Home

Rechtbank Gelderland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6803, AWB - 15 _ 2168

Rechtbank Gelderland, 20-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6803, AWB - 15 _ 2168

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 december 2016
Datum publicatie
20 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:6803
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2168

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Afwaardering vordering. Geen bewijs van incassomaatregelen nodig voor afwaardering in de bijzondere omstandigheden van dit geval. Eiseres heeft met verklaringen aannemelijk gemaakt dat zij van incasso heeft afgezien vanwege geldgebrek en hoog procesrisico.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 15/2168

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [000] .V.26.0112) vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Voorts is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van € 2.460.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2015 de aanslag Vpb gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 246.

Eiseres heeft daartegen bij fax van 20 april 2015, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B] .

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar stellingen met betrekking tot de afwaardering van de vordering en de verzuimboete met nadere stukken te onderbouwen.

Eiseres heeft bij brief van 10 december 2015 diverse stukken overgelegd. Verweerder heeft hierop bij brief van 28 december 2015 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming te geven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Eiseres heeft die toestemming niet gegeven en heeft bij brief van 25 januari 2016 twee verklaringen van getuigen en enkele stukken toegestuurd. Voorts heeft zij aangekondigd dat zij tijdens de volgende zitting drie getuigen wilde meenemen om een verklaring af te leggen. Conform dit verzoek heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een tweede zitting, zodat de getuigen konden worden gehoord.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Namens eiseres zijn verschenen [C] en [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B] . Ter zitting zijn als getuige gehoord [C] en [A] . Hun verklaringen zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, dat tegelijkertijd met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres dreef, in elk geval tot 2012, een groothandel in beeld- en geluidsdragers. [C] ( [C] ) is haar enig aandeelhoudster en bestuurder. [A] ( [A] ) was tot 2011 werknemer bij eiseres en was destijds gehuwd met [C] .

2. Eiseres is door verweerder uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb 2012 – na verleend uitstel – vóór 1 november 2013. Bij brief van 21 november 2013 is een herinnering gezonden en bij brief van 24 december 2013 heeft verweerder eiseres een aanmaning tot het doen van aangifte Vpb 2012 gezonden, waarbij een laatste termijn is gesteld tot 11 januari 2014.

3. De aangifte Vpb 2012 is door eiseres ingediend op 8 februari 2014. Daarbij is een belastbaar bedrag van nul aangegeven (winst nul, te verrekenen verlies nul).

4. Met dagtekening 22 maart 2014 heeft verweerder de onderhavige aanslag Vpb 2012 aan eiseres conform de ingediende aangifte opgelegd. Verweerder heeft eiseres voorts een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het te laat doen van de aangifte.

5. Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2015 heeft verweerder de verzuimboete verminderd tot € 246.

Geschil

6. In beroep is in geschil of eiseres recht heeft op een vermindering van de belastbare winst met € 125.000, zodat een naar 2011 terug te wentelen verlies tot dat bedrag ontstaat. Voorts is in geschil of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd.

7. Niet meer in geschil is of eiseres recht heeft op een kostenvergoeding in bezwaar, aangezien hierom niet tijdig is verzocht. Eiseres heeft deze beroepsgrond ter zitting ingetrokken.

Beoordeling van het geschil

Verzoek aanhouding en voeging afgewezen

8. Tijdens het tweede onderzoek ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een verzoek ingediend tot aanhouding van de behandeling van deze zaak totdat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: Hof) in een andere zaak van eiseres over het jaar 2010 heeft beslist. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres het verzoek gedaan om onderhavige zaak met die zaak bij het Hof te voegen zoals bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook wilde gemachtigde een voorwaardelijke conclusie tot vermeerdering van eis met stukken indienen tijdens de tweede zitting, met daarin de argumenten over het liquidatieverlies met betrekking tot [D] B.V., welk punt in de zaak bij het Hof over het jaar 2010 aan de orde is. Indien het Hof in het nadeel van eiseres zou beslissen, wil eiseres het liquidatieverlies namelijk in het jaar 2012 aan de orde stellen.

9. De verzoeken van eiseres worden door de rechtbank afgewezen vanwege strijd met de goede procesorde. Deze zaak loopt namelijk, mede doordat twee zittingen nodig waren, al zo lang bij de rechtbank dat er een einde aan dient te komen. Voorts is het verzoek pas tijdens de tweede zitting en daardoor te laat gedaan. Bovendien is een aanhouding van de onderhavige zaak in afwachting van de uitspraak van het Hof over 2010 niet zinvol, omdat die uitspraak niet relevant is voor de beantwoording van de vraag over de afwaardering van de vordering op de heer [E] (hierna: [E] ), die in de onderhavige zaak over het jaar 2012 aan de orde is. De zaak bij het Hof over 2010 gaat immers kennelijk over het liquidatieverlies met betrekking tot [D] B.V. Het verzoek tot voeging is ter zitting afgewezen, omdat voeging van twee zaken bij verschillende rechterlijke instanties (Rechtbank en Hof) niet mogelijk is.

Afwaardering vordering

10. Eiseres heeft gesteld dat de winst over het jaar 2012 moet worden verminderd met € 125.000 vanwege een afwaardering van een vordering op [E] uit Denemarken. Nu verweerder die afwaardering heeft betwist, rust de bewijslast op eiseres.

11. Uit de overgelegde verklaringen van twee medewerkers, in combinatie met de ter zitting afgelegde verklaringen van [A] en [C] , is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat het volgende is voorgevallen. De factuur aan [E] is niet gestuurd omdat 50.000 DVD’s aan hem zijn geleverd, zoals eerst was gesteld. Deze DVD’s zijn in 2010 met spoed naar Denemarken gebracht omdat ze in Nederland verboden waren geworden als gevolg van de strafbaarstelling van sex met dieren. Vervolgens is een samenwerking gestart met de heer [E] , een voormalige klant, om de DVD’s vanuit Denemarken te verkopen, waarbij de winst verdeeld zou worden. Na enige tijd, toen er een tijd vanuit Denemarken DVD’s waren verkocht met hulp van werknemers van eiseres, bleek echter dat [E] geen winst wilde uitkeren. Vervolgens werden de DVD’s ook in Denemarken verboden. De heer [A] is in 2011 naar Denemarken gereisd om de DVD’s weg te halen uit het pand in Denemarken, met als doel ze naar Spanje te brengen, waar nog geen verbod gold. De DVD’s bleken toen echter verdwenen te zijn en er ontstond ruzie met [E] . Na overleg met een Deense advocaat bleek dat eiseres niets van de gemaakte afspraken had vastgelegd en ook niet kon achterhalen waar de DVD’s gebleven waren. Ook stond de huur van het pand in Denemarken op naam van [E] , waardoor eiseres een lastige zaak had. Daarom heeft eiseres op advies van de advocaat in 2011 alsnog een factuur gestuurd aan het bedrijf van [E] , [F] , voor levering van de DVD’s, in de hoop zo nog betaling te kunnen krijgen voor de verdwenen DVD’s. Het incasseren van die factuur bleek echter een moeilijke en dus dure aangelegenheid, mede omdat er geen executieverdrag is met Denemarken en omdat er geen sprake was van een gewone factuur voor een levering van DVD’s. Ook de inmiddels verboden inhoud van de DVD’s maakte de zaak moeilijker te bepleiten. Bovendien had eiseres inmiddels geen geld meer om een advocaat te betalen. Zij heeft daarom moeten besluiten om het zo te laten en haar verlies te nemen. Dit verlies was al duidelijk in 2011. Daarom is de afwaardering van de vordering ook direct in 2011 opgevoerd. Doordat die afwaardering toen is gecorrigeerd door verweerder en eiseres daartegen door omstandigheden niet is opgekomen, is de afwaardering in beroep opnieuw opgevoerd voor het jaar 2012, opdat het verlies naar 2011 kan worden terug gewenteld.

12. Verweerder vindt het op zichzelf geen probleem om in 2012 tot afwaardering van de vordering over te gaan, indien aannemelijk zou zijn dat de betaling van de factuur niet afgedwongen bleek te kunnen worden. De verklaringen zijn volgens verweerder hiervoor niet voldoende. Volgens verweerder is nodig dat eiseres met stukken aannemelijk kan maken dat incassopogingen zijn gedaan en dat deze zijn mislukt. Nu deze stukken niet zijn overgelegd, verzet verweerder zich tegen de afwaardering. Eiseres heeft daarom aan het slot van de tweede zitting aangeboden om een verklaring van de Deense advocaat te vragen over de door hem uitgevoerde werkzaamheden en deze verklaring over te leggen.

13. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval dergelijke stukken over ondernomen en mislukte incassopogingen niet nodig zijn voor de afwaardering. Voor het bepalen van de waarde van een vordering is immers beslissend het subjectieve oordeel dat de belastingplichtige zich omtrent de waarde daarvan heeft gevormd en redelijkerwijze heeft kunnen vormen na een nauwgezet onderzoek van de omstandigheden waardoor de waarde van de vordering op de balansdatum kan worden beïnvloed, zoals die omstandigheden ten tijde van het opmaken van de balans bekend zijn. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een vordering voor de nominale waarde wordt opgenomen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit verband kan relevant zijn dat de schuldenaar niet kan of niet wil betalen. Goed koopmansgebruik kan dan meebrengen dat geen bedrag ter zake van het vorderingsrecht tot de winst wordt gerekend (vgl Hoge Raad 21 januari 1931, B. 4920, Hoge Raad 8 mei 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY2274, Hoge Raad 22 september 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9458 en Hoge Raad 19 februari 1958, ECLI:NL:HR:1958:AY1112).

14. In het onderhavige geval zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende bijzondere omstandigheden aanwezig om de vordering af te waarderen, omdat aannemelijk is dat eiseres wegens geldgebrek en een hoog procesrisico ervan heeft afgezien om tot een incassotraject over te gaan. Dit is het subjectieve oordeel van eiseres geweest en dat oordeel heeft zij redelijkerwijze kunnen vormen. Aannemelijk is namelijk dat de factuur niet zal worden betaald.

15. Aangezien niet meer in geschil is dat de vordering in 2011 in de winstbepaling is opgenomen en verweerder ook geen bezwaren heeft geuit tegen het afwaarderen van de vordering in 2012 als aannemelijk is dat niet zal worden betaald, moet de conclusie zijn dat eiseres de vordering mag afwaarderen in 2012. Dit leidt tot een verlies in 2012 van € 125.000. Verweerder dient de aanslag dienovereenkomstig aan te passen door een verliesbeschikking tot dit bedrag te verlenen.

16. De stellingen van verweerder dat de aangifte van eiseres voor 2012 niet juist was, omdat uit de aangifte omzetbelasting voor dat jaar een omzet van € 22.000 zou blijken, terwijl een winst van nul is aangegeven, is pas aan het slot van de tweede zitting gedaan zonder onderbouwing. De stelling is ten stelligste weersproken door eiseres, met het aanbod om alle daarvoor van belang zijnde stukken over te leggen. Nu verweerder de aangifte van eiseres over 2012 bij de aanslagregeling heeft gevolgd en in het verweerschrift en in de brief van 28 december 2015 niets over de juistheid van de aangifte heeft opgemerkt, acht de rechtbank deze stellingen van verweerder tardief. Dit punt blijft in deze uitspraak daarom onbehandeld. Gelet op de omstandigheid dat partijen over meerdere jaren verschillende geschilpunten hebben die van invloed kunnen zijn op de winstbepaling van eiseres over meerdere jaren, ligt het voor de hand om op enig moment met elkaar in overleg te treden om te bepalen welke posten in welk jaar thuis horen en hoe dit het beste kan worden afgewikkeld. Wellicht is dat moment aangebroken als het Hof over 2010 uitspraak heeft gedaan.

Verzuimboete en verleend bijzonder uitstel

17. Eiseres stelt dat er na het uitstel tot 1 november 2013 nog nader bijzonder uitstel is gevraagd voor het indienen van de aangifte Vpb over het jaar 2012. Zij wijst erop dat de aangifte vervolgens is ingediend op 8 februari 2014, hetgeen binnen de uitsteltermijn is die voor belastingconsulenten geldt als bijzonder uitstel is verleend. Zij wijst er op dat haar gemachtigde in oktober 2012 ten onrechte door de Belastingdienst uit het bestand van deelnemers aan de beconregeling is verwijderd. Verweerder bestrijdt dat nader uitstel is gevraagd of verleend.

18. De rechtbank overweegt dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat aan eiseres met toepassing van de beconregeling uitstel is verleend tot 1 november 2013. Dat namens eiseres nader bijzonder uitstel is gevraagd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres enige tijd – mogelijk – ten onrechte geen gebruik kon maken van de beconregeling zegt niets over de vraag of eiseres daadwerkelijk een verzoek om bijzonder uitstel heeft gedaan. Bovendien heeft eiseres bij brieven van 21 november 2013 en 24 december 2013 een herinnering en aanmaning ontvangen van verweerder. Gelet hierop wordt het standpunt van eiseres verworpen en gaat de rechtbank ervan uit dat aan eiseres geen nader bijzonder uitstel is verleend en de aangifte niet tijdig is ingediend. Er is derhalve aanleiding voor het opleggen van een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte.

Hoogte verzuimboete

19. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is sprake van een beboetbaar verzuim, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Voor dit verzuim kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.920. Volgens § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) wordt de verzuimboete in beginsel vastgesteld op vijftig procent van het wettelijke maximum, ofwel € 2.460. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiseres de aangifte Vpb over het jaar 2012 niet tijdig ingediend, zodat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67a van de AWR. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld dient oplegging van een boete achterwege te blijven. De door eiseres genoemde omstandigheid dat zij in de veronderstelling verkeerde dat er een uitsteltermijn gold, leidt niet tot afwezigheid van alle schuld. Eiseres heeft niet alle zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig binnen de, daadwerkelijk verleende uitsteltermijn zou worden ingediend.

20. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de boete verminderd van € 2.460 tot € 246. De rechtbank acht deze vermindering bijzonder ruimhartig gezien de stelselmatige verzuimen. Daarom is deze verzuimboete eerder te laag, maar in elk geval niet hoger dan passend en geboden is. Voor een verdergaande vermindering is geen aanleiding gesteld of gebleken. Ook voor ambtshalve matiging van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen reden, aangezien de redelijke termijn moet worden verlengd met een jaar wegens de handelwijze van eiseres in beroep. Doordat gemachtigde van eiseres pas tijdens de eerste zitting kwam met stellingen over een nog aan te leveren onderbouwing van de gevraagde afwaardering, is een aanzienlijke vertraging ontstaan, die aan eiseres moet worden toegerekend. De boete van € 246 blijft dus in stand. In zoverre is het beroep ongegrond.

Conclusie

21. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen de aanslag gegrond te worden verklaard.

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor het verschijnen bij de tweede zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). De getuigenkosten van het verhoor van [A] ad € 34,16 komen eveneens voor rekening van verweerder. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep tegen de boete ongegrond;

-

verklaart het beroep tegen de aanslag Vpb 2012 gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de aanslag Vpb 2012 betreft;

-

draagt verweerder op de aanslag Vpb 2012 zodanig vast te stellen dat een verlies van € 125.000 wordt vastgesteld;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.274,16;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 december 2016

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.