Home

Rechtbank Gelderland, 11-02-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:495, AWB - 17 _ 4977

Rechtbank Gelderland, 11-02-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:495, AWB - 17 _ 4977

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 februari 2019
Datum publicatie
1 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:495
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4977

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking, administratie- en bewaarplicht en vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 17/4977

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 12 juli 2016 op naam van eiser, handelend onder de naam [A] , een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven met betrekking tot de aangiften:

-

inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2010 tot en met 2014, en

-

omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2017 de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 september 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [B] en [C] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft een nadere toelichting met een viertal producties overgelegd. Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de producties.

Overwegingen

Feiten

  1. Eiser drijft sinds 2004 in de vorm van een eenmanszaak een autorijschool (hierna: de eenmanszaak).

  2. Verweerder heeft op 12 februari en 27 november 2009 een boekenonderzoek bij eiser ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften:- inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2007 en- omzetbelasting van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.

  3. Tot de gedingstukken behoort het op 29 april 2010 opgemaakte rapport van het onder 2 bedoelde boekenonderzoek. In dit rapport staat voor zover van belang het volgende vermeld: “Met ingang van 12 februari 2009 dient u een kasboek bij te houden (dagelijks) en dient hier ook de saldo’s (begin- en eindsaldo per dag) te vermelden.”

  4. Verweerder is op 24 november 2015 bij eiser wederom een boekenonderzoek gestart. Ditmaal naar de aanvaardbaarheid van de aangiften:- inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 tot en met 2014;- omzetbelasting van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 en - loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014.

5. Verweerder heeft op 12 juli 2016 aan eiser een informatiebeschikking gegeven. In de beschikking, staat – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…) En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):De opbrengsten worden grotendeels contant ontvangen.

De kasadministratie vormt daarom een belangrijk, zo niet het belangrijkste, deel van de administratie.

De onderneming beschikt niet over een kassasysteem of geldlade.

Tijdens het boekenonderzoek hebben wij vastgesteld dat er geen leerlingenadministratie wordt bijgehouden. Dit houdt in dat belastingplichtige geen overzicht bijhoudt van haar leerlingen, welke pakketten zij hebben afgenomen en tegen welk tarief en wat de status is van deze vorderingen.

Met betrekking tot de theorielessen zijn per afzonderlijke cursus lijsten met namen van leerlingen gemaakt. Bij aanvang van de eerste les wordt op deze lijst het bedrag van de contante betalingen bijgehouden. Op deze lijsten wordt een totaaltelling gemaakt van de contant ontvangen bedragen, deze totaaltelling wordt overgenomen in een in Excel bijgehouden kasboek. De lijsten waarop de namen van de leerlingen en de betalingen worden bijgehouden zijn over de controleperiode niet bewaard gebleven. Hierdoor is niet te herleiden welke leerling heeft betaald, waarvoor hij/zij heeft betaald en wanneer hij/zij heeft betaald.

Hierdoor ontbreekt het inzicht in de totstandkoming van de contant ontvangen bedragen. In het in Excel bijgehouden kasboek worden de totaal per dag ontvangen bedragen vermeld.

Een deugdelijke kascontrole ontbreekt, zo vindt er geen saldo-controle plaats.

Daarnaast is geconstateerd dat de kasadministratie op verscheidene momenten negatieve kassen vertoont.

Een kasboek dat op dergelijke wijze wordt bijgehouden is veel te foutgevoelig en oncontroleerbaar.

(…)

U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. U voldoet daardoor (op onderdelen) niet aan het vierde lid van artikel 52 van de AWR. (…) De volgende onderdelen van uw administratie zijn weggegooid en/of vernietigd, dan wel ontbreken:

De lijsten met namen van leerlingen die zich hebben aangemeld voor theorielessen, op deze lijsten worden de betalingen bijgehouden en wordt een totaaltelling van de ontvangsten vermeld. (…)

6. Op 12 juli 2016 heeft verweerder een “Verslag voorlopige bevindingen boekenonderzoek” aan eiser toegestuurd. Verweerder geeft in dat verslag aan voornemens te zijn om correcties toe te passen en wel op de volgende punten:

Jaar

Omzet volgens VW

Theoretische omzet

Omzet op naam van andere rijscholen

Correctie exclusief btw

2010

€ 75.553

€ 89.620,61

€ 14.067,61

2011

€ 67.518

€ 78.494,08

€ 10.976,08

2012

€ 106.873

€ 108.857,23

€ 22.323,09

€ 1.984,23 +€ 22.323,09 =

€ 24.307,32

2013

€ 119.249

€ 120.769

€ 6.801

€ 1.520 +

€ 6.801=

€ 8.321

2014

€ 145.685

€ 140.480

Geen

Geen

7. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft de (vorige) gemachtigde van eiser bezwaar aangetekend tegen de onder procesverloop omschreven informatiebeschikking, welke brief verweerder op 23 augustus 2016 heeft ontvangen.

8. Op 29 maart 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan op 30 maart 2017 een verslag is gemaakt. In dat verslag staat onder meer het volgende vermeld:

“De Belastingdienst geeft aan dat aangegeven omzet en de gegeven van het CBR een afwijking laten zien. Er is onvoldoende aangetoond hoeveel leerlingen lessen hebben gevolgd en hoeveel geld er door de leerlingen is betaald. Het CBR kan alleen informatie geven over de hoeveelheid leerlingen die examen hebben gedaan en de examengelden. Voor de Belastingdienst wordt uit de kasadministratie niet duidelijk hoeveel lessen er zijn gegeven, omdat de originele documenten die tot de administratie behoorden weg zijn gegooid. Er is eerder al gebleken dat belanghebbende namelijk een lijst afgevinkte waarop stond wie wel en wie niet betaald had. De totalen werden vervolgens ingeboekt in een Excel-bestand en de rest werd weggegooid.

Belanghebbende geeft aan dat de originele stukken (de lijsten) dezelfde informatie bevatten als de lijsten van het CBR. Het zijn volgens belanghebbende leerlingen die allemaal examen hadden gedaan.

De Belastingdienst vraagt of belanghebbende kan uitleggen hoe het administratief proces verliep vanaf het moment van aanmelden. Belanghebbende geeft aan dat zijn grootste bezigheid het geven van theorielessen was. Daaruit selecteerde belanghebbende de leerlingen die weinig lessen nodig hadden. Er vond een gratis proefles plaats. De meeste konden al rijden en daarom werd meteen een examenplaats gereserveerd. De afspraak met de leerling werd in de vorm van een pakket gemaakt. Belanghebbende geeft verder aan dat iedereen die komt voor de theorielessen bekend was bij het CBR. De examenplek wordt gekocht op basis van het aantal leerlingen. Het kan volgens belanghebbende niet zo zijn dat een leerling lessen volgt en geen examen aflegt. Bij de aanmelding van een nieuwe leerling werden de gegevens van de desbetreffende leerling genoteerd en er werd een bevestiging van de aanmelding gestuurd. Deze bevestigingen werden niet bewaard.

(…) De Belastingdienst vraagt hoe gecontroleerd kan worden dat alles dat was aangemeld bij het CBR ook echt alles was als de originele stukken zijn weggegooid.

Belanghebbende geeft aan dat er in het jaar 2009 een controle heeft plaatsgevonden en dat hij zijn administratie heeft bijgehouden zoals dat toen werd geadviseerd. Belanghebbende overhandigt het rapport en geeft aan dat daarin schriftelijk staat vermeld hoe hij zijn administratie moest bijhouden. De Belastingdienst kopieert dit rapport.

De Belastingdienst verwijst tevens naar het negatieve kassaldo.

Belanghebbende geeft aan dat betalingen in de avond werden ontvangen en in de ochtend pas werden geboekt. Hierdoor ontstonden negatieve kassen. Belanghebbende stelt dat dit met de boeking van de administratie te maken heeft. De Belastingdienst geeft aan dat dit een ander licht kan werpen op de beoordeling.

De Belastingdienst vraagt, om een goed oordeel te kunnen vormen, om een beschrijving van het administratieve proces zoals dat bij elke leerling plaatsvond. (…)

Belanghebbende levert de omschrijving van het administratief proces uiterlijk op 19 april 2017 aan.”

9. Eiser heeft bedoelde omschrijving van het administratieve proces niet aan verweerder aangeleverd.

10. Bij uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2017 heeft verweerder de informatiebeschikking gehandhaafd.

11. In geschil is of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of eiser al dan niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR.

Standpunt verweerder

12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de administratie van eiser niet voldoet aan de eisen die daaraan op basis van artikel 52 van de AWR moeten worden gesteld. Verweerder verwijst in dit verband naar het verslag van voorlopige bevindingen. Uit dit verslag volgt dat de lijsten met de namen en betalingen van de cursisten niet bewaard zijn. Op deze lijsten worden per gegeven cursus de betalingen van de individuele cursisten genoteerd. Alleen de totalen van de lijsten worden in de administratie vermeld. Om die reden is niet te controleren of de totalen die in de administratie worden opgenomen juist zijn. Gelet hierop heeft eiser dan ook niet zijn administratie gevoerd overeenkomstig de instructies gemaakt tijdens het boekenonderzoek in 2009. Primaire bescheiden en cursistenlijsten dienen altijd bewaard te blijven. Dit had eiser en zijn toenmalige adviseur duidelijk moeten zijn, aldus verweerder.

13. Verder is volgens verweerder gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om door andere rijscholen aangevraagde examens aan hem over te dragen. Dat betekent dat eiser aan leerlingen les heeft gegeven die via de andere rijscholen voor het examen bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zijn aangemeld. Die lessen zijn contant betaald. Deze betalingen worden niet in de administratie van eiser verantwoord, aldus verweerder.

14. Daarnaast zijn er volgens verweerder in de onderzochte jaren negatieve kassen vastgesteld.

15. Verweerder betwist dat hier gaat om een “kleine” rijschool. De omzetten zijn substantieel. Evenmin is het een “jonge” onderneming, nu de rijschool vanaf 2004 actief is. Bovendien zijn de verschillen tussen de opgegeven omzetten en de theoretisch berekende omzetten zowel relatief als absoluut van een behoorlijke omvang.

16. Verweerder is dan ook van mening dat informatiebeschikking terecht is afgegeven.

Standpunt eiser

17. Eiser stelt dat de administratieplicht wel is nageleefd. Artikel 52 van de AWR geeft een open norm, aldus eiser. Om die reden moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat eiser een relatief kleine en jonge rijschool drijft met een eenvoudige administratie. Hij had tot en met 31 december 2013 geen personeel in dienst en vanaf 1 januari 2014 is mevrouw [D] parttime voor 10 uur per week in dienst bij de onderneming. Dit is vanaf 1 juli 2015 40 uur per week. Daarnaast is eiser tot mei 2013 gevestigd geweest in een gehuurde ruimte boven een squash centrum aan de [A-straat 1] en is eiser in 2012 gestopt met het geven van praktijklessen.

18. Verder betwist eiser dat er geen leerlingenadministratie wordt bijgehouden. Dat is ook niet nodig volgens eiser. Eisers werkwijze is dat de cursisten zich de ene dag melden, intensief theorieles krijgen en de volgende dag theorie-examen doen. Voor de theorielessen plus het examen werd een vast bedrag gehanteerd. Alleen theorieles volgen zonder examen doen was niet mogelijk. Direct bij het verschijnen van een cursist voor theorieles worden zijn of haar gegevens in het CBR-systeem ingebracht en op dat moment wordt betaald. Alle contante betalingen zijn volgens eiser opgenomen in het in Excel opgemaakte kasboek. Dit kasboek is verstrekt aan verweerder. Verweerder kan dit aan de hand van de CBR-gegevens controleren. Eiser betwist dat er voor de onderhavige jaren lijsten waren met de namen en betalingen van de cursisten. Deze lijsten zijn er volgens eiser pas vanaf 2015, omdat op dat moment een nieuw administratiesysteem in gebruik is genomen.

19. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat, ook al zou de administratie gebreken vertonen, deze dusdanig gering van omvang zijn dat niet gesteld kan worden dat niet aan de administratieplicht is voldaan (vgl. rechtbank Haarlem 5 april 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4871). Een bevestiging van dit standpunt ziet eiser in de uitspraak van Hof Amsterdam van 19 april 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1565), waarin volgens eiser werd geoordeeld dat uit het ontbreken van een leerlingenadministratie niet direct mag worden afgeleid dat er sprake is van een gebrekkige administratie.

20. Gelet op het voorgaande stelt de Belastingdienst meer eisen aan de administratie dan uit artikel 52 van de AWR voortvloeit, aldus eiser. Daar komt bij dat bij eiser een boekenonderzoek is ingesteld op 12 februari en 27 november 2009 en dat hij vanaf 12 februari 2009 een kasboek bijhoudt, zoals hem door de controleur is opgedragen. Hij mocht er daarom op vertrouwen dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

21. Daarnaast is eiser van mening dat de informatiebeschikking ten onrechte is opgelegd, omdat gelijktijdig met het opleggen van de beschikking het “Verslag voorlopige bevindingen boekenonderzoek” is verstuurd. Op deze wijze wordt hem de mogelijkheid om te reageren en eventuele gebreken te herstellen onthouden.

22. Tot slot stelt eiser dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn overtreden. Verweerder heeft de beschikking onvoldoende althans ondeugdelijk gemotiveerd als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling van het geschil

23. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, vierde lid, van de AWR zijn administratieplichtigen verplicht deze gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Op grond van artikel 52, zesde lid, van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.

24. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig aan de verplichtingen van onder meer artikel 52 van de AWR is voldaan.

25. De rechtbank stelt voorop dat als er vastleggingen zijn met namen van leerlingen en betalingen, deze bewaard moeten blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter, gelet op de gemotiveerde betwisting door eiser, niet komen vast te staan dat eiser over de onderhavige jaren beschikte over lijsten met daarop de namen van en betalingen door leerlingen. Om die reden dient de vraag te worden beantwoord of eiser een dergelijke leerlingenadministratie had moeten hebben, gelet op zijn bedrijfsvoering en de eisen op basis van artikel 52 van de AWR. In dit verband is van belang dat eiser zich in zijn bedrijfsvoering in de loop der jaren is gaan toeleggen op het geven van theorielessen. De werkwijze met betrekking tot de theorielessen zoals beschreven onder 18 is door verweerder niet betwist. Voor theorielessen waarvoor eiser de leerlingen heeft aangemeld is daarom op basis van de CBR examengegevens een verbandscontrole te leggen tussen het aantal lessen en de omzet. In zoverre behoefde eiser dus niet over een leerlingenadministratie te beschikken. Dit wordt evenwel anders voor leerlingen die eiser heeft overgenomen van andere rijscholen. Op basis van de door verweerder ter zitting overgelegde gegevens acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in ieder geval in de jaren 2012 en 2013 theorielessen heeft gegeven aan leerlingen die via andere rijscholen zijn aangemeld bij het CBR. De contant ontvangen betaling voor deze theorielessen is door verweerder niet steeds in het kasboek aangetroffen. Eiser heeft hiervoor onvoldoende verklaring kunnen geven. Ten aanzien van deze leerlingen valt de volledigheid van de geboekte omzet in het kasboek niet te controleren aan de hand van de examengegevens van het CBR.

26. Daarnaast is het volgende van belang. Weliswaar is eiser zich in de loop der jaren meer gaan toeleggen op het geven van theorielessen, maar dit betekent niet dat eiser in de onderhavige jaren helemaal geen praktijklessen meer heeft gegeven. Tot 2012 maakte het geven van praktijklessen nog een aanzienlijk deel van zijn omzet uit, maar ook vanaf 2012 heeft eiser, zij het beperkt, nog steeds praktijklessen voor auto en motor gegeven. De omzet behaald met deze lessen valt, zoals eiser ter zitting heeft erkend, niet te herleiden aan de hand van de CBR-registratie. Daarvoor verschilt de kostprijs per les te zeer, omdat eiser per leerling de prijs van een lespakket bepaalde. Eiser heeft immers gesteld dat de leerlingen veelal personen waren uit de familie- en kennissenkring die niet het normale tarief betaalden of omdat ze al konden rijden. Gelet hierop is het bijhouden van een leerlingenadministratie met daarin aangetekend de afgesproken prijs en de hoeveelheid lessen, alsmede hoeveel lessen inmiddels waren genoten, reeds vanuit de bedrijfsvoering van eiser zelf essentieel.

27. Gelet op het voorgaande valt de omzet van eiser behaald met het geven van praktijklessen en de omzet behaald met het geven van theorielessen aan leerlingen overgenomen van andere rijscholen niet te herleiden op basis van de CBR examengegevens. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser had moeten beschikken over een leerlingenadministratie. Nu deze ontbreekt heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de administratie van eiser niet voldoet aan de daaraan op basis van artikel 52 van de AWR te stellen eisen. Om die reden behoeven de overige stellingen van verweerder geen bespreking. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd leidt vervolgens niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

28. De stelling van eiser dat het hier om een kleine en relatief jonge rijschool gaat, zodat het ontbreken van een leerlingenadministratie in dit geval niet dient te leiden tot de onderhavige informatiebeschikking kan de rechtbank niet volgen. Daarvoor is de omzet van eiser te hoog en is eiser reeds te lang actief als rijschoolhouder (vanaf 2004).

29. Naar de rechtbank begrijpt betoogt eiser, met verwijzing naar de uitspraken van rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam, dat het ontbreken van een leerlingenadministratie van ondergeschikt belang is en om die reden de onderhavige informatiebeschikking niet rechtvaardigt. Dit betoog faalt eveneens. Immers, zoals hiervoor onder 26 overwogen is het juist vanuit de bedrijfsvoering van eiser zelf reeds essentieel dat hij over een leerlingenadministratie beschikt. Bovendien is controle van de volledigheid van de omzet behaald met het geven van praktijklessen en overnemen van theorielessen van andere rijscholen niet mogelijk op basis van de CBR-registratie. De administratie wordt daarom niet op een zodanige wijze ingericht en bewaard ‘dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is’.

30. De omstandigheid dat gelijktijdig met de informatiebeschikking het “Verslag voorlopige bevindingen boekenonderzoek” is verstuurd kan evenmin leiden tot het door eiser betoogde rechtsgevolg. Noch de informatiebeschikking, noch het verslag, noch de omstandigheid dat beiden gelijktijdig zijn verstuurd staat in de weg aan de mogelijkheid om al dan niet in bezwaar en beroep te reageren en eventuele gebreken zo mogelijk te herstellen.

Vertrouwensbeginsel

31. Eiser stelt verder dat hij vanaf 12 februari 2009 een kasboek bijhoudt, zoals hem door de controleur tijdens het boekenonderzoek in 2009 is opgedragen. Hij is van mening dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

32. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een toezegging van het bestuursorgaan aan eiser. Eiser heeft in zijn kasadministratie dagelijks slechts de totaalbedragen verantwoord. Uit het door eiser overgelegde controlerapport van het boekenonderzoek uit 2009 valt niet af te leiden dat een dergelijke “verdichte” kasadministratie toereikend is. Het kan bovendien geen vertrouwen opleveren ten aanzien van het niet boeken van ontvangsten. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook.

Motiveringsbeginsel

33. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de informatiebeschikking voldoende heeft gemotiveerd, nog daargelaten dat een gebrek in de motivering er niet toe kan leiden dat de beschikking komt te vervallen.

Nieuwe termijn?

34. De rechtbank ziet geen aanleiding om ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de AWR een (nieuwe) termijn te stellen voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen. Het betreft hier immers niet een situatie waarin daaraan nog gevolg kan worden gegeven door eiser.

35. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

36. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. K. Gilhuis enmr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 februari 2019

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.