Home

Rechtbank Gelderland, 11-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3500, AWB - 17 _ 2141

Rechtbank Gelderland, 11-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3500, AWB - 17 _ 2141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 juli 2017
Datum publicatie
11 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:3500
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2141

Inhoudsindicatie

Artikelen: 7:4 en 8:29 Awb

Verzoek voorlopige voorziening hangende bezwaar. Verzoek inzage in stukken.

De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of een stuk betrekking heeft op de zaak van verzoeker. Als dit het geval is, komt de vraag aan de orde of er redenen kunnen zijn waarom verweerder een stuk niet, of slechts geanonimiseerd, ter inzage hoeft te verstrekken. Verweerder heeft na indiening van de voorlopige voorziening een geanonimiseerd rapport overgelegd. Daarmee is niet ten dele tegemoetgekomen aan het verzoek, nu dit gedaan is naar aanleiding van een toezegging tot heroverweging. Verzoeker heeft recht op inzage in het hele stuk, maar de voorzieningenrechter maakt een belangenafweging. Omdat inzage niet teruggedraaid kan worden, stelt hij zich terughoudend op. Het verzoek tot inzage wordt afgewezen, tenzij er geen redelijke kans is dat een beroep op geheimhouding uiteindelijk zal slagen. Op grond van de thans voorhanden gegevens bestaat er een redelijke kans dat verweerder een geslaagd beroep kan doen op geheimhouding van het onderzoeksrapport. Voor het overige heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat er stukken ontbreken in zijn dossier.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/2141

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoeker een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd over het jaar 2013.

Daartegen heeft verzoeker bij brief van 12 december 2016, door verweerder ontvangen op 13 december 2016, bezwaar gemaakt.

Op 24 april 2017 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, en verzocht verweerder te veroordelen voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar onverwijld en volledig dossierinzage te geven, waaronder inzage in de dossiers betreffende het boekenonderzoek bij [A] BV (hierna: [A] ).

Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 juni 2017. Namens verzoeker is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn mr. [gemachtigde] en [B] verschenen. Verzoeker heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, voor zover van belang, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. [A] heeft in 2013 een deelneming verkocht. Volgens verweerder is daarbij een onzakelijke prijs betaald voor de deelneming. De navorderingsaanslag is aan verzoeker opgelegd, omdat hij zou hebben geprofiteerd van deze transactie.

3. Verzoeker vraagt inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar. De verplichting van verweerder hierin inzage te geven is opgenomen in artikel 7:4 van de Awb. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij in ieder geval inzage in een ongeanonimiseerde versie van het rapport van het boekenonderzoek bij [A] dient te verkrijgen. Ook dient verweerder de stukken te verstrekken die hij uit onderzoeken bij mr. [C] en [D] heeft verkregen, aldus verzoeker.

4. Verweerder heeft aangevoerd dat alle stukken die hij tot zijn beschikking heeft in afschrift of ter inzage zijn verstrekt. De delen uit het rapport van het boekenonderzoek bij [A] die zijn geanonimiseerd zijn niet relevant voor verzoeker en hebben volgens verweerder niet bijgedragen aan de beslissing. Ook beroept verweerder zich op zijn geheimhoudingsplicht.

5. Aan het formele vereiste van samenhang van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan. Er is een bezwaarprocedure aanhangig. Een eventuele beroepsprocedure zal in beginsel bij deze rechtbank gevoerd worden. Ook is sprake van een spoedeisend belang, omdat verzoeker er belang bij heeft zo spoedig mogelijk over alle relevante stukken te beschikken om zijn bezwaar zo goed mogelijk te onderbouwen.

6. De verplichting tot inzage in stukken vloeit in de bezwaarfase voort uit artikel 7:4 van de Awb. In de beroepsfase is artikel 8:42 van de Awb van toepassing. Anders dan de voorzieningenrechter van Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6902, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een verzoek tot het verlenen van inzage in stukken bij wijze van voorlopige voorziening niet zonder meer ongegrond is. Zelfs al kan de voorzieningenrechter verweerder feitelijk niet dwingen stukken ter inzage te verstrekken, hij kan wel een voorlopig oordeel geven over de vraag of de verplichting van artikel 7:4 van de Awb in het specifieke geval van toepassing is. Hierop kunnen partijen hun procespositie mede bepalen. Een oordeel van de voorzieningenrechter over de toepasselijkheid van de verplichting kan aldus bewerkstelligen dat verweerder ervoor kiest stukken ter inzage te verstrekken die hij zonder dat oordeel wellicht niet ter inzage had verstrekt.

7. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder verplicht is stukken ter inzage te verstrekken, spelen twee elementen. Eerst moet beoordeeld worden of een stuk betrekking heeft op de zaak van verzoeker. Als dit het geval is, komt de vraag aan de orde of er niettemin redenen kunnen zijn waarom verweerder een stuk niet, of slechts geanonimiseerd, ter inzage hoeft te verstrekken. Daarbij benadrukt de voorzieningenrechter dat het karakter van een voorlopige voorziening meebrengt dat dit oordeel slechts gelding heeft voor de bezwaarfase en dat deze vraag in een eventueel te volgen beroepsprocedure opnieuw aan de orde kan worden gesteld.

Rapport boekenonderzoek [A]

8. Voor de beoordeling of sprake is van een op de zaak betrekking hebbend stuk dient het rapport van het boekenonderzoek bij [A] in zijn geheel te worden beoordeeld (vergelijk Gerechtshof Amsterdam 19 april 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AW2127). Verweerder heeft het rapport - gedeeltelijk geanonimiseerd - alsnog verstrekt aan verzoeker. Alleen al om die reden merkt de voorzieningenrechter het aan als een stuk dat betrekking heeft op deze zaak.

9. Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of verweerder met de verstrekking van het geanonimiseerde rapport niet al ten dele tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoeker. Materieel zou dit zo opgevat kunnen worden, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter leidt deze verstrekking in dit geval niet tot gegrondverklaring van het verzoek. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat aannemelijk is dat de verstrekking geen verband houdt met het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit kan worden afgeleid uit de gewisselde correspondentie. Op 13 april 2017 heeft de gemachtigde een e‑mail aan verweerder gestuurd. Deze e-mail is door verweerder opgevat als een verzoek om heroverweging van het eerder ingenomen standpunt dat het rapport niet zal worden verstrekt, omdat het geen betrekking op de zaak van verzoeker zou hebben. De gemachtigde heeft in de e-mail een termijn van een week gesteld. Per e-mail van 14 april 2017 heeft verweerder de gemachtigde meegedeeld dat heroverweging zal plaatsvinden na ruggespraak met een specialist formeel recht en dat de gemachtigde na 24 april bericht zal ontvangen. In een daaraan voorafgaande e-mail van dezelfde datum heeft verweerder aangegeven dat de stukken ten minste een week voor de hoorzitting, die op 18 mei 2017 gepland stond, ter inzage zullen worden verstrekt. Mocht verweerder de gevraagde stukken niet ter inzage verstrekken, dan zal verweerder de gemachtigde daarvan gemotiveerd op de hoogte stellen. Op 24 april 2017 heeft de gemachtigde de voorlopige voorziening aangekondigd. Aan het eind van die middag heeft hij deze ingediend. Op 26 april 2017 heeft verweerder de geanonimiseerde versie van het rapport aan de gemachtigde verstrekt. Daarbij heeft hij verwezen naar de toezegging in de e-mail van 14 april 2017 en het overleg met de specialist formeel recht. In deze gang van zaken ziet de voorzieningenrechter reden aan te nemen dat verweerder niet op grond van de voorlopige voorziening, maar op grond van de toegezegde heroverweging, het rapport heeft verstrekt. Een voorlopige voorziening was op dit punt dus niet nodig: ten tijde van de indiening ervan was de beslissing nog in heroverweging en al op 14 april 2017 was verzoeker ervan op de hoogte gebracht dat de uitkomst daarvan na 24 april 2017 zou worden meegedeeld. Het feit dat verzoeker dit niet heeft willen afwachten leidt niet tot de conclusie dat het verzoek in zoverre dient te worden toegewezen.

10. Niettemin houdt verzoeker belang bij de verzochte voorlopige voorziening. Hij wenst immers inzage in het gehele, ongeanonimiseerde rapport. Hij stelt dat hij daarbij belang heeft, omdat uit de delen die nu zijn overgelegd niet kan worden afgeleid hoe verweerder tot de hoogte van de correctie is gekomen die de basis van de navorderingsaanslag vormt. Daarvoor moet (ten minste een deel van) de rest van het rapport dan wel relevant zijn, aldus verzoeker. Verweerder bestrijdt dit.

11. Nu het rapport in zijn geheel als op de zaak betrekking hebbend stuk wordt beschouwd, heeft verzoeker in beginsel recht op inzage in het gehele stuk. Een nader belang hoeft hij daarvoor niet te stellen. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder echter aldus, dat hij van mening is dat het stuk niet in zijn geheel verstrekt behoeft te worden omdat er gewichtige redenen zijn die zich daartegen verzetten. Daarbij heeft verweerder gewezen op zijn geheimhoudingsplicht, die is opgenomen in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

12. De voorzieningenrechter wijst erop dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR niet absoluut is. De geheimhoudingsplicht geldt onder meer niet als er een wettelijke verplichting tot openbaarmaking is. In dit geval biedt artikel 7:4 van de Awb een wettelijke grondslag voor openbaarmaking. In de beroepsfase betreft het artikel 8:42 van de Awb. Artikel 67 van de AWR vormt daarom niet voldoende basis om de inzage te weigeren. Hiervoor verwijst de rechtbank mede naar uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 december 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9540) en 3 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:645).

13. Gewichtige redenen zijn op grond van artikel 7:4, zevende lid, van de Awb in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de WOB blijft het verstrekken van informatie op grond van die wet achterwege, onder meer voor zover dit bedrijfsgegevens betreft, die door rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, of wanneer het persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Het verstrekken van informatie op grond van de WOB blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen onder meer het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

14. Gelet op het zevende lid van artikel 7:4 van de Awb is de WOB te beschouwen als een ondergrens: een gewichtige reden voor geheimhouding is in ieder geval niet aanwezig voor zover de WOB tot openbaarmaking zou verplichten (aldus ook de Memorie van Antwoord bij de Wet Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten, Kamerstukken I 1997/98, 25 175, nr. 232b, p. 5). Het is dus mogelijk dat wanneer op grond van de WOB informatie niet wordt verstrekt, de informatie in het onderhavige kader wel ter inzage dient te worden verstrekt. Er dient in alle gevallen een afweging van belangen plaats te vinden.

15. Een eventueel uit te spreken verplichting tot het geven van inzage in stukken heeft verstrekkende gevolgen. Een eenmaal verleende inzage is immers niet terug te draaien. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het oordeel dat de wijze van anonimisering in deze fase van de procedure in beginsel is voorbehouden aan verweerder. De voorzieningenrechter dient zich terughoudend op te stellen en het verzoek tot inzage af te wijzen, tenzij er geen redelijke kans is dat een beroep op geheimhouding uiteindelijk zal slagen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat hij alleen over een geanonimiseerde versie van het rapport beschikt en daardoor beperkt is in zijn mogelijkheden de juistheid van de stellingen van partijen te toetsen. Hoewel dit voor de beoordeling van het beroep op geheimhouding van verweerder in de bodemzaak onvoldoende is, zal de voorzieningenrechter nu met een beoordeling op basis van de geanonimiseerde versie volstaan.

16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de geanonimiseerde passages betrekking hebben op de andere aandeelhouders van [A] , de resultaten van [A] en de correcties en boete die aan [A] zijn opgelegd. Deze gegevens kunnen onder omstandigheden vallen onder de uitzonderingssituatie van de WOB. Daar staat tegenover dat niet zonder meer aannemelijk is dat de weggelakte informatie mede redengevend is geweest voor de hoogte van de correctie. De stelling van verzoeker dat dit wel zo moet zijn omdat uit de leesbare delen de onderbouwing van het bedrag niet volgt acht de rechtbank daarvoor niet voldoende. Verweerder heeft die stelling bestreden. Uit de niet weggelakte kopjes van de geanonimiseerde delen volgt dit in elk geval niet. In het kader van deze voorlopige voorziening en bij gebreke van een ongeanonimiseerde versie in het rechtbankdossier laat zich dit niet verder toetsen. Op grond van de thans voorhanden gegevens bestaat er een redelijke kans dat verweerder een geslaagd beroep kan doen op geheimhouding. Om die reden zal de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om inzage in een ongeanonimiseerde versie van het rapport afwijzen.

Stukken [C] en [D]

17. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder uit onderzoek bij de kantoren van mr. [C] en [D] stukken heeft ontvangen. Hij wenst inzage in die stukken. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat alle stukken die hem ter beschikking staan zijn verstrekt. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat er stukken uit de desbetreffende onderzoeken ontbreken in zijn dossier. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om inzage van deze stukken af.

Conclusie

18. Op grond van het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

19. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.