Home

Rechtbank Gelderland, 25-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:980, AWB - 14 _ 3886

Rechtbank Gelderland, 25-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:980, AWB - 14 _ 3886

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 februari 2016
Datum publicatie
25 februari 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:980
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3886

Inhoudsindicatie

Wet omzetbelasting, margeregeling. Caravans. Niet geleverd door particulier of andere in artikel 28b, tweede lid, Wet OB genoemde leveranciers. Eiser heeft niet de vereiste zorgvuldigheid betracht.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/3886 en AWB 14/3889

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006, gedagtekend op 10 maart 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [000] ) opgelegd van € 26.233. Tevens is bij beschikking € 4.165 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, gedagtekend op 30 september 2010, een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [001] .F.01.6502) opgelegd van € 8.243. Tevens is bij beschikking € 1.280 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 juni 2014 de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 10 juni 2014, ontvangen door de rechtbank op 11 juni 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zakenk betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

De beroepen zijn ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van [B] VOF (zaaknummer AWB 14/3888).

Overwegingen

1. Eiser exploiteert een handel in caravans. Tot 1 januari 2007 dreef hij de onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Vanaf die datum heeft eiser de exploitatie met zijn echtgenote voortgezet in de vorm van een vennootschap onder firma, [B] VOF.

2. Op 26 mei 2009 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de toepassing van de margeregeling over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006.

3. De (voorlopige) bevindingen van het onderzoek hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst/FIOD-ECD/kantoor [Q] (hierna: FIOD) in maart 2010 een strafrechtelijk onderzoek naar eiser heeft ingesteld.

4. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 22 september 2010. In het rapport staat onder meer het volgende vermeld:

2.4 Casus

Een 20-tal caravans, voor een specificatie zie bijlage 1, zijn geboekt als marge-inkopen en margeverkopen. De betreffende caravans zijn nagenoeg uitsluitend van het merk [C] . Het betreffen caravans die zijn ingekocht bij;

  1. handelsonderneming [D] , destijds gevestigd [A-straat 1] te [R] ;

  2. diverse Duitse aanbieders.

Op de door [D] uitgereikte facturen staat in alle gevallen het chassisnummer met de vermelding “margewagen”.

Voor de overige aankopen heeft de ondernemer zelf inkoopverklaringen opgemaakt, deze zijn uitgeschreven op verschillende namen op eveneens verschillende adressen verspreid over heel Duitsland. In de meeste gevallen ontbreekt hierop het chassisnummer en wordt uitsluitend het type vermeld. De namen op deze inkoopverklaringen verschillen in alle gevallen van de tenaamstelling op de “zulassungbescheinigung”. Op de “zulassungbescheinigung” staat in alle gevallen de naam [E] KG, [A-straat 2] te [S] . In alle gevallen stond de in de BRD afgegeven “zulassungsbescheinigung” dus op naam van een ondernemer. In bijna alle gevallen liggen er slechts enkele dagen tussen de eerste tenaamstelling en de afmelding in de BRD.

2.4.1 Keuring/afgifte kenteken

Zowel de door handelsonderneming [D] geleverde caravans als de overige genoemde caravans werden geleverd zonder Nederlandse registratie. De door ondernemer in het buitenland gekochte caravans zijn allen door ondernemer zelf of namens de ondernemer in de BRD afgemeld. Daarna werden de caravans door ondernemer zelf of namens ondernemer ter keuring en registratie aangeboden bij de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer). Bij deze keuringen moet de originele in de BRD afgegeven “zulassungbescheinigung” worden overgelegd.

Op deze bescheinigung staat, naast de tenaamstelling, vermeld:

• de datum 1e tenaamstelling, de eigena(a)r(en) en de datum van afmelding in de BRD, en

• de datum eerste toelating, of;

• een datum eerste toelating.

(…)

2.4.2.Goederen ten onrechte onder de margeregeling gekocht/verkocht

Op de door [D] uitgereikte facturen staat weliswaar de vermelding “margewagen” doch ondernemer had kunnen weten dat het in betreffende gevallen geen margegoederen konden zijn. Reden om aan te nemen dat ondernemer de margeregeling ten onrechte toepast:

• Op zowel de facturen van [D] als op de “zulassungbescheinigung” staat in alle gevallen het chassisnummer vermeld. Bij caravans van het merk [C] bestaat de 12e positie uit een cijfer dat het modeljaar aangeeft. Het modeljaar hoeft niet hetzelfde te zijn als het bouwjaar. Zo zijn er bijvoorbeeld vanaf medio 2005 al caravans ingekocht waarvan de 12e positie van het chassisnummer een 6 was. Concreet is er dan bijvoorbeeld in oktober 2005 een “gebruikte” caravan ingekocht van het modeljaar 2006;

• In enkele gevallen is de caravan al in Nederland doorverkocht voordat afmelding in de BRD heeft plaatsgevonden;

• Kentekenbewijzen worden bij afgifte door de RDW niet voorzien van DET;

• Kentekenbewijzen worden bij afgifte door de RDW voorzien van DET van enkele weken eerder;

• In geen van de gevallen heeft de in de BRD afgegeven “zulassungsbescheinigung” op naam van een particulier gestaan.”

5. Bij vonnis van 28 mei 2014 is eiser door de rechtbank Overijssel onder meer veroordeeld wegens het onjuist doen van aangiften omzetbelasting in de periode juni 2005 tot en met januari 2007. In het vonnis en de bij het vonnis behorende bijlage bewijsmiddelen is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

feitelijke gang van zaken

(…)

In de periode van 2005 tot en met 2008 heeft medeverdachte [D] een 20-tal nieuwe

caravans van het merk [C] geleverd aan verdachte. [D] kocht deze nieuwe caravans

bij de Duitse onderneming [E] KG en verkocht deze met toepassing

van de margeregeling aan verdachte’s eenmanszaak (in 2005 en 2006) en aan [B]

VOF (in 2007 en 2008). [D] maakte facturen op waarop hij telkens vermeldde

dat het een “margewagen” betrof. Later werden in plaats van facturen, inkoopverklaringen

opgemaakt waar telkens ook op werd vermeld dat het om een “margewagen” ging.

Verdachte verkocht de van [D] verkregen caravans vervolgens door aan particulieren als

nieuwe caravans, eveneens met toepassing van de margeregeling. De inkoopfacturen werden

in de administratie van verdachte’s eenmanszaak opgenomen, als bewijs dat de caravans

gebruikt waren en van een particulier waren ingekocht.

(…)

- Van een tiental willekeurig gekozen particuliere kopers hebben acht kopers schriftelijk

verklaan:1 dat de caravan nieuw was toen ze deze bij verdachte/ [B] VOF

kochten. Een koper heeft niet gereageerd op de vragenbrief en slechts een koper heeft

verklaard dat het om een gebruikte caravan ging. (…)

- Uit de Duitse voertuigbescheiden blijkt dat alle 20 caravans voor de inkoop door verdachte

uitsluitend op naam hebben gestaan van de onderneming [E] . Deze

tenaamstelling op naam van [E] duurde meestal slechts enkele dagen.

De caravans hebben niet op naam gestaan van een particuliere eigenaar.

- Een groot deel van de caravans zijn door [D] op bestelling aan verdachte geleverd.

- De caravans zijn alle ingekocht in het modeljaar dat in het voertuig identificatienummer is

te lezen.

- Van de door [D] geleverde caravans waren sommige onderdelen nog in plastic verpakt

en de caravans vertoonden geen sporen van gebruik.

(…)

6.

Een proces-verbaal van verhoor van 28 mei 2010, voor zover inhoudende de verklaring van

de getuige [F] , zakelijk weergegeven:

Vraag verbalisanten:

Klopt het dat u in het jaar 2005 en in het jaar 2006 een caravans hebt gekocht van de firma

[B] uit [Z] ?

Antwoord gehoorde:

Ja, dat is correct in die zin dat beide caravans door ons in 2006 zijn gekocht. De eerste was

een gebruikte van het bouwjaar 2005 Daarna hebben wij in het najaar van 2006, december,

een nieuwe gekocht en de andere daarop ingeruild.(…)

Vraag verbalisanten:

Waaraan kon u zien dat het om een nieuw gekochte caravan ging?

Antwoord gehoorde:

Er zat blauwe folie op, onder andere op de tafel. De matrassen zaten nog in het plastic, op de

koelkastdeur zat nog beschermfolie. Mijn vrouw en ik hadden de overtuiging dat het gewoon

een spik splinter nieuwe caravan was.

(…)

7.

Een proces-verbaal van verhoor van 12 mei 2010 voor zover inhoudende de verklaring van

de getuige [G] , zakelijk weergegeven:

Vraag verbalisanten:

Klopt het dat u in het jaar 2007 een caravan heeft gekocht van de firma [B]

uit [Z] ?

Antwoord gehoorde:

Ja, dat klopt.

(…)

Vraag verbalisanten:

Heeft u een gebruikte of een nieuwe caravan gekocht?

Antwoord gehoorde:

Wij hebben de caravan als nieuw gekocht, Als ik mij goed weet te herinneren stond die

caravan ook als nieuw op het internet. We zijn eerst via internet op zoek geweest naar een

caravan en kwamen op de site van [B] terecht. We zijn toen naar [B] gegaan

en hebben toen ook met de baas van [B] gepraat, dat was [X] en die zei ook dat

het een nieuwe caravan was.

Vraag verbalisanten:

Waaraan kon u zien dat het om een nieuw gekochte caravan ging?

Antwoord gehoorde:

Aan het type, het model. Het was een model van 2007, dat kon je ook zien aan de kleuren

van het interieur. Het kenteken moest ook nog aangevraagd worden. Er zat nog plastic om de

matras. Er zat nog folie over het toilet en over de afdekplaat over het fornuis. We kregen er

ook een flesje met schoonmaakvloeistof bij die je de eerste keer in het toilet moet doen. (…)

8.

Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek administratie van 30 juni 2010 ( [002] ),

opgemaakt door de verbalisant [H] , zakelijk weergegeven:

(…)

Op 9 keuringsrapporten die door de RDW keurmeesters zijn opgemaakt heb ik gezien dat bij

de datum eerste toelating wordt vermeld: “nieuw”.

Geen van de onderzochte caravans heeft in de periode voor de inkoop door [B]

op naam gestaan van een particulier.

De hiervoor vermelde bevindingen doen vermoeden dat alle 20 caravans die door [D]

aan [B] heeft geleverd nieuw waren ten tijde van de inkoop door [B] .

(…)”

Geschil

6. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 9 maart 2005 tijdig is opgelegd en of de margeregeling van toepassing is op de in geding zijnde leveringen van caravans. Voorts is de in rekening gebrachte heffingsrente met betrekking tot de naheffingsaanslag over het jaar 2006 in geschil.

7. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat uitstel van betaling voor de onderhavige aanslagen is verleend en dat van schending van het rechtszekerheidsbeginsel op die grond derhalve geen sprake is.

Beoordeling van het geschil

Verjaring

8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 is gedagtekend op 10 maart 2010, naheffing niet meer mogelijk is voor transacties die vóór 10 maart 2005 hebben plaatsgevonden.

9. Ingevolge artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervalt de mogelijkheid tot naheffing na verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. De onderhavige belastingschulden zijn ontstaan in respectievelijk het jaar 2005 en het jaar 2006. De mogelijkheid tot naheffing over het jaar 2005 verviel op 1 januari 2011. De naheffingsaanslag, die is opgelegd met dagtekening 10 maart 2010, is derhalve tijdig opgelegd.

Is de margeregeling van toepassing?

10. Ingevolge artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB; wettekst 2005-2010) is, voor zover hier van belang, de margeregeling van toepassing ingeval een wederverkoper gebruikte goederen levert.

11. Ingevolge artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB is de margeregeling slechts van toepassing indien het goed aan de wederverkoper is geleverd door:

a. een ander dan een ondernemer;

b. een ondernemer, met toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel r;

c. een ondernemer die ingevolge artikel 25, derde lid, is ontheven van de verplichtingen, opgelegd bij of krachtens de artikelen 34 en 35, mits het een in zijn bedrijf gebruikt bedrijfsmiddel betreft;

d. een andere wederverkoper, met toepassing van het eerste lid; of

e. een ondernemer of een wederverkoper uit een andere lid-staat, mits het een levering is als bedoeld in artikel 26bis, B, lid 2, tweede, derde of vierde gedachtenstreepje, van de Zesde Richtlijn respectievelijk artikel 314, onder b, c of d, van de BTW-richtlijn 2006.

12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 2015 (nr. 14/05127, ECLI:NL:HR:2015:3075) het volgende overwogen:

“(…)

2.3.3. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, vast staat dat goederen in geen van de voorafgaande schakels zijn geleverd door een persoon die geen recht op aftrek heeft, wordt blijkens de bewoordingen en de bedoeling van artikel 28b, lid 1, van de Wet niet voldaan aan een wettelijke voorwaarde voor toepassing van de margeregeling. Het niet voldoen aan deze voorwaarde voor toepassing van de margeregeling brengt mee dat, ongeacht de wetenschap van leverancier en/of afnemer over het niet vervuld zijn van die voorwaarde, volgens de wettelijke bepalingen omzetbelasting wordt verschuldigd naar de overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de Wet vastgestelde vergoeding en dat de inspecteur – in beginsel – de te weinig geheven belasting op de voet van artikel 20, lid 1, van de AWR kan naheffen. (…)

2.3.4. (…) Wel volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat in voorkomend geval een ondernemer, die voor de toepassing van een regeling is afgegaan op aan hem verstrekte informatie waarvan achteraf blijkt dat die informatie in strijd met de waarheid was zodat de voorwaarde(n) voor de toepassing van die regeling niet is of niet zijn vervuld, onder omstandigheden moet worden gevrijwaard van naheffing. Daarbij geldt de eis dat die ondernemer alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om ervoor te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken raakt bij onregelmatigheden of belastingfraude (vgl. HvJ 27 september 2007, Teleos plc. c.s., C-409/04, ECLI:EU:C:2007:548, BNB 2008/11, HvJ 21 februari 2008, Netto Supermarkt GmbH, C-271/06, ECLI:EU:C:2008:105, V-N 2008/11.16, en HvJ 21 juni 2012, Mahagében kft en Péter Dávid, gevoegde zaken C-80/11 en C-142/11, ECLI:EU:C:2012:373). Deze rechtspraak is van overeenkomstige toepassing op het geval dat een wederverkoper is afgegaan op hetgeen de leverancier hem aan informatie heeft verstrekt over de toepasselijkheid van de margeregeling.”

13. Tussen partijen is niet in geschil dat [D] een wederverkoper is als bedoeld artikel 2a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet OB. Voorts acht de rechtbank gelet op de informatie uit het vonnis van de strafrechter en de bewijsmiddelen aannemelijk dat eiser alle caravans heeft gekocht van [D] . Uit het bepaalde in artikel 28b, eerste en tweede lid, van de Wet OB volgt dat de margeregeling slechts op de leveringen van [D] aan eiser van toepassing is, indien de caravans op enig moment voorafgaand aan die leveringen aan [D] zijn geleverd door particulieren of andere in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB genoemde leveranciers.

14. De rechtbank acht op basis van het boekenonderzoek en de bewijsmiddelen bij het strafvonnis aannemelijk dat de in geding zijnde caravans door [D] van [E] zijn gekocht en dat [E] die caravans heeft gekocht van de fabrikant. Uitgesloten is dat de fabrikant van een caravan als wederverkoper van die caravan kan worden aangemerkt. Dat betekent dat [E] de caravans niet met toepassing van de margeregeling kan hebben verkregen. Daarvan uitgaande kan de margeregeling op de leveringen van [D] aan eiser slechts worden toegepast als [E] bij haar leveringen aan [D] was aan te merken als een leverancier behorend tot de in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB vermelde categorieën. Dat is hier klaarblijkelijk niet het geval. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat uit het rapport van het boekenonderzoek en uit de bewijsmiddelen die behoren bij het strafvonnis van de rechtbank Overijssel volgt dat de caravans nooit op naam van een particulier hebben gestaan en dat de inkoopverklaringen, die deels op naam van particulieren zijn gesteld, vals waren.

15. Uit het vorenstaande volgt dat de leveringen van [D] aan eiser niet onder de margeregeling vallen. Op de in geding zijnde leveringen van eiser is de margeregeling derhalve evenmin van toepassing.

Heeft eiser de vereiste zorgvuldigheid betracht?

16. Uit het hiervoor onder 12. aangehaalde arrest van de Hoge Raad volgt dat eiser gevrijwaard dient te worden van naheffing indien eiser alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om ervoor te zorgen dat hij door de handelingen die hij verricht niet betrokken raakt bij onregelmatigheden of belastingfraude.

17. De rechtbank is van oordeel dat eiser met betrekking tot de in geding zijnde caravans niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseis. Hij had alle aanleiding om aan de juistheid van de facturen van [D] en de inkoopverklaringen te twijfelen. Uit het rapport van het boekenonderzoek alsmede de bewijsmiddelen bij het strafvonnis leidt de rechtbank af dat de caravans nimmer op naam van een particulier hebben gestaan, dat een groot deel van de caravans op bestelling is geleverd, dat de caravans zijn ingekocht in het modeljaar dat in het voertuigidentificatienummer is vermeld en dat sommige onderdelen in caravans nog in plastic waren verpakt en geen sporen van gebruik vertoonden. Uit een achttal verklaringen van de afnemers van eiser volgt dat zij ervan uitgingen dat zij een nieuwe caravan kochten. Uit de verklaringen van de getuigen [F] en [G] volgt voorts dat de caravans er nieuw uitzagen, bijvoorbeeld omdat de matrassen nog in het plastic zaten en dat op de koelkastdeur, het toilet en de afdekplaat van het fornuis nog beschermfolie zat. Eiser heeft deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd betwist. Van een ervaren caravanhandelaar als eiser mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de modeljaren van de door hem aangeschafte caravans. Deze kunnen immers in één oogopslag worden afgeleid uit de chassisnummers. In combinatie met de staat waarin de caravans ten tijde van de aankoop verkeerden had dit bij eiser ernstige twijfel moeten doen rijzen omtrent de juistheid van de facturen van [D] en had eiser nader onderzoek moeten verrichten. Gesteld noch gebleken is dat eiser voldoende onderzoek heeft verricht. Uit de Zulassungsbescheinigungen bleek immers dat de caravans nimmer op naam van een particulier hadden gestaan. Het had gelet op de beschikbare objectieve gegevens op de weg van eiser gelegen om nadere informatie in te winnen, bijvoorbeeld bij de belastingdienst of bij zijn adviseur, om er zeker van te zijn dat de margeregeling terecht door [D] was toegepast en ook door hem kon worden toegepast. Nu hij dat niet heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt om betrokkenheid bij belastingfraude te voorkomen. Hij kan derhalve geen aanspraak maken op toepassing van de margeregeling in strijd met de daaraan gestelde voorwaarden.

18. De stelling van eiser dat hij en vele andere partijen door [D] op het verkeerde been zijn gezet kan eiser niet baten. Uit de hiervoor onder 12. aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat een ondernemer achteraf met een naheffingsaanslag omzetbelasting kan worden geconfronteerd indien hij niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht, ook indien hij de fraude niet zelf heeft geëntameerd.

19. Voor zover eiser heeft beoogd te stellen dat verweerder de te weinig geheven omzetbelasting bij [D] had moeten naheffen omdat het ook voor verweerder duidelijk is dat deze de fraude heeft opgezet, overweegt de rechtbank als volgt.

20. Op zichzelf is juist dat [D] , aangezien de caravans niet in aanmerking kwamen voor toepassing van de margeregeling, in strijd met artikel 35, eerste lid, letter j, van de Wet OB nagelaten heeft op de factuur een afzonderlijk bedrag aan omzetbelasting te vermelden.

Indien te weinig omzetbelasting is geheven ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige, wordt ingevolge artikel 20, lid 2, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de naheffingsaanslag aan die ander opgelegd. Uit rechtsoverweging 2.3.3 van het hiervoor onder 12. aangehaalde arrest van de Hoge Raad volgt dat het feit dat een wettelijke voorwaarde voor toepassing van de margeregeling niet is vervuld, meebrengt dat een belanghebbende, in dit geval eiser, in strijd met de wettelijke bepalingen te weinig omzetbelasting heeft voldaan. Daarom kan niet worden gezegd dat de te lage heffing is terug te voeren op het niet-naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander, in de zin van de vorenvermelde bepaling van de AWR. De naheffing wordt niet reeds verhinderd door het feit dat [D] een onjuiste factuur of informatie heeft verstrekt (vgl. HR 16 oktober 2015, nr. 14/05127, ECLI:NL:HR:2015:3075).

21. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Heffingsrente

22. De beroepen inzake de heffingsrente dienen eveneens ongegrond te worden verklaard. De berekening van de heffingsrente is door verweerder nader onderbouwd en door eiser niet verder betwist, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de berekening juist is.

Proceskostenveroordeling

23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing