Rechtbank Gelderland, 13-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4827, AWB - 18 _ 819, AWB - 18 _ 821, AWB - 18 _ 822
Rechtbank Gelderland, 13-11-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:4827, AWB - 18 _ 819, AWB - 18 _ 821, AWB - 18 _ 822
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 november 2018
- Datum publicatie
- 15 november 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:4827
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 819, AWB - 18 _ 821, AWB - 18 _ 822
Inhoudsindicatie
Gemeentewet. Leges. Bekendmaking UAV 1989. Opbrengstlimiet. Legesverordening 2017 niet onverbindend.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/819, 18/821 en 18/822
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 18 oktober 2017 ( [000] ), 24 oktober 2017 ( [001] ) en 15 november 2017 ( [002] ) aanslagen leges opgelegd van respectievelijk € 77.999,65, € 26.163,05 en € 58.440,75 voor het in behandeling nemen en verlenen van omgevingsvergunningen.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 december 2017 de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 januari 2018, ontvangen door de rechtbank op 30 januari 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018.
Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [B] en [C] . Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Op 25 september 2018 heeft verweerder een brief gezonden over een publicatie in de Staatscourant. Gelet op het belang van de publicatie voor de standpunten van partijen heeft de rechtbank in de brief van verweerder aanleiding gezien op 5 oktober 2018 het onderzoek te heropenen.
Op 12 oktober 2018 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft op 18 oktober 2017 ( [000] ), 24 oktober 2017 ( [001] ) en 15 november 2017 ( [002] ) aanslagen leges opgelegd van respectievelijk € 77.999,65, € 26.163,05 en € 58.440,75 voor het in behandeling nemen en verlenen van omgevingsvergunningen.
Geschil
2. In geschil zijn de aanslagen leges. Niet in geschil is dat de leges op zichzelf juist zijn berekend. Partijen houdt verdeeld of de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent de heffing van leges Legesverordening 2017 (Legesverordening 2017) onverbindend is, als gevolg waarvan de grondslag voor het opleggen van aanslagen leges ontbreekt.
Beoordeling van het geschil
UAV
3. Eiseres heeft gesteld dat de legesaanslagen wettelijke grondslag missen omdat artikel 2, eerste lid, van de Legesverordening 2017 onverbindend is. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de Legesverordening 2017 gehandeld heeft. De heffingsambtenaar heeft de heffingsmaatstaf uit de Legesverordening 2017 niet toegepast, zoals artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet expliciet voorschrijft. Verweerder heeft namelijk de door eiseres opgegeven bouwkosten overgenomen. Daarom heeft hij gehandeld in strijd met het legaliteitsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op willekeur en zorgvuldige voorbereiding.
4. Artikel 2, aanhef en eerste lid, van de Legesverordening 2017 luidt:
“In deze verordening wordt verstaan onder:
1. bouw- en aanlegkosten in hoofd- de aanneemsom als bedoeld in par. 1, lid 1, van de stuk 7 van de tabel “Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken”, “UAV”, voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.”
5. De Tarieventabel behorende bij de legesverordening 2017 (de Tarieventabel) luidt:
“(…) Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
(…)
bouwkosten:
De aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.(…)”
6. Paragraaf 1, eerste lid, van de Tekst van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989) luidt:
“(…) de aannemingssom: het bedrag, waarvoor de aannemer zich heeft verbonden het werk tot stand te brengen, de omzetbelasting daarin niet begrepen; (…)”
7. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder niet de heffingsmaatstaf uit de Legesverordening 2017 heeft toegepast overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres moet worden toegegeven dat in de uitspraak op bezwaar met zoveel woorden staat dat niet is uitgegaan van de aanneemsom, zoals bedoeld in de UAV, maar dat is uitgegaan van de bouwkosten, zoals door de aanvrager zelf in de aanvraag omgevingsvergunning is opgenomen. Dat wekt de indruk dat is uitgegaan van een andere, niet op een wettelijke grondslag berustende, heffingsmaatstaf dan in de Legesverordening 2017 is voorzien.
8. Ondanks deze onjuiste motivering is dat echter niet wat er feitelijk is gebeurd.
In de eerste plaats wijst de rechtbank er op dat in de aanslagen met zoveel woorden staat dat de leges krachtens de gemeentelijke legesverordening in rekening zijn gebracht en dat op dat standpunt in de uitspraak op bezwaar niet expliciet wordt teruggekomen. Bovendien is de term ‘bouwkosten’ op zichzelf niet onjuist omdat de Legesverordening 2017 en de Tarieventabel de hoogte van de leges koppelen aan de bouwkosten, zoals daarin nader omschreven. Met name uit het verweerschrift (bladzijde 5) en verweerders ter zitting gegeven toelichting blijkt dat verweerder daaronder heeft verstaan de aannemingssom exclusief omzetbelasting zoals door aanvrager zelf opgegeven. Dat onder aannemingssom in dit geval de bouwkosten is verstaan en moet worden verstaan is door eiseres niet bestreden. De rechtbank komt tot de conclusie dat op dit punt sprake is van een onjuiste motivering. Er bestaat geen aanleiding om dat gebrek met toepassing van 6:22 van de Awb te passeren, reeds omdat eiseres mede om die reden terecht in beroep is gekomen. De uitspraken op bezwaar worden om deze reden dan ook vernietigd. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten omdat moet worden vastgesteld dat verweerder niettemin de juiste heffingsmaatstaf heeft gehanteerd.
9. Ten aanzien van de UAV 1989 heeft eiseres gesteld dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat de UAV 1989 bij de vaststelling van de Legesverordening 2017 op een voor een ieder toegankelijke wijze ter inzage heeft gelegen. Niet in geschil is dat de UAV 2012 op juiste wijze is bekendgemaakt. Ten aanzien van de UAV 1989 heeft verweerder gewezen op de publicatie daarvan in Staatscourant 1989, nummer 181. Eiseres heeft er op gewezen dat in voornoemde Staatscourant weliswaar is medegedeeld het Besluit van 25 augustus 1989 van de ministers tot vaststelling van de in de bijlage vervatte UAV 1989, maar dat de bijlage (dus de tekst zelf van de UAV 1989) niet in Staatscourant is gepubliceerd. Niettemin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een toegestane vorm van bekendmaking door terinzagelegging, destijds bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieubeheer (zie in dat verband artikel 5 van de Bekendmakingswet gelezen in samenhang met de nummers 4.28 en 4.32 van de (tot de wetgever gerichte) Aanwijzingen voor de regelgeving). Dat de tekst van de UAV 1989 destijds beschikbaar was door het kopen van een boekje van de SDU voor 15 gulden maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de toegankelijkheidsnorm voor het verkrijgen van een papieren afschrift, die besloten ligt in rechtsoverweging 2.4.3. van het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1669), is overschreden.
10. Eiseres heeft ter zitting ook nog betoogd dat de definities van ‘bouwkosten’ in de Legesverordening 2017 respectievelijk in de Tarieventabel niet geheel gelijk zijn en dat niet duidelijk is welke is gehanteerd. Eiseres acht dit in strijd met de rechtszekerheid en/of het kenbaarheidsvereiste. Verweerder heeft aangegeven de definitie uit de Tarieventabel te hebben gehanteerd.
11. Over de vraag welke consequenties aan het vorenstaande moeten worden verbonden overweegt de rechtbank als volgt.
12. Dat verweerder van de definitie van bouwkosten in de Tarieventabel is uitgegaan acht de rechtbank niet in strijd met de rechtszekerheid. Er is geen sprake van strijdigheid tussen de twee definities, maar die in de Tarieventabel is meer gedetailleerd, vanwege de toevoeging ‘exclusief omzetbelasting’ en de vermelding welke UAV het betreft. Het is dan ook logisch en niet in strijd met de rechtszekerheid dat verweerder voor de meest gedetailleerde definitie heeft gekozen. Eiseres is door die keuze ook niet benadeeld, reeds omdat zij steeds heeft aangegeven dat de hoogte van de leges op zichzelf juist is berekend.
13. Wat betreft de kwestie over de kenbaarheid van de UAV 1989 overweegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende. Zelfs indien zou moeten worden geoordeeld dat de UAV 1989 niet of gebrekkig bekend zou zijn gemaakt zou dat in dit geval geen gevolgen hebben. De situatie doet zich namelijk voor dat de omschrijving in de UAV 1989 reeds besloten ligt in de tekst van de – op de voorgeschreven wijze bekendgemaakte – Tarieventabel, te weten dat onder bouwkosten wordt verstaan de aanneemsom exclusief omzetbelasting. Omdat in dit geval de omschrijving uit de UAV 1989 niets van belang toevoegt bestaat reeds hierom geen aanleiding de Legesverordening 2017 en/of de Tarieventabel onverbindend te achten. De juiste heffingsgrondslag volgt reeds uit de bewoordingen van de Tarieventabel.
Opbrengstlimiet
14. Eiseres heeft gesteld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de baten niet hoger zijn dan de gemeentelijke lasten, zodat de Legesverordening 2017 onverbindend moet worden verklaard vanwege strijdigheid met artikel 229b van de Gemeentewet (de opbrengstlimiet). De aanslagen leges moeten volgens eiseres (ook) om die reden worden vernietigd.
15. Verweerder heeft de Themabegroting 2017-2020 overgelegd. In die Themabegroting is een totaaloverzicht gegeven van baten, lasten en resultaatbestemming, evenals een overzicht van baten en lasten per taakveld, inclusief een (beknopte) toelichting daarop. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat de kostendekkendheid van de Legesverordening 2017 52% bedraagt.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde gegevens voldoende inzicht verstrekt in de ramingen en aannemelijk gemaakt dat de geraamde baten in het onderhavige jaar de geraamde lasten (bij lange na) niet overtreffen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de gemeente mag niet worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd (Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938). Daarbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat de mate van kostendekkend bij lange na geen grensgeval oplevert en eiseres ook geen enkel concreet aanknopingspunt heeft verschaft om de mate van kostendekkendheid volgens de Themabegroting in twijfel te trekken.
17. Eiseres heeft ter zitting gewezen op antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op prejudiciële vragen van de Hoge Raad en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, naar de rechtbank begrijpt HvJ EU 30 januari 2018, ECLI:EU:C:2018:44. Eiseres heeft toegelicht dat de Europese Dienstenrichtlijn mogelijk de zogenoemde kruissubsidiëring uitsluit. De rechtbank ziet bij de huidige stand van de jurisprudentie echter geen aanleiding voor een ander oordeel dan onder 16. is gegeven.
Conclusie
18. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslagen leges op de juiste wijze en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. De beroepen zijn gegrond gelet op hetgeen in 8. is overwogen.
19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft de zaken aangemerkt als samenhangende zaken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraken op bezwaar in stand blijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.251;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 november 2018 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |