Rechtbank Gelderland, 27-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6765, AWB - 16 _ 6972
Rechtbank Gelderland, 27-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6765, AWB - 16 _ 6972
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 27 december 2017
- Datum publicatie
- 28 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:6765
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 6972
Inhoudsindicatie
Verordeningen Reinigingsheffingen 2014 en 2015 en Verordeningen Rioolheffing 2014 en 2015 van de gemeente Wijchen zijn niet onverbindend wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Belastingaanslagen terecht opgelegd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 16/6972 en AWB 16/6973
in de zaken tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2014 en 2015 op 30 november 2015 aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 november 2016 de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 november 2016, ontvangen door de rechtbank op 22 november 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en twee verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Eiser heeft pas in deze pleitnota inhoudelijk gereageerd op de door verweerder bij de verweerschriften gevoegde begrotingen. Eiser heeft vervolgens de rechtbank ter zitting gevraagd om verweerder een schriftelijke reactie te laten geven en vervolgens een nieuwe zitting te plannen. De rechtbank heeft, gelet op de belangen van eiser, ervan afgezien de pleitnota en de daarin opgenomen stellingen tardief te verklaren. De rechtbank wijst eiser er echter met nadruk op dat bij een eventuele volgende procedure kan worden besloten dat zodanig laat ingediende stukken wegens schending van de goede procesorde niet tot het geding zullen worden toegelaten.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op de pleitnota van eiser te reageren. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en met dagtekening 21 september 2017 een nader stuk ingediend. Eiser heeft met dagtekening 17 oktober 2017 een nadere reactie ingediend. De reacties zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij. De rechtbank heeft vervolgens, met instemming van partijen, zonder nadere zitting het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Z] . De woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ten aanzien van het perceel geldt de verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
Geschil
2. In geschil is of de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing terecht aan eiser zijn opgelegd. Eiser stelt dat de Verordening Reinigingsheffingen 2014 en de Verordening Reinigingsheffingen 2015 en ook de Verordening rioolheffing 2014 en de Verordening rioolheffing 2015 van de gemeente Wijchen (gedeeltelijk) onverbindend dienen te worden verklaard wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
3. Eiser is er met betrekking tot zijn pleitnota en de eerst daarin opgenomen (cijfermatige) reactie op de bij het verweerschrift gevoegde begrotingen door de rechtbank op gewezen dat een dergelijke handelwijze op gespannen voet staat met de beginselen van een goede procesorde. Eiser is er in de uitnodiging voor de zitting op gewezen dat nieuwe stukken uiterlijk 10 dagen voor de zitting moeten worden ingediend. Weliswaar staat het eiser vrij om ter zitting te pleiten, maar voor zover het gaat om cijfermatige beschouwingen als de onderhavige waarop zowel de rechtbank als de wederpartij zich goed moeten kunnen voorbereiden, zullen deze stukken voorafgaand aan de zitting met inachtneming van de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden ingediend. Nadat verweerder in zijn stuk van 21 september 2017 heeft gereageerd op vragen van de rechtbank en de pleitnota van eiser, heeft eiser nog een nadere reactie ingediend met dagtekening 17 oktober 2017. Voor zover eiser daarin nieuwe stellingen heeft ingenomen is de rechtbank van oordeel dat dit in de hiervoor geschetste omstandigheden in strijd is met een goede procesorde. De rechtbank zal deze stellingen als tardief ingenomen buiten beschouwing laten. Hetzelfde heeft te gelden voor het in die brief gedane verzoek om een externe deskundige te benoemen.
Toetsingskader
4. Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat naar de bedoeling van de wetgever ook de geraamde baten van de rioolheffing/afvalstoffenheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2015,
ECLI:NL:GHARL:2015:2573). Daarbij kan de rechtspraak van de Hoge Raad over de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig worden toegepast.
5. Bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet moet worden beoordeeld of het totaal van de geraamde baten het totaal van de geraamde lasten van alle in de Verordening geregelde diensten niet overschrijdt. Eiser heeft gesteld dat voor de vraag of de opbrengstlimiet is geschonden de daadwerkelijke baten en lasten bepalend zouden moeten zijn. Deze stelling vindt echter geen steun in het recht.
6. Verweerder dient in een geval als het onderhavige inzicht te verschaffen in de ramingen van de baten en lasten, maar daarbij mag niet van verweerder worden verlangd dat van alle in de Verordening genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze is vastgelegd, hoe de kosten ter zake zijn geraamd (vgl. Hoge Raad 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AP1951 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938).
7. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een “last ter zake” en voor zover hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van de desbetreffende post(en) twijfel bestaat, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen; dat wil zeggen: in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is - deze twijfel weg te nemen.
8. Bij het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen (zie het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014).
Afvalstoffenheffing 2014
9. Uit het door verweerder overgelegde product 721.0 betreffende de begrote baten en lasten afvalverwijdering en verwerking volgt dat in 2014 de lasten ter zake van de afvalstoffenheffing zijn geraamd op € 3.695.000. In deze lasten is een bedrag van € 470.000 aan compensabele btw begrepen. De baten zijn geraamd op € 3.461.000 voor de mutatie van de bestemmingsreserve, zodat het dekkingspercentage 93,67% is. Hiermee voldoet de afvalstoffenheffing 2014 in beginsel aan de opbrengstlimiet.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in voldoende mate inzicht heeft gegeven in de gemaakte ramingen. Met de overlegging van bijlage 1 bij verweerders reactie van 21 september 2017 geldt dit ook voor het inzicht in de btw-cijfers. Vervolgens is het aan eiser om gemotiveerd te stellen waarom bepaalde posten ten onrechte zijn opgenomen als last ter zake. Ten aanzien van de door eiser ingenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
11. Eiser heeft gesteld dat kostenplaats 60240 de kostensoort 43002 bevat die voor € 20.000 uit werkzaamheden door derden bestaat. Eiser wijst erop dat hiervoor geen btw als last ter zake is begroot, terwijl externe consultants wel btw in rekening zullen brengen. Om deze reden dient het gehele bedrag van € 20.000 niet als last ter zake in aanmerking te worden genomen, aldus eiser. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat er voor deze kosten geen btw in de begroting is opgenomen, onvoldoende is om eisers stelling dat deze € 20.000 ten onrechte als last ter zake zijn opgenomen, aannemelijk te achten. De rechtbank voegt hieraan toe dat de kostenpost zonder btw in elk geval niet tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
12. Eiser heeft gesteld dat, gelet op een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA0383, kosten van zwerfvuil niet voor 100% als last ter zake mogen worden meegenomen. Voor zover eiser heeft gesteld dat pas vanaf 2015 40% van deze kosten in aanmerking mag worden genomen, berust dit evenwel op een onjuiste lezing van genoemde uitspraak. Ook voor 2014 mag met kosten van zwerfvuil rekening worden gehouden, zij het niet voor 100%. Verweerder heeft erkend dat het voor het jaar 2014 niet meer mogelijk was om met de genoemde uitspraak rekening te houden. Dit betekent dat ten onrechte de volledige kosten van zwerfafval zijn meegenomen als last ter zake van de afvalstoffenheffing. Uitgaande van verweerders standpunt dat 1/3 deel van de totale kosten is toe te rekenen aan de afvalstoffenheffing moeten de lasten ter zake met een bedrag van € 66.993 worden verminderd. De in rechtsoverweging 8. vermelde lasten moeten daarom worden vastgesteld op € 3.628.007. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de opbrengstlimiet wordt overschreden.
13. Eiser stelt dat de kosten van “Wijchen Schoon” betrekking hebben op een folder over de (subsidies voor) de aanpak van zwerfafval en dat deze kosten daarom ten onrechte zijn meegenomen als last ter zake. Verweerder heeft gesteld dat de kosten van Wijchen Schoon betrekking hebben op afvalbewustwording en preventie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft gesteld onvoldoende twijfel gezaaid dat de betreffende kosten geen last ter zake vormen. Zwerfafval betreft immers veelal ook afval dat gewoonlijk via het huishoudelijke afval dient te worden aangeboden. Er is dus wel degelijk sprake van een verband met huishoudelijk afval.
14. Ten aanzien van de post illegaal vuil heeft eiser gesteld dat dit niet volledig ziet op de kosten van huishoudelijk afval en daarom niet voor 100% als last ter zake in aanmerking mag worden genomen. Verweerder heeft echter gesteld dat de kosten van illegaal vuil voor het grootste deel verband houden met illegale stortingen naast de ondergrondse afvalcontainers. Eiser heeft dit niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen dergelijke kosten volledig als last ter zake in aanmerking worden genomen. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
15. Ten aanzien van de punten 2.7 tot en met 2.10 van eisers pleitnota merkt de rechtbank op dat voor zover uit de jaarrekening blijkt dat de daadwerkelijke baten en lasten afwijken van de begroting, dit niet tot de conclusie kan leiden dat de opbrengstlimiet is geschonden. Dat verweerder gelet op de jaarrekening in redelijkheid niet de geraamde bedragen heeft kunnen begroten is gesteld noch gebleken.
16. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet voor de afvalstoffenheffing 2014 is overschreden. De Verordening Reinigingsheffingen 2014 is verbindend en de belastingaanslag is terecht opgelegd.
Afvalstoffenheffing 2015
17. Uit het door verweerder overgelegde product 721.0 betreffende de begrote baten en lasten afvalverwijdering en verwerking volgt dat in 2015 de lasten zijn geraamd op € 3.720.000. In deze lasten is een bedrag van € 522.000 aan compensabele btw begrepen. De baten zijn geraamd op € 3.806.000 voor de mutatie van de bestemmingsreserve, zodat het dekkingspercentage 97,74% is. Hiermee voldoet de afvalstoffenheffing 2015 in beginsel aan de opbrengstlimiet.
18. Eiser heeft gesteld dat op kostenplaats 60230 en ten laste van kostensoort 48088 ten onrechte € 11.166,33 aan btw is geraamd, omdat het zou gaan om een interne administratieve kostendekkingsboeking. Eiser wijst daarbij op het feit dat er voor deze boeking in 2014 geen btw is geraamd. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen eiser heeft gesteld onvoldoende duidelijk is geworden dat het om een louter interne post gaat waarvoor ten onrechte btw is geraamd.
19. Ten aanzien van de mutaties op de bestemmingsreserve wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:253 (Overbetuwe). De Hoge Raad oordeelde hierin dat bij de raming van kosten en baten ter zake als uitgangspunt geldt dat die raming niet in strijd mag komen met de regels van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De over eerdere jaren ontstane overschotten moeten ongeacht de benaming als reserve of voorziening altijd voor het doel waarvoor zij zijn geheven worden aangewend. In het onderhavige geval is het overschot op de afvalstoffenheffing over 2013 in een bestemmingsreserve gestort en in 2015 daaraan onttrokken. Uit eisers nadere reactie van 17 oktober 2017 leidt de rechtbank af dat tot een bedrag van € 440.975 niet langer in geschil is dat dit op de juiste wijze is geboekt. Eiser stelt echter dat het restant van het overschot uit 2013 ten bedrage van € 28.345 ten onrechte niet in mindering is gekomen op de lasten ter zake. Verweerder heeft gesteld dat de onttrekking tot dit bedrag van € 28.345 ten gunste van de gehele afvalbegroting is gebracht, waardoor dit een positief effect heeft op het tarief van de afvalstoffenheffing. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze niet in strijd met de uitgangspunten van het hiervoor bedoelde arrest van de Hoge Raad. Hetgeen eiser heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
20. Er is een bedrag van € 47.719,00 geboekt voor investeringen ten laste van kostensoort 43302. Het betreft een interne boeking aan de reserve zwerfvuil. Het bedrag wordt als kostensoort 83403 aan de reserve onttrokken. In 2015 wordt hierbij echter, anders dan in 2014, een bedrag van € 10.020,99 aan btw als kostenpost geraamd. Volgens eiser is dit ten onrechte. Naar het oordeel van de rechtbank is het toegestaan eerst te bepalen hoeveel kosten er in totaal zijn, en vervolgens hoeveel ter dekking daarvan wordt onttrokken aan de reserve. Het is toegestaan de netto kosten uit de reserve te boeken en de rest om te slaan. Hetgeen eiser heeft gesteld leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat te veel lasten ter zake in aanmerking zijn genomen.
21. Ten aanzien van de kosten van zwerfvuil heeft eiser gesteld dat de geboekte kosten van € 98.402 nog met 2/3 deel, zijnde € 65.601 moeten worden gecorrigeerd. Verweerder heeft gesteld dat vanaf het jaar 2015 nog slechts 1/3 deel van deze kosten worden meegenomen bij de afvalstoffenheffing. Gelet op het tijdstip van de onder 12. genoemde uitspraak was het niet meer mogelijk om bij de begroting hiermee rekening te houden. Verweerder heeft echter gesteld dat bij de tariefstelling alsnog een correctie heeft plaatsgevonden, zodat uiteindelijk 1/3 deel van de kosten van zwerfvuil in aanmerking is genomen bij de bepaling van de tarieven. Eiser heeft gesteld dat de inzichtelijkheid hiervan ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar niet helemaal uit de stukken kan worden afgeleid hoe de tarieven tot stand zijn gekomen, echter onder het kopje tariefstelling bij product 7210 is wel vermeld dat 2/3 van de kosten van illegaal vuil/zwerfvuil is geëlimineerd. In dat licht heeft eiser heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de gehanteerde tariefstelling onjuist zou zijn. De beroepsgrond faalt daarom.
22. Ten aanzien van de post illegaal vuil verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 14 over de afvalstoffenheffing 2014.
23. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet voor de afvalstoffenheffing 2015 is overschreden. De Verordening Reinigingsheffingen 2015 is verbindend en de belastingaanslag is terecht opgelegd.
Rioolheffing 2014 en 2015
24. Uit het door verweerder overgelegde product 722.0 betreffende de begrote baten en lasten riolering en waterzuivering volgt dat in 2014 de lasten ter zake de rioolheffing zijn geraamd op € 3.710.000. In deze lasten is een bedrag van € 303.000 aan compensabele btw begrepen. De baten zijn geraamd op € 3.542.000, zodat het dekkingspercentage 95,47% is. Voor het jaar 2015 bedragen de geraamde lasten € 3.775.000, inclusief € 315.000 aan compensabele btw, en de geraamde baten € 3.698.000. Het dekkingspercentage is dan 97,96%. Hiermee voldoen de rioolheffing 2014 en 2015 in beginsel aan de opbrengstlimiet.
25. Eiser heeft aangevoerd dat bij de dotaties aan voorzieningen geen btw mag worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling onjuist. De voorzieningen dienen om de kosten van toekomstige vervangingen te egaliseren. De daarbij verschuldigde btw behoort ook tot de kosten en deze kosten mogen dus ook in een voorziening worden opgenomen. Verweerder heeft uiteengezet dat er rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een deel van de werkzaamheden zal worden gedaan in eigen beheer. Om die reden is voor de btw-aspecten ervan uitgegaan dat 2/3 deel van de toekomstige vervangingskosten met btw belast zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van een redelijke raming.
26. Eiser heeft in zijn pleitnota met betrekking tot een aantal posten in twijfel getrokken of deze kunnen worden aangemerkt als lasten ter zake van de rioolheffing. Nadat verweerder een uiteenzetting heeft gegeven waarop deze kostensoorten zien, heeft eiser nog slechts van de kostensoort 48040 ‘bijdrage van ander product’ gesteld dat deze ten onrechte als last ter zake is genomen. Het betreft volgens verweerder een overboeking van de kosten van het vegen van wegen. De rechtbank overweegt dat straatvegen verstopping van de riolering voorkomt. De betreffende lasten zijn daarom terecht aangemerkt als last ter zake van de rioolheffing.
27. Met betrekking tot de punten 4.10, 4.11 en 4.12 van de pleitnota van eiser verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 15.
28. Eiser heeft gesteld dat de post kwijtscheldingen niet kan worden aangemerkt als last ter zake. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Nu voor de toetsing aan de opbrengstlimiet dient te worden uitgegaan van de geraamde netto-opbrengst, zal rekening moeten worden gehouden met een geraamd bedrag aan kwijtschelding. Dit kan door de geraamde totale opbrengsten te verminderen met deze geraamde kwijtschelding. Een andere mogelijkheid is door tegenover de totale geschatte opbrengsten vóór kwijtschelding rekening te houden met een post kwijtschelding als last ter zake. De kostenpost is terecht in aanmerking genomen.
29. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet voor de rioolheffing 2014 en voor de rioolheffing 2015 is overschreden. De Verordeningen rioolheffing 2014 en 2015 zijn verbindend.
30. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden, omdat woningeigenaren twee keer in de rioolheffing worden betrokken, als eigenaar en als gebruiker. Eiser heeft daarbij kennelijk het oog op de woningeigenaar die de woning ook zelf gebruikt. De rechtbank stelt voorop dat het aan de gemeentelijke regelgever is om te bepalen wie als belastingplichtige in de heffing wordt betrokken. Dit kan de eigenaar zijn, dit kan de gebruiker zijn en dit kan ook zowel de eigenaar als de gebruiker zijn. Het gaat om verschillende belastbare feiten. Voor zover de woningeigenaar de woning niet zelf gebruikt, zal hij alleen voor het eigenarendeel in de heffing worden betrokken. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake.
31. Eiser heeft aangevoerd dat hij het niet rechtvaardig vindt dat een woningeigenaar met een hogere WOZ-waarde meer rioolrecht moet betalen. De rechtbank oordeelt hieromtrent dat de gemeentelijke regelgever vrij is in het kiezen van de meest geschikte heffingsmaatstaf en de daaraan te koppelen tarieven. Volgens vaste jurisprudentie is de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geoorloofd (vgl. Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD5477).
Slotsom
32. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. R.A. Boon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 december 2017 |
||
griffier |
Voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |