Home

Rechtbank Haarlem, 06-11-2009, BK4960, 08/7005

Rechtbank Haarlem, 06-11-2009, BK4960, 08/7005

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
6 november 2009
Datum publicatie
14 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4960
Formele relaties
Zaaknummer
08/7005

Inhoudsindicatie

Douane. Gedurende de periode dat de goederen zich in tijdelijke opslag bevonden op de containerterminal had de expediteur de goederen niet in zijn feitelijke macht en evenmin onder zich om deze te verplaatsen of op te slaan. De expediteur was daarom niet in staat de goederen op vordering van de douaneautoriteiten aan te bieden, althans niet buiten de medewerking van de beheerder van de tijdelijke opslag om. De expediteur kan derhalve gedurende de onder 5.1. bedoelde periode niet op grond van artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje van het CDW als douaneschuldenaar worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Procedurenummer: AWB 08/7005

Uitspraakdatum: 6 november 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Van eiseres is op 10 november 2008 ter griffie een beroepschrift met dagtekening 4 november 2008 ontvangen, ingediend door [naam] als gemachtigde. Het beroep richt zich tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder met dagtekening 30 oktober 2008 betreffende de uitnodigingen tot betaling (utb) en boetebeschikking, met dagtekening 3 juli 2008 en kenmerk [nummer], ten bedrage van € 106,38 aan douanerechten, € 13,56 aan omzetbelasting en € 90 aan bestuurlijke boete. Na bezwaar heeft verweerder de utb met boetebeschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Verweerder heeft op 8 januari 2009 een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

1.3. Ter zitting van de enkelvoudige douanekamer van de rechtbank van 13 maart 2009 is namens eiseres, alhoewel op de juiste wijze daartoe uitgenodigd, niemand verschenen. Namens verweerder is [naam] verschenen.

1.4. De door verweerder ter zitting van 13 maart 2009 voorgelezen en aan de rechtbank overgelegde pleitnota is aan eiseres gezonden. Eiseres heeft hierop op 21 april 2009 nadere stukken ingediend. Een afschrift daarvan is aan verweerder gezonden.

1.5. De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep voor verdere behandeling doorverwezen naar de zitting van 8 september 2009 van de meervoudige kamer van de rechtbank. Aldaar is op die datum namens verweerder verschenen [naam]. Eiseres is met kennisgeving niet verschenen.

2. De feiten

2.1. Op 6 november 2007 is om 11.36 uur de aangifte van eiseres aanvaard tot plaatsing van goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer. Op deze aangifte met het MRN-nummer [nummer] is met betrekking tot de in een container geladen goederen in vak 31 (container nummer, aantal en soort) vermeld: “[nummer]- Kartonnen doos (carton) GEKOELD RUNDVLEES ZB”. Verder vermeldt de aangifte onder meer de volgende gegevens: “geadresseerde: [naam en adres]”; “land van verzending/uitvoer: BR”; “aangebrachte verzegeling: aantal: 1”. Het aangegeven nettogewicht is 25.092 kg en het brutogewicht is 27.640 kg. Als vervoermiddel is in vak 18 vermeld: [naam]. Vak 40, Summiere aangifte/voorafgaand document vermeldt: [nummer]. Bij het doen van de aangifte bevonden de goederen zich op de containerterminal.

2.2. Blijkens het historisch overzicht van de onder 2.1. genoemde aangifte is op 7 november 2007 om 09.00:43 uur op het kantoor van vertrek Rotterdam [naam] een douaneverzegeling met het nummer [nummer] aangebracht. Er werden daarbij, blijkens het overzicht, geen bijzonderheden bevonden. Daarop volgend, om 09.00:44 uur, is de status van de aangifte gewijzigd in vrijgegeven. Het historisch overzicht vermeldt dat op 7 november 2007 om 11.16 uur de status is gewijzigd in elders aangebracht.

2.3. Bij onderzoek door de douane op 27 december 2007 bleek dat er in de container in plaats van de aangegeven 1679 dozen slechts 1677 dozen aanwezig waren geweest. Op de achterzijde van Begeleidingsdocument A heeft de Douane de door de toegelaten geadresseerde bevonden mindervinding van 2 colli alsmede de bevinding “geen sporen van braak – verzegeling conform” genoteerd.

2.4. Op 19 februari 2009 heeft de Douane [inspectie] met betrekking tot de twee ontbrekende kartons een mededeling onregelmatigheid regeling douanevervoer T aan eiseres gezonden, waarbij eiseres op de hoogte is gebracht van het ontstaan van een douaneschuld en de vaststelling door de douaneautoriteiten van het kantoor van bestemming dat 2 colli rundvlees niet zijn aangebracht. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de douaneschuld hebben geleid en om de onregelmatigheid te verklaren. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan niet gereageerd. Op 3 juli 2008 is verweerder in verband met de gedeeltelijke niet zuivering van de aangifte T1 overgegaan tot het opleggen van de onder 1.1. genoemde utb en boetebeschikking.

2.5. Tot de gedingstukken behoren voorts twee door de Braziliaanse autoriteiten op 23 augustus 2007 afgegeven veterinaire certificaten met de nummers [nummer] en [nummer], waarop respectievelijk [aantal] en [aantal] cartons rundvlees staan vermeld. De goederen zijn bestemd voor het onder 2.1. genoemde bedrijf [naam]. De certificaten vermelden het containernummer [nummer] en het schip [naam] als middel van transport. Voorts wordt als identificatie detail van de zending naast genoemd containernummer vermeld: “nummer”.

3. Geschil

In geschil is of verweerder terecht aan eiseres de onder 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling met boetebeschikking heeft opgelegd dan wel dat verweerder onder toepassing van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (CDW) had moeten overgaan tot herziening van de aangifte tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer.

4. Standpunten van partijen

4.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de utb en de boete ten onrechte zijn opgelegd, omdat de twee ontbrekende kartons in Brazilië nooit zijn geladen. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst eiseres naar de verzegeling die in Brazilië is aangebracht. Eiseres wijst erop dat wanneer deze verzegeling na het overbrengen van de container van de containerterminal naar het controlepunt van de veterinaire controle bij [naam opslagbedrijf] niet zou zijn aangetroffen, de container op zijn minst zou zijn aangehouden dan wel geweigerd. Voorts wijst eiseres erop dat de douane heeft geconstateerd dat de door haar bij het kantoor van vertrek aangebrachte verzegeling op het kantoor van bestemming (in dit geval de toegelaten geadresseerde [naam opslagbedrijf]), conform was en er geen sporen van braak waren. Wat de boete betreft beroept eiseres zich op afwezigheid van alle schuld.

4.2. Verweerder voert aan dat er sprake is van een onttrekking aan het douanetoezicht. Eiseres is, aldus verweerder, terecht aangesproken tot betaling van de douanerechten en de omzetbelasting omdat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken op een moment waarop eiseres als aangever voor de regeling douanevervoer aansprakelijk is in verband met de status van tijdelijke opslag die de goederen die zij onder zich had, toen hadden. Ruimte voor toepassing van de regeling van artikel 78 van het CDW is er niet. Voor vernietiging van de boetebeschikking ziet verweerder geen grond, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Artikel 50 van het CDW bepaalt dat bij de douane aangebrachte goederen de status van goederen in tijdelijke opslag krijgen, zodra zij zijn aangebracht, totdat zij een douanebestemming krijgen. Verweerder is van mening dat wanneer niet-communautaire goederen zijn binnengebracht, aangebracht en aangegeven voor douanevervoer, waarbij de aangifte is aanvaard, maar het vervoer nog niet is gestart, omdat de goederen nog niet zijn vrijgegeven voor dat vervoer, de goederen de status behouden van goederen in tijdelijke opslag. De rechtbank acht dit een juiste rechtsopvatting. Gelet hierop bevonden de onder 2.1. genoemde goederen zich nog steeds in tijdelijke opslag op de containerterminal toen de onder 2.1. genoemde aangifte op 6 november 2007 om 11.36 uur werd aanvaard. De tijdelijke opslag eindigde toen de goederen werden vrijgegeven voor de regeling extern communautair douanevervoer op 7 november 2007 om 9.00:44 uur.

5.2. Ten aanzien van verweerders stelling dat eiseres gedurende de onder 5.1. genoemde periode als houder van de goederen bij onttrekking aan het douanetoezicht van de aangegeven goederen als douaneschuldenaar aansprakelijk is op grond van artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreep, van het CDW, oordeelt de rechtbank als volgt.

5.3. Gedurende de onder 5.1. genoemde periode bevonden de goederen zich op de containerterminal in tijdelijke opslag. Artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje van het CDW bepaalt wie gedurende deze periode voor een eventueel op grond van artikel 203, eerste lid van het CDW ontstane douaneschuld aansprakelijk is. Artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje van het CDW bepaalt dat in voorkomend geval de persoon die de verplichtingen welke voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen (…) dient na te komen douaneschuldenaar is.

5.4. Aan de tijdelijke opslag is de verplichting verbonden als bedoeld in artikel 184, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW). Ingevolge deze bepaling zijn alle personen die de goederen, na het lossen, achtereenvolgens onder zich hebben om deze te verplaatsen of op te slaan, gehouden tot het nakomen van de verplichting op elke vordering van de douaneautoriteiten de goederen opnieuw volledig aan te bieden. De onderhavige containerterminal is een plaats voor tijdelijke opslag en de beheerder van deze plaats voor tijdelijke opslag heeft de goederen onder zich om deze te verplaatsen of op te slaan. Alleen de beheerder heeft vrije toegang tot de containerterminal en alleen hij kan eiseres toegang verlenen. Eiseres heeft uit zichzelf geen vrije toegang tot de terminal. Eiseres dan wel een vervoerder krijgt mits in bezit van daartoe benodigde autorisatie van de beheerder van de terminal toegang tot het beveiligde opslagterrein van de containerterminal om de container te laden. De beheerder zal daarbij behulpzaam moeten zijn. De beheerder weet waar de container staat en alleen met behulp van speciale apparatuur van de beheerder kan de container op het transportmiddel worden gezet om zoals de verplichting eist, in het onderhavige geval de container, aan de douaneautoriteiten volledig aan te bieden.

5.5. Uit vorenstaande volgt dat eiseres gedurende de onder 5.1. bedoelde periode de goederen niet in haar feitelijke macht had en evenmin onder zich had om deze te verplaatsen of op te slaan. Eiseres is daarom niet in staat de goederen op vordering van de douaneautoriteiten aan te bieden, althans niet buiten de medewerking van de beheerder van de tijdelijke opslag om. Eiseres kan derhalve gedurende de onder 5.1. bedoelde periode niet op grond van artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje van het CDW als douaneschuldenaar worden aangemerkt. De rechtbank vindt hiervoor eveneens steun in het arrest van het Hof van Justitie van 15 september 2005, nr. C-140/04 (United Antwerp Maritime Agencies NV). Het Hof van Justitie heeft hierin overwogen:

“(…)

35 Uit de bewoordingen van artikel 184 van de uitvoeringsverordening volgt dat het doorslaggevende criterium om te bepalen welke persoon verplicht is, de goederen in tijdelijke opslag na de lossing ervan op elke vordering van de douaneautoriteiten opnieuw aan te bieden, het houderschap van die goederen is. De houder van deze goederen is als bewaarder ervan in staat, ze op elke vordering opnieuw aan te bieden, aangezien de persoon die de summiere aangifte heeft ondertekend, op dat ogenblik de goederen niet langer in zijn feitelijke macht heeft.

36. Die verplichting beoogt, via het criterium van het houderschap, de in artikel 37, lid 1, van het douanewetboek bedoelde controle door de douaneautoriteiten van de goederen in tijdelijke opslag optimaal te garanderen.

37 Deze uitlegging vindt steun in artikel 51, lid 2, van dat wetboek, volgens hetwelk de douaneautoriteiten van de persoon die „houder” van de goederen is, kunnen eisen dat hij een zekerheid stelt teneinde de betaling van iedere douaneschuld te waarborgen die uit hoofde van artikel 203 van dat wetboek kan ontstaan.

38 De verplichting om overeenkomstig artikel 49 van het douanewetboek aan de goederen in tijdelijke opslag een douanebestemming te geven binnen de daarin gestelde termijnen, die in voorkomend geval op de aangever rust, valt niet onder de gevallen die zijn bedoeld in artikel 203, lid 3, vierde streepje, van dat wetboek, dat alleen ziet op de verplichtingen die specifiek voortvloeien uit het eigenlijke „verblijf” in tijdelijke opslag van de goederen.

39 Bijgevolg is „de persoon die de verplichtingen welke voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de goederen […] dient na te komen” in de zin van artikel 203, lid 3, vierde streepje, van het douanewetboek, na de lossing van de betrokken goederen, de persoon die de houder ervan is.

(…)”

Uit het gebruik van de bewoording: “De houder van de goederen als bewaarder” (punt 35), en de vaststelling dat artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje van het CDW alleen ziet op de verplichtingen die specifiek voortvloeien uit het eigenlijke „verblijf” in tijdelijke opslag van de goederen (punt 38) volgt dat slechts de beheerder of bewaarder van de goederen desgevraagd de goederen aan de douane kan aanbieden; eiseres is hiertoe feitelijk niet in staat. Vergelijking met de Engelse, Duitse en Franse taalversies van punt 35 van het onder 5.6. genoemde arrest leidt niet tot een andere opvatting. In de Engelse taalversie staat: “…the person who holds the goods. It is the person who holds the goods who has custody of them and who is able to re-present them whenever required, since the person who signed the summary declaration does not have physical control of them at that time.”. In de Duitse taalversie staat: “Es ist der Besitzer, der die Waren in seiner Obhut hat und sie auf Verlangen vorführen kann, während die Person, die die summarische Anmeldung unterzeichnet hat, zu diesem Zeitpunkt nicht mehr die Sachherrschaft über die Waren ausübt. In de Franse taalversie staat: “C’est le détenteur qui a la garde de ces marchandises et qui est en mesure de les représenter à toute réquisition, la personne qui a signé la déclaration sommaire n’exerçant plus, à ce moment, le contrôle matériel sur lesdites marchandises.

5.6. Nu eiseres niet als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt gedurende de onder 5.1. bedoelde periode moet nog worden nagegaan of eiseres als aangever voor de regeling douanevervoer vanaf het moment dat de goederen voor die regeling zijn vrijgegeven douaneschuldenaar is. Zoals onder 2.2. vermeld, staat vast dat op 7 november 2007 om 09.00:43 uur op het kantoor van vertrek Rotterdam [naam bedrijf] een douaneverzegeling met het nummer R7006 op de container is aangebracht, waarbij door de douane geen bijzonderheden zijn bevonden. Direct daarop, om 09.00:44 uur zijn de goederen voor het douanevervoer vrijgegeven. Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat de container vanaf de containerterminal via de openbare weg naar [naam opslagbedrijf] is vervoerd. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen. Bij controle door de douane op 27 december 2007 heeft de douane de bevindingen van de toegelaten geadresseerde: “Tekort: 2 crtns 100 kg” en geen sporen van braak – verzegeling conform” overgenomen op de achterzijde van het controleformulier T1. Nu vaststaat dat de verzegeling en de container tot het moment van controle door de toegelaten geadresseerde ongeschonden waren en de douane deze bevindingen heeft overgenomen en niet is vastgesteld of aangevoerd dat de goederen uit de verzegelde container zijn onttrokken moet, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2009 met nummer 43.753, het er voor worden gehouden dat er geen plaats is voor het vermoeden dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken tijdens het verblijf van die goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Nu geen douaneschuld is ontstaan kan eiseres in deze geen douaneschuldenaar zijn.

5.7. Gelet op vorenstaande is het beroep gegrond.

6. Proceskosten

Aangezien eiseres heeft aangegeven dat harerzijds van kosten geen sprake is, is er geen aanleiding tot een proceskosten veroordeling van verweerder.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de onder 1.1. genoemde utb en de boetebeschikking;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam ( douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.