Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2838, AWB - 20 _ 4297
Rechtbank Gelderland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2838, AWB - 20 _ 4297
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 8 juni 2021
- Datum publicatie
- 13 december 2022
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:5846, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 4297
- Relevante informatie
- Art. 28a Wet LB, Art. 20 AWR
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/4297
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 17 maart 2020 aan eiseres over het tijdvak 1 december 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) loonheffingen opgelegd van € 562.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2020 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021.
Namens eiseres is verschenen [directeur] , directeur grootaandeelhouder van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Voor de aangiftetijdvakken januari tot en met oktober 2019 heeft eiseres aanvankelijk maandelijks een nihilaangifte loonheffingen ingediend.
2. Op 20 december 2019 heeft eiseres de aangifte loonheffingen over het tijdvak december 2019 ingediend. In deze aangifte heeft zij tevens correctieberichten voor de tijdvakken januari tot en met oktober 2019 ingediend. Op basis van deze aangifte en correctieberichten bedroeg het bedrag aan af te dragen loonheffingen € 3.091 (€ 281 + 10 x € 281). Dit bedrag heeft de eiseres op dezelfde dag aan de Belastingdienst betaald.
3. Op 21 december 2019 heeft de eiseres opnieuw een (gecorrigeerde) aangifte voor het tijdvak december 2019 inclusief (gecorrigeerde) correctieberichten voor de tijdvakken juli tot en met oktober 2019 ingediend. Op basis hiervan is de grondslag en het daarmee corresponderende bedrag aan loonheffingen over deze tijdvakken verminderd naar nihil.
4. Op basis van voornoemde aangiften en correctieberichten op 20 en 21 december 2019 is per saldo € 1.686 aan loonheffingen verschuldigd, te weten:
- voor januari tot met juni 2019 (6 x € 281) € 1.686
- voor juli tot en met oktober en december 2019 € 0
5. Het voornoemde bedrag ad € 1.686 aan verschuldigde loonheffingen is door de Belastingdienst als volgt geformaliseerd / verwerkt:
- betaling op de aangifte [aanslagnummer 2] € 562
- de naheffingsaanslag, d.d. 27 februari 2020,
aanslagnummer [aanslagnummer 3] € 562
-de (bestreden) naheffingsaanslag d.d. 17 maart 2020
aanslagnummer [aanslagnummer 1] ad € 1.124,
na verrekening te betalen € 562
saldo verschuldigde loonheffingen € 1.686
6. Van het op 20 december 2019 door eiseres betaalde bedrag ad € 3.091 is een bedrag ad € 1.967 op 25 maart 2020 aan eiseres terugbetaald. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen:
- betaald op 20 december 2019 € 3.091
- op 4 maart 2020 afgeboekt als betaling op
aangifte [aanslagnummer 2] -/- € 562
-op 25 maart 2020 afgeboekt als betaling op
naheffingsaanslag [aanslagnummer 3] -/- € 562
Op 25 maart 2020 terugbetaald aan eiseres € 1.967
7. Eiseres heeft vervolgens contact opgenomen met de Belastingdienst om te melden dat € 562 teveel aan haar was terugbetaald en om te overleggen hoe zij dit bedrag zonder kosten en/of rente aan de Belastingdienst kon terugbetalen. Hangende dit overleg heeft eiseres tegen de niet verrekende naheffingsaanslag met dagtekening 17 maart 2020 bezwaar aangetekend.
Geschil
8. In geschil is de vraag of de bestreden naheffingsaanslag met dagtekening 17 maart 2020 rechtsgeldig is opgelegd. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat eiseres een bedrag van € 562 teveel heeft teruggekregen en dat dit door haar aan de Belastingdienst moet worden terugbetaald, maar partijen verschillen van mening over wat de titel van die betaling moet zijn. Eiseres stelt dat sprake is van een terugbetaling wegens onverschuldigde betaling en verweerder stelt dat de terugbetaling van dit bedrag dient te worden geformaliseerd door oplegging van de in geschil zijnde naheffingsaanslag.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 28a, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) moeten de financiële gevolgen van een correctiebericht worden gesaldeerd met de belasting die is verschuldigd op de aangifte waarbij het correctiebericht is gevoegd.
10. Artikel 28a, zesde lid, van de Wet LB maakt het mogelijk om op basis van een correctiebericht het te veel teruggegeven of gesaldeerde bedrag te kunnen naheffen met toepassing van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
11. Artikel 20, eerste lid, van de AWR bepaalt:
Indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.
12. De rechtbank overweegt dat van een verzoek in de zin van artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de AWR sprake is indien verweerder redelijkerwijs een mededeling van eiseres heeft kunnen opvatten als een verzoek om teruggaaf van belasting1. Deze uitleg strookt met de parlementaire toelichting bij de wijziging van artikel 20 van de AWR per 1 januari 2010, waarin is opgemerkt dat de Belastingdienst belastingplichtigen van dienst wil blijven met een snelle reactie, “zonder elk verzoek dat ontijdig is of anderszins niet aan de formele vereisten voldoet, aan een grondig onderzoek te moeten onderwerpen alvorens daarop een (ambtshalve) beslissing te nemen”2.
13. De rechtbank is van oordeel dat de tweede aangifte door eiseres op 21 december 2019 dient te worden opgevat als een “gedaan verzoek” als bedoeld in artikel 20, eerste lid, tweede volzin, van de AWR. Dat betekent dat verweerder op basis van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de AWR bevoegd was om een naheffingsaanslag op te leggen.
14. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
16. Ten overvloede vermeldt de rechtbank dat [directeur] heeft toegelicht dat hij vooral ervoor beducht is dat, nu hij in [land] woont, de [land] Belastingdienst hem over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting zal opleggen naar een inkomen dat € 6.000 te hoog is, te weten loon uit eiseres over € 15.000 (tien maanden à € 1.500 per maand) in plaats van over € 9.000 (zes maanden à € 1.500). Verweerder heeft daarop ter zitting voorgelezen uit zijn digitale systeem, waarin stond vermeld dat eiseres in 2019 een loon van € 9.000 aan [directeur] heeft uitbetaald, waarop eiseres een bedrag van € 1.686 aan Nederlandse loonheffing heeft ingehouden en afgedragen. Verweerder heeft toegezegd dat hij deze gegevens zal uitprinten en aan eiseres zal toesturen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter de rechter is buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |