Home

Rechtbank Gelderland, 12-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2531, AWB - 15 _ 7093

Rechtbank Gelderland, 12-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2531, AWB - 15 _ 7093

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
12 mei 2016
Datum publicatie
19 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:2531
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7093

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Art. 6.13 Wet IB 2001 (tekst 2011). Aftrek levensonderhoud kinderen. Redelijkerwijs gedrongen voelen. Gezamenlijk vermogen kinderen van € 50.008 per begin 2011 en € 36.882 per eind 2011 en opname studieleningen staan in dit geval aan aftrek in de weg

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/7093

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.16.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.323 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.000. Tevens is bij beschikking € 312 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2015 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen op 26 november 2015 (digitaal) beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016.

Eiseres is, samen met haar echtgenoot, verschenen. Namens verweerder zijn verschenen de heer [gemachtigde] en mevrouw mr. [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft twee kinderen, een zoon (geboren op [1986] ) en een dochter (geboren op [1987] ). In 2011 studeren de beide kinderen. Zij zijn uitwonend. De zoon en de dochter hebben allebei een studiefinancieringschuld (hierna: de studieschulden) bij de IB-groep. De studieschulden zijn in 2011 (nog) niet opeisbaar.

2. De zoon en de dochter beschikken over een gezamenlijke spaarrekening bij ALEX Vermogensbank (hierna: de spaarrekening). Het saldo van de spaarrekening (hierna: het vermogen) bedraagt begin 2011 € 50.008 en eind 2011 € 36.882).

3. In 2011 heeft eiseres haar zoon financieel ondersteund met een bedrag van € 9.460 en heeft zij haar dochter financieel ondersteund met een bedrag van € 11.124.

4. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2011 heeft eiseres verzocht om aftrek wegens kosten van levensonderhoud van haar kinderen van (in totaal) € 8.400. Dit verzoek is niet gehonoreerd.

5. Eiseres heeft een schrijven overgelegd, waarin afspraken zijn neergelegd over de besteding van het vermogen van de beide kinderen als vermeld onder 2. hiervoor. Dit stuk is opgemaakt op 26 december 1997 en is door eiseres, haar echtgenoot, de zoon en de dochter ondertekend (hierna te noemen: de afspraak).

Geschil

6. In geschil is het antwoord op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aftrek kosten levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar. Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van zogenoemde “gedrongenheid”.

7. Eiseres meent recht te hebben op de aftrek wegens kosten levensonderhoud. Zij stelt dat haar kinderen weliswaar beschikken over vermogen, maar daar staan schulden tegenover, zodat er eigenlijk sprake is van negatief vermogen. Voorts stelt zij dat het vermogen van de kinderen volgens de afspraak is gereserveerd voor de aankoop van een woning en om die reden niet aangewend kan worden voor andere doeleinden, waaronder kosten voor levensonderhoud.

8. Verweerder stelt dat eiseres zich in het onderhavige jaar niet redelijkerwijs gedrongen kon voelen bij te dragen aan het levensonderhoud van de kinderen, zodat de geclaimde aftrek kosten levensonderhoud kinderen terecht niet is gehonoreerd.

Beoordeling van het geschil

9. De rechtbank heeft partijen - desgevraagd - ter zitting reeds als voorlopig oordeel gegeven dat beide stellingen die eiseres heeft betrokken niet kunnen leiden tot een gegrond beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.

10. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, aangezien er sprake is van een aftrekpost, de bewijslast rust om de feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die het oordeel rechtvaardigen dat zij voor de gevraagde aftrek voor levensonderhoud van haar kinderen in aanmerking komt.

11. Voor de vraag of eiseres zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van uitgaven voor levensonderhoud van de kinderen, dient acht te worden geslagen op de omstandigheden waarin de kinderen feitelijk verkeerden. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de eigen inkomsten en het vermogen van de kinderen (zie Hoge Raad 25 november 2011, ECLI: HR:2011:LJN BQ7320).

12. Vast staat dat de kinderen van eiseres een niet bescheiden vermogen bezitten en daarmee over voldoende eigen middelen beschikken om zelf in hun levensonderhoud te voorzien (vergelijk Hoge Raad 20 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3144). In het algemeen geldt dat als een uitkering wordt gedaan aan iemand die over vermogen beschikt, die uitgave niet als uitgave tot voorziening in levensonderhoud kan worden aangemerkt, behoudens bijzondere omstandigheden (vergelijk Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1358).

13. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat over de besteding van het vermogen, dat deels bestaat uit giften van de grootouders, afspraken zijn gemaakt met de beide kinderen. Zij betoogt dat het vermogen door de kinderen slechts mag worden aangewend voor de aankoop van een eigen woning. Daarbij heeft zij gewezen op de hiervoor onder 5. genoemde afspraak.

14. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vermogen de kinderen van eiseres ter beschikking staat. De echtgenoot van eiseres heeft ter zitting (desgevraagd) verklaard dat het vermogen niet op een geblokkeerde rekening staat. De kinderen kunnen vrijelijk over het vermogen beschikken en derden zouden eventueel schulden hierop kunnen verhalen. De omstandigheid dat de kinderen met betrekking tot de besteding van het vermogen een morele verplichting hebben ten opzichte van hun (groot-)ouders, maakt dit niet anders. Daarbij komt dat, naar tussen beide partijen niet in geschil is, beide kinderen in 2011 maandelijks een maximale lening bij de IB-groep hebben opgenomen, om - naar de rechtbank verstaat - in hun levensonderhoud te voorzien.

15. De stelling van eiseres dat de studieschulden in aftrek moeten worden gebracht op hun vermogen slaagt ook niet. De studieschulden van de kinderen van eiseres dienen niet te worden gesaldeerd met positieve vermogensbestanddelen aangezien deze studieschulden aan de IB-groep in 2011 nog niet opeisbaar waren.

16. Gelet op het vooroverwogene kan niet worden gezegd dat eiseres zich in 2011 redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen bij te dragen aan het levensonderhoud van haar zoon en haar dochter. Nu niet wordt voldaan aan deze voorwaarde, komt eiseres niet in aanmerking voor aftrek van (een deel van) de door haar aan de kinderen betaalde bijdragen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

17. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersbe g, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 mei 2016

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.