto’s onder meer vanwege milieuoverwegingen geen overgangsregeling is getroffen. De rechtbank acht dat een redelijk uitgangspunt. Weliswaar acht de rechtbank aannemelijk dat de kampeerauto van eiser niet bestemd is voor dagelijks gebruik, maar dat neemt niet weg dat de wetgever met zijn keuze voor dieselauto’s uit milieu overwegingen geen overgangsregeling te treffen, binnen de voor hem geldende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. De criteria waarop de wetgever de door hem gemaakte keuzes heeft gebaseerd zijn naar het oordeel van de rechtbank objectief en niet van iedere redelijkheid ontbloot.

24. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van eigenaren van caravans en boten. De rechtbank overweegt dat het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt omdat caravans en boten niet zodanig vergelijkbaar zijn met kampeerauto’s dat sprake is van gelijke gevallen. Het is niet aan de rechtbank om te oordelen of het redelijk is dat ter zake van motorrijtuigen wel en ter zake van caravans en boten geen belasting wordt geheven. Op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter niet vrij de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.

Schending Handvest van de Europese Unie

25. Ook het beroep van eiser op het Handvest van de Europese Unie moet worden verworpen. Aangezien in dit geval geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie maar van een interne situatie, is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in tegenstelling tot hetgeen eiser betoogt, niet van toepassing (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 12 november 2010, Asparuhov Estov, C-339/10).

Schending vertrouwensbeginsel

26. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij vanwege de eerdere maatregelen van het kabinet met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting in de veronderstelling leefde gevrijwaard te blijven van het betalen van motorrijtuigenbelasting. Voor zover eiser beoogt te stellen dat hij door de vrijstellingsbeschikking van 29 mei 2013 erop mocht vertrouwen dat de vrijstelling zou blijven bestaan, volgt de rechtbank eiser evenmin in deze stelling. De brief is niet meer dan een mededeling, gebaseerd op de wettelijke regeling zoals die op dat moment van kracht was. Uit de mededeling kan niet worden afgeleid dat de vrijstelling eeuwigdurend en ongeacht eventuele latere wijzingen in de wet- en regelgeving werd verleend. Het betreft geen voor bezwaar vatbare beschikking. De mededeling behoefde dan ook niet door verweerder te worden ingetrokken. Bovendien is, voor zover eiser enig vertrouwen aan de mededeling heeft ontleend, dat vertrouwen opgezegd door de brief die hij in december 2013 heeft ontvangen.

Slotsom

27. Vanwege de toepassing van het verkeerde tarief moet het beroep gegrond worden verklaard en dient aan eiser een teruggaaf van € 278 te worden verleend. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt de teruggaaf MRB vast op € 278;- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 september 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.