Home

Rechtbank Gelderland, 31-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8140, AWB - 15 _ 1933

Rechtbank Gelderland, 31-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8140, AWB - 15 _ 1933

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
31 december 2015
Datum publicatie
31 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:8140
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1933

Inhoudsindicatie

LB. 2012-2013. Privé gebruik bestelauto. De rechtbank beslist dat de eindheffingsregeling van € 300 per bestelauto van artikel 31 Wet LB niet van toepassing is op een situatie waarin een bestelauto overdag door meerdere werknemers zakelijk wordt gebruikt (en mogelijk ook incidenteel privé), maar die auto ’s-avonds in de regel door één werknemer mee naar huis wordt genomen en hij daarmee ook privé mag rijden. Het gewone autokostenforfait van artikel 13bis van de Wet LB is van toepassing. Boete vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/1933

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] .A.01.350.0) loonheffingen opgelegd van € 36.580, alsmede bij beschikking een boete van € 14.436. Tevens is bij beschikking € 1.780 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij ambtshalve vermindering van 10 december 2014 is de naheffingsaanslag verminderd tot € 35.980. De boete en belastingrente zijn niet verminderd. Wel is afzonderlijk € 27 belastingrente vergoed.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2015 de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 35.899. De boete is verminderd tot € 14.404. De beschikking belastingrente is niet verminderd. Wel is afzonderlijk € 6 belastingrente vergoed.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 april 2015, ontvangen door de rechtbank op 10 april 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015.

Namens eiseres zijn [A] en haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B] .

Eiseres heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. De activiteiten van eiseres bestaan, kort gezegd, uit het opbouwen, verhuren en afbreken van steigermateriaal.

2. Op 5 september 2013 is bij eiseres een boekenonderzoek aangevangen naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. Van dit onderzoek is met dagtekening 3 september 2014 een rapport opgemaakt. In dit rapport is het onder meer het volgende vermeld:

“(…)

10.7

Bevindingen privégebruik bestelauto’s

Wij hebben vastgesteld, dat inhoudingsplichtige vanaf 2008 de eindheffing betreffende het doorlopend

afwisselend gebruik van een tweetal bestelauto’s heeft toepast. De betreffende auto’s zijn een VW [C] en een Mercedes-Benz [D] , welke volgens de toelichting van de inhoudingsplichtige ter beschikking zijn gesteld aan twee werknemers, de heren [E] en [F] , die beide bestelauto’s naar beoordeling van de inhoudingsplichtige doorlopend afwisselend gebruiken. De heer [E] maakt gebruik van de bestelauto’s in het kader van zijn werkzaamheden als bouwliftenspecialist binnen de onderneming. De heer [F] werkt deels op kantoor ten behoeve van de projectadministratie, maar zorgt ook voor de planning en begeleiding op de locaties van de diverse projecten. De heer [F] beschikt met ingang van 24 april 2006 over de bestelauto, Mercedes [D] . Gedurende de periode vanaf 24 april 2006 tot 1 januari 2010 is door de Belastingdienst op naam van de heer [F] een “Verklaring geen privégebruik auto” verstrekt voor de bestelauto van het merk Mercedes [D] . Tijdens het inleidend gesprek is inhoudingsplichtige verzocht meer onderbouwd aan te geven waarom men ten aanzien van het gebruik van beide bestelauto’s heeft besloten om deze te verantwoorden onder de eindheffing op basis van doorlopend afwisselend gebruik. Inhoudingsplichtige heeft na het inleidend gesprek een schriftelijke aanvulling verstrekt op het doorlopend afwisselend gebruik van beide bestelauto’s door werknemers [F] en [E] . Inhoudingsplichtige heeft in deze aanvullende toelichting vermeld, dat de heren [E] en [F]

beiden een doorlopend afwisselend gebruik maken van beide bestelauto’s als van eerdergenoemde personenauto’s, waarvoor bijtelling geschiedt op naam van twee andere werknemers, mevrouw [G] en de heer [H] . Tevens is door inhoudingsplichtige tijdens het lopende onderzoek door de Belastingdienst

aanvullend aangegeven, dat de DGA de heer [I] , werknemer [J] en overige monteurs ook gebruik maken van beide bestelauto’s. Verder zijn er geen verboden van de inhoudingsplichtige aan de orde noch is er een kilometerregistratie voorhanden, welke een privéautogebruik van maximaal 500 km per

jaar onderbouwt.

3. Op grond van artikel 28a van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) is onder meer voor voornoemde correctie een correctieverplichting aan eiseres opgelegd. Eiseres heeft niet aan de correctieverplichting voldaan waarop verweerder onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd.

Geschil

4. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag, boete en belastingrente tot een juist bedrag zijn berekend. Meer in bijzonder is in geschil of eiseres voor een tweetal bestelauto’s terecht de regeling omtrent eindheffing als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) heeft toegepast. Indien vorige vraag ontkennend beantwoord moet worden is in geschil of verweerder het na te heffen bedrag terecht heeft gebruteerd.

5. Verweerder concludeert tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 33.628, te weten € 16.891 voor het jaar 2012 en € 16.737 voor het jaar 2013. Hiervan heeft respectievelijk € 16.504 en € 16.576 betrekking op het privé gebruik auto. Tevens concludeert verweerder tot vermindering van de boete tot € 8.326, te weten € 4.182 voor het jaar 2012 en € 4.144 voor het jaar 2013. Hiervan heeft respectievelijk € 4.126 en € 4.144 betrekking op het privé gebruik auto (25%).

Beoordeling van het geschil

6. Uit artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB volgt dat indien aan een werknemer een (bestel)auto ter beschikking wordt gesteld, deze auto ook geacht wordt voor privé-doeleinden ter beschikking te staan. In dat geval wordt een percentage van de catalogusprijs van de auto tot het loon van de werknemer gerekend. Dit is slechts anders indien blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privé-doeleinden wordt gebruikt. In het onderhavige geval staat vast dat in de jaren 2012 en 2013 geen enkele registratie van de met de bestelauto’s gereden kilometers heeft plaatsgevonden, zodat genoemd bewijs niet is geleverd. Dat betekent dat in beginsel het in artikel 13bis van de Wet LB genoemde percentage tot het loon moet worden gerekend van de werknemers aan wie de auto’s ter beschikking zijn gesteld.

7. Artikel 31, eerste lid, onder d van de Wet LB luidt als volgt:

“1. Eindheffingsbestanddelen zijn:

d. loon ter zake van een voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 300 bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit loon.

8. Voornoemde bepaling is ingevoerd op 1 januari 2006. In de wetsgeschiedenis is hierover het volgende opgemerkt:'Het amendement strekt er verder toe de toepassing van de autokostenfictie bij bestelauto's in twijfelgevallen praktisch te regelen. Het gaat hier om de situatie dat een bestelauto in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend aan verschillende werknemers ter beschikking wordt gesteld. Een voorbeeld is de situatie van een installatiebedrijf waarin de bestelauto op maandag wordt gebruikt door werknemer A, op dinsdag door werknemer B, op woensdag weer door werknemer A, op donderdag door werknemer C en op vrijdag weer door werknemer C. In die situatie is een individuele toepassing van de autokostenfictie bezwaarlijk. Een praktische oplossing is te bereiken via eindheffing. Deze mogelijkheid is echter niet van toepassing als een bestelauto bijvoorbeeld een kwartaal wordt gebruikt door werknemer A, het volgende kwartaal door werknemer B enzovoorts. Het gaat om de situatie dat de bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt. Het privé-gebruik wordt door middel van een eindheffing van € 300 bij de werkgever belast. Om te voorkomen dat de hoogte van de eindheffing afhankelijk is van het loonniveau van de verschillende werknemers die de bestelauto gebruiken, is het bedrag van de belasting in afwijking van de wettelijke systematiek gesteld op een vast bedrag. Het bedrag van de eindheffing wordt op de loonaangifte verantwoord bij de rubriek Loon met een bestemmingskarakter. Het bedrag van € 300 geldt per bestelauto en op jaarbasis. Als een dergelijke bestelauto halverwege het jaar in gebruik wordt genomen, bedraagt de eindheffing voor de tweede helft van het jaar in totaal € 150. Er kunnen ministeriële regels gesteld worden ten behoeve van een goede uitvoering van deze regeling.'

(Kamerstukken II 2005/06, 30 306, nr. 40, p. 1–3, amendement van de heer De Nerée tot Babberich).

9. Artikel 31 van de Wet LB maakt op de regeling van artikel 13bis van die wet een uitzondering voor situaties waarin in verband met de aard van het werk een bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld. In dat geval blijft de heffing voor het privé gebruik beperkt tot een bedrag van € 300 per bestelauto per jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de bestelauto’s overdag in verband met de aard van het werk (vervoer materialen met het oog op de verhuur en plaatsing van steigermaterialen) doorlopend afwisselend gebruikt worden door twee of meer werknemers, te weten niet alleen door [E] en [F] , maar ook door diverse andere werknemers van eiseres.

10. Anders dan verweerder bepleit, brengt de omstandigheid dat naast [E] en [F] ook diverse andere werknemers voor zakelijke ritten gebruik maken van de bestelauto’s met zich mee dat die auto’s op grond van de in artikel 13bis, eerste lid, tweede volzin, van de Wet LB opgenomen fictie niet alleen aan [E] en [F] , maar ook aan die overige werknemers geacht worden voor privé doeleinden ter beschikking te zijn gesteld. De omstandigheid dat het privé gebruik van die overige werknemers wellicht slechts zeer gering is, doet hier niet aan af. In dit verband is ook van belang dat eiseres onweersproken heeft aangevoerd dat privé gebruik door de overige werknemers weliswaar niet de bedoeling is, maar evenmin is uit te sluiten omdat daarop niet wordt gecontroleerd. Een redelijke wetstoepassing zou dan, afgezien van de toepassing van artikel 31 van de Wet LB, met zich brengen dat het autokostenforfait naar rato van het feitelijke privé gebruik of een andere redelijke maatstaf over alle betrokken werknemers wordt verdeeld (vergelijk HR 1 maart 1978, nr. 18.708, ECLI:NL:HR:1978:AX3027, BNB 1978/82). Daarvoor zou dan moeten worden vastgesteld of en welke mate een werknemer daadwerkelijk voor privé doeleinden gebruik heeft gemaakt van de bestelauto. Dat zou dan weer de noodzaak met zich meebrengen dat de privé ritten van de verschillende werknemers nauwkeurig worden vastgelegd.

11. Voor toepassing van de regeling van artikel 31 van Wet LB is vereist dat, met het oog op voornoemde verdeling van het autokostenforfait over de betrokken werknemers, bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie de bestelauto’s voor privé-doeleinden ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet voldaan wordt aan die voorwaarde. Niet in geschil is immers dat de respectievelijke bestelauto’s feitelijk voor privé-doeleinden alleen aan [E] en [F] ter beschikking zijn gesteld. Zij nemen de auto’s in de regel ’s-avonds mee naar huis en privé gebruik is niet verboden. Dat andere werknemers overdag ook in deze bestelauto’s rijden maakt dat niet anders nu de bestelauto’s feitelijk niet voor privé-doeleinden aan deze laatste werknemers ter beschikking zijn gesteld. Dat deze werknemers wellicht, in weerwil van de bedoeling van eiseres, de desbetreffende bestelauto’s incidenteel toch voor privé-doeleinden gebruiken, maakt evenmin dat de bestelauto’s niet aan [E] en [F] volledig ter beschikking zijn gesteld. De rechtbank wijst in dit verband nog op het arrest van de Hoge Raad van 5 maart 1980 (nr. 19.710, ECLI:NL:HR:1980:AX0033, BNB 1980/104), waarin werd beslist dat bijkomstig gebruik van een auto door andere werknemers er niet aan in de weg staat het autokostenforfait volledig bij één werknemer in aanmerking te nemen.

12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verhaal van loonheffing over het privégebruik van de bestelauto’s op [E] en [F] niet mogelijk is omdat [E] en [F] op aangeven van eiseres zijn gestopt met het bijhouden van een kilometeradministratie en eiseres vervolgens eindheffing heeft toegepast. Voorgaande is door eiseres niet, of althans onvoldoende betwist, zodat geoordeeld moet worden dat eiseres zich in een positie heeft gebracht dat verhaal achteraf op [E] en [F] bij voorbaat is uitgesloten. Verweerder heeft derhalve terecht brutering toegepast (vgl. Hoge Raad, 17 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR4766).

13. Eiseres heeft zich op het standpunt dat de boete moet worden vernietigd omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Van een pleitbaar standpunt is sprake als voor het standpunt van eiseres, ook al wordt dit standpunt, zoals in het onderhavige geval, onjuist bevonden, zodanige argumenten zijn aan te voeren dat niet kan worden gezegd dat eiseres door bedoeld standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven (vgl. Hoge Raad 11 november 2005, nr. 40 421, ECLI:NL:HR:2005:AU6018, BNB 2006/147). De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiseres pleitbaar was. De rechtbank wijst hierbij op de beperkte wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van artikel 31, eerste lid, onder d van de Wet LB. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat de op website van verweerder vermelde vragen en antwoorden niet meer zijn dan een interpretatie van verweerder over hoe de regeling zou moeten worden toegepast. Bovendien volgt uit de vragen en antwoorden op de website niet dat eiseres in onderhavig geval evident onjuist heeft gehandeld. Voorts is de regeling (onder meer) bedoeld om problemen van administratieve aard met betrekking tot de kilometeradministratie te voorkomen. Niet weersproken is dat [E] en [F] zonder toepassing van de eindheffing administratieve problemen zouden ondervinden met de kilometer-administratie nu ook derden van de aan hen ter beschikking gestelde bestelauto’s gebruik maken. Gelet op het voorgaand dient de boete ter zake van het privé gebruik auto te vervallen en te worden verminderd tot € 56 (bekeuringen).

14. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

15. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot € 33.628;

- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- vermindert de boete tot € 56;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.224;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 31 december 2015

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.