Home

Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR6769, AWB 10 / 566

Rechtbank Haarlem, 01-03-2011, BR6769, AWB 10 / 566

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 maart 2011
Datum publicatie
6 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6769
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10 / 566

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De navorderingsaanslag is ten onrechte opgelegd, aangezien geen sprake is van een de navordering rechtvaardigend nieuw feit. Geen sprake van kwade trouw.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/566 IB/PVV V00

Uitspraakdatum: 1 maart 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Mevrouw [X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 93.050. Tevens is bij gelijktijdig genomen beschikkingen een boete van € 10.215 opgelegd en een bedrag van € 7.209 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak het bezwaar gedeeltelijk toegewezen, de navorderingsaanslag aldus verminderd dat deze nader wordt berekend naar een belastbaar inkomen van € 48.829 en de boete verminderd tot nihil.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

2.1. Tot 12 september 1996 dreef [A] B.V. een onderneming waarin onder de naam “[B]” het campingbedrijf werd uitgeoefend. Deze B.V. was verbonden in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [C] B.V. Van laatstgenoemde vennootschap was de vader van eiseres, [D], directeur/enig aandeelhouder.

2.2. Met ingang van 12 september 1996 zijn [A] B.V. en de broer van eiseres, [E], een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [F] V.O.F. Aan het samenwerkingsverband is terugwerkende kracht verleend tot 1 juli 1996. De campinggrond, die in eigendom was van de vader, werd door de vader aan de v.o.f. verhuurd.

2.3. Op 23 december 1999 draagt de broer de helft van zijn firma-aandeel in [F] over aan de met zijn echtgenote, [G], aangegane vennootschap onder firma, genaamd [H] v.o.f.. Op 2 april 2001 brengt de broer zijn aandeel in de firma in in [I] B.V. en op 30 mei 2001 brengt zijn echtgenote haar firma-aandeel in in [J] B.V.

2.4. Blijkens de notariële akte van 28 december 2001 is [A] B.V. met ingang van 25 april 2000 uitgetreden uit [F] V.O.F. en is eiseres met ingang van 1 januari 2001 tot die vennootschap toegetreden. Door ieder van de vennoten wordt in de vennootschap ingebracht zijn kennis, arbeid en vlijt, relaties en vergunningen. Ieder van de vennoten is gerechtigd tot 1/3e gedeelte van de winst.

2.5. Op 20 december 2001 is een intentieverklaring opgesteld, waarin eiseres verklaart dat zij voornemens is met ingang van 1 januari 2002 haar firma-aandeel in [F] V.O.F. in te brengen in een door haar op te richten besloten vennootschap. De door eiseres ondertekende verklaring is op 27 december 2001 bij de Belastingdienst, afdeling Registratie en Successie te [Q] geregistreerd. Op 13 juni 2001 is door eiseres de besloten vennootschap [K] B.V. opgericht. De aandelen zijn volgestort door inbreng van haar firma-aandeel in [F] V.O.F.

2.6. De primitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 is met dagtekening 30 november 2004 opgelegd conform de ingediende aangifte. Verweerder heeft de door eiseres in die aangifte geclaimde willekeurige afschrijving ten bedrage van € 170.970 gecorrigeerd door de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.

3. Omschrijving geschil en standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of sprake is van een nieuw feit dan wel van kwade trouw en of verweerder de door eiseres toegepaste willekeurige afschrijving ten bedrage van € 170.970 terecht heeft nagevorderd.

3.2. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

3.2.1. Een nieuw feit ontbreekt. Het feit dat eiseres slechts voor een korte periode deelneemt in de firma kan niet worden aangemerkt als een feit dat navordering rechtvaardigt. Overigens was dit feit reeds bij de aanslagregeling in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor 2001 bekend. Hoewel de posten betreffende de staking van de onderneming niet op de juiste plaats zijn ingevuld, zijn zij wel in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor 2002 opgenomen en als zodanig herkenbaar. Die aangifte is op 10 september 2003 ingezonden, dus ruim voor het opleggen van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. Verweerder had op de hoogte kunnen dan wel moeten zijn van de staking van de onderneming in 2002. Hij heeft overigens uiteengezet dat bij de beoordeling van de aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2002 bekend werd dat de onderneming was gestaakt, dit zonder dat daarbij aanvullende vragen zijn gesteld of een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het opleggen van de aanslag was nog andere informatie beschikbaar waaruit bleek dat eiseres haar onderneming per 1 januari 2002 had gestaakt door inbreng in een B.V., te weten de intentieverklaring betreffende de inbreng van haar ondernemingsaandeel in een op te richten B.V., de aanmelding van de B.V. bij de belastingdienst, en de brief van 28 maart 2002 waarin is vermeld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering voor ondernemers.

3.2.2. Er is geen sprake van kwade trouw. Het feit dat eiseres haar onderneming al na een jaar heeft gestaakt is niet relevant voor het antwoord op de vraag of eiseres is aan te merken als ondernemer.Uit het feit dat de boete is verminderd tot nihil blijkt evenzeer dat eiseres geen kwade trouw kan worden verweten.

3.2.3. Met betrekking tot de willekeurige afschrijving stelt eiseres dat uit de jaarrekening van [F] V.O.F. over 2001 duidelijk blijkt dat de investeringen voor rekening van eiseres komen.

3.3. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

3.3.1. Er is een nieuw feit. Nadat de primitieve aanslag is opgelegd is gebleken dat in de aangifte de winst uit onderneming onjuist verwerkt is. Ten eerste is gebleken dat een overeenkomst ontbreekt op grond waarvan met betrekking tot de winsttoerekening een terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 gehanteerd kan worden. Ten tweede zijn de investeringen die in 2001 zijn gedaan ten onrechte met terugwerkende kracht aan eiseres toegerekend en is ten onrechte willekeurig over deze investeringen afgeschreven. Op beide punten hoefde niet aan de aangifte getwijfeld te worden.

3.3.2. Eiseres is te kwader trouw. Met betrekking tot de terugwerkende kracht van de toetreding van eiseres tot [F] V.O.F. tot 1 januari 2001 had de gemachtigde moeten constateren dat niet aan de voorwaarde van de schriftelijke overeenkomst werd voldaan. Tevens had de gemachtigde bij het opmaken van de jaarstukken moeten onderzoeken in hoeverre de investeringen aan eiseres toegerekend konden worden. De gemachtigde heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat aan het begin of in de loop van 2001 de investeringen aan eiseres toegedeeld waren.

3.3.3. Met betrekking tot de willekeurige afschrijving stelt verweerder primair dat de investeringen niet aan eiseres kunnen worden toegerekend. Toetreding door eiseres tot de [F] V.O.F. is niet mogelijk met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001, aangezien er geen schriftelijke overeenkomst, zoals bedoeld in het Besluit van de Staatssecretaris van 22 maart 2001 CCP2001/793M, is opgemaakt.

Subsidiair stelt verweerder dat willekeurige afschrijving mogelijk is voor 1/3e gedeelte van de investeringen, zijnde 1/3 x € 232.933 = € 77.644, na aftrek van gewone afschrijving.

3.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde er zitting.

3.5. Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

3.6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

4.1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.2. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan door geen onderzoek in te stellen naar de juistheid van de gedane aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over 2001. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het aangegeven verlies in de aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over het jaar 2001 zozeer afweek van dat in de aangiften in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over de jaren daaraan voorafgaand en daaropvolgend, namelijk 1998 geen winst of verlies, 1999 ƒ 38.279 verlies, 2000 ƒ 832 verlies, 2001 € 124.482 verlies, 2002 € 5.533 verlies en 2003 € 5.671 verlies, dat hij aan de juistheid daarvan behoorde te twijfelen. Bij voldoende kennisneming van de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over 2001 zou verweerder hebben gezien dat de aanzienlijke toename van het aangegeven verlies werd veroorzaakt door de post willekeurige afschrijving ten bedrage van € 170.970. Dat had voor hem reden moeten zijn om een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van die post. Door aldus zonder nader onderzoek de primitieve aanslag conform de ingediende aangifte vast te stellen, heeft verweerder een ambtelijk verzuim begaan.

Anders dan verweerder betoogt, kan de uitspraak van Hof Amsterdam van 5 juli 2006, nr. 04/04862, LJN AY3765, geen nieuw feit opleveren, omdat een rechterlijke uitspraak recht is en geen feit. De door verweerder gestelde regeling van de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, waarbij door aanslagregelend ambtenaar [L] is vastgesteld dat in de voor dat jaar gedane aangifte geen melding is gemaakt van de staking (3B), de stakingsaftrek (4D) en de extra lijfrentepremieaftrek (17D), kan evenmin als nieuw feit dienen, reeds omdat dit geen licht werpt op de post waarover voor het onderhavige jaar is nagevorderd, zijnde de willekeurige afschrijving. De willekeurige afschrijving is immers geen stakingsfaciliteit, maar een faciliteit voor startende ondernemers. Hetzelfde geldt voor het door verweerder gestelde ontbreken van een overeenkomst op grond waarvan aan de toetreding van eiseres tot [F] V.O.F. terugwerkende kracht kan worden toegekend tot 1 januari 2001. Zoals in onderdeel 4.4. zal worden overwogen, behoren de door eiseres gepleegde, aan de willekeurige afschrijving ten grondslag liggende, investeringen tot haar buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen en niet tot het ondernemingsvermogen van [F] V.O.F.

Op grond van het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat geen sprake is van een de navordering rechtvaardigend nieuw feit.

Kwade trouw

4.4. Verweerder stelt dat navordering niettemin mogelijk is omdat eiseres te kwader trouw is.

4.4.1. Van kwade trouw is sprake als de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden (HR 11 juni 1997, BNB 1997/384). De kwade trouw van de belastingplichtige dient betrekking te hebben op het feit dat aanleiding geeft tot navordering. Dit betekent dat de aanvankelijk te lage heffing een gevolg dient te zijn van de onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de belastingplichtige.

4.4.2. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat de gemachtigde van eiseres, met betrekking tot de terugwerkende kracht van de toetreding door eiseres tot [F] V.O.F. tot 1 januari 2001, had moeten constateren dat niet was voldaan aan de voorwaarde dat een schriftelijke overeenkomst is opgemaakt. Voorts stelt verweerder dat de gemachtigde bij het opmaken van de jaarstukken van [F] V.O.F. had moeten onderzoeken in hoeverre de investeringen aan eiseres toegerekend konden worden. Eiseres heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de investeringen aan het begin of in de loop van 2001 aan eiseres toegedeeld konden worden, aldus verweerder.

Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres te kwader trouw was ten aanzien van het feit dat aanleiding gaf tot navordering. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de geïnvesteerde bedrijfsmiddelen in 2001 aan eiseres zijn overgedragen en dat zij daarvoor betaald heeft door verrekening van de koopprijs in haar rekening-courant met [F] V.O.F. Eiseres heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij de door haar in 2001 geïnvesteerde goederen voor gebruik ter beschikking stelt aan [F] V.O.F. en dat zij daarvoor aan de v.o.f. een vergoeding in rekening brengt ter grootte van de op die goederen toegepaste afschrijving met een winstopslag van 20 percent. Deze vergoeding is in haar aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar verantwoord met het buitenvennootschappelijke resultaat van € 2.819. Op grond van dit een en ander moet geconcludeerd worden dat de geïnvesteerde bedrijfsmiddelen behoren tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van eiseres. Hiervan uitgaande kan niet worden geoordeeld dat eiseres door in haar aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar voor het geheel van de in dat jaar gedane investeringen willekeurige afschrijving toe te passen een onjuiste aangifte heeft gedaan. Van kwade trouw is derhalve geen sprake. Anders dan verweerder stelt, staat het feit dat in de voor dat jaar gedane aangifte geen melding is gemaakt van de staking van de onderneming in [F] V.O.F., daaraan in de weg, omdat het feit waarvoor is nagevorderd - de willekeurige afschrijving - geen stakingsfaciliteit, maar een faciliteit voor startende ondernemers is.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644; en

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. P.J.J. Vonk en mr. H.A.J. Kroon, rechters, in tegenwoordigheid van drs. F. van Veen, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep