Home

Rechtbank Haarlem, 02-11-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:4493 BU3888, 11/2963

Rechtbank Haarlem, 02-11-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:4493 BU3888, 11/2963

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 november 2011
Datum publicatie
9 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU3888
Zaaknummer
11/2963

Inhoudsindicatie

De door eiser genoemde kerstdrukte acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat poststukken een of twee dagen na het legen van de brievenbus door de postbezorger worden afgestempeld (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/2963

Uitspraakdatum: 2 november 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: J.A. Klaver (Werkkollektief Hoorn te Hoorn),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de aanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.628 (aanslagnummer [NUMMER]).

1.2. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2011 het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verminderd, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.992.

1.3. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2011 te Haarlem. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van eiser, alsmede namens verweerder L.J. Keijser.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De aanslag is gedagtekend op 10 november 2010.

2.2. Het bezwaarschrift van eiser is gedagtekend op 21 december 2010. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden, is gericht aan verweerder en voorzien van een poststempel van TNT Post met de datum 23 december 2010. Op het bezwaarschrift staat een stempel van Belastingdienst kantoor Amsterdam met als datum binnenkomst 27 december 2010.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing teneinde opnieuw uitspraak te doen op het ingediende bezwaarschrift.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken (hierna: de termijn). Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

4.2. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het bezwaarschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.3. De dagtekening van de aanslag is 10 november 2010. Gesteld noch gebleken is dat het aanslagbiljet pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is geëindigd op 22 december 2010. Het bezwaarschrift is op 27 december 2010 bij verweerder binnengekomen en derhalve binnen een week na afloop van de termijn ontvangen.

4.4. Gelet op het voorgaande komt het aan op beoordeling van de vraag of het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op 22 december 2010, ter post is bezorgd. In zijn arrest van 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN BP2138, heeft de Hoge Raad dienaangaande als volgt overwogen:

“3.5.1 Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden (vgl. HR 29 mei 1996, nr. 30 950, LJN AA1892, BNB 1996/28.

3.5.2 De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd (vgl. HR 17 juni 2005, nr. 40 737, LJN AT7649, BNB 2005/305.

3.5.3 Dat neemt niet weg dat het datumstempel van het postvervoerbedrijf veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Dit uitgangspunt sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters.

3.5.4 Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd.”

4.5. Vaststaat dat het bezwaarschrift in de brievenbus van TNT Post is gedeponeerd. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden is voorzien van een poststempel met de datum 23 december 2010. Uit het voormeld arrest volgt dat als bewijsrechtelijk uitgangspunt wordt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op 23 december 2010. Op eiser, die stelt dat het bezwaarschrift eerder ter post is bezorgd, rust de last zulks aannemelijk te maken. Voor zover eiser met een beroep op paragraaf 6.1.3 van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 en onder verwijzing naar het arrest HR 5 januari 2007, nr. 42.448, LJN AZ5555, meent dat in de gegeven omstandigheden de bewijslast op verweerder rust, verwerpt de rechtbank het betoog van eiser nu genoemd besluit is vervallen.

4.6. Gemachtigde heeft in het beroepschrift – voor zover hier van belang – gesteld dat hij namens eiser op 21 december 2010 bezwaar had ingediend, dat hij gelet op de kerstdrukte moet aannemen dat het bezwaarschrift niet op 22 december 2010 bij de Belastingdienst binnen was en dat het bezwaarschrift op 21 december 2010 in de brievenbus van de TNT Post was gedeponeerd.

4.7. De rechtbank acht deze stellingen onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift eerder dan de datum van het poststempel (23 december 2010) ter post is bezorgd. Als eiser in zijn stellingen wordt gevolgd dan zou een poststempel met datum 21 december dan wel – indien ervan uit wordt gegaan dat het bezwaarschrift op 21 december ’s avonds in de brievenbus is gedeponeerd nadat de brievenbus voor de laatste maal was geleegd – een poststempel met datum 22 december 2010 op de enveloppe moeten hebben staan. De door eiser genoemde kerstdrukte acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat poststukken een of twee dagen na het legen van de brievenbus door de postbezorger worden afgestempeld.

4.8. Ter zitting heeft gemachtigde zich nader op het standpunt gesteld dat hij het bezwaarschrift op 21 december 2010 heeft opgesteld, dat eiser zelf het bezwaarschrift van een enveloppe heeft voorzien en in de brievenbus van TNT Post heeft gedeponeerd. Gemachtigde heeft ter zitting voorts naar voren gebracht dat eiser - naar eigen zeggen - het bezwaarschrift op 21 december om 23 uur in de brievenbus van TNT Post heeft gedeponeerd. Ten slotte heeft gemachtigde ter zitting naar voren gebracht dat de mogelijkheid bestaat dat het bezwaarschrift op 22 december 2010 in de brievenbus is gedeponeerd door eiser.

4.9. De rechtbank acht deze nadere ingenomen stellingen evenmin voldoende om te oordelen dat eiser heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. In de eerste plaats neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de nader ingenomen stellingen dat het bezwaarschrift mogelijk op 22 december 2010 in de brievenbus is gedeponeerd in strijd is met de in het beroepschrift ingenomen stelling en de door gemachtigde ter zitting aangehaalde verklaring van eiser zelf, namelijk dat het bezwaarschrift op 21 december 2010 in de brievenbus is gedeponeerd. Voorts staat deze nadere ter zitting ingenomen stelling op gespannen voet met de dagtekening van het bezwaarschrift op 21 december 2010.

Ook indien eiser in deze nader ingenomen stellingen wordt gevolgd brengt dit de rechtbank niet tot een ander oordeel. Indien ervan uit wordt gegaan dat het bezwaarschrift op 21 december 2010 in de brievenbus is gedeponeerd geldt onverminderd hetgeen hierboven in onderdeel 4.7 is geoordeeld. Indien ervan uit wordt gegaan dat het bezwaarschrift op 22 december 2010 in de brievenbus van TNT Post is gedeponeerd dan dient ervan uit te worden gegaan dat er een poststempel met die datum op de enveloppe zou hebben gestaan. Eiser heeft niet onomwonden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat het bezwaarschrift op 22 december 2010 in de brievenbus van TNT Post is gedeponeerd nadat deze voor de laatste keer op die dag was geleegd.

4.10. Nu eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, is er geen aanleiding voor afwijking van het uitgangspunt zoals door de Hoge Raad verwoord in rechtsoverweging 3.5.3 van zijn arrest van 28 januari 2011. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het bezwaarschrift op 23 december 2010 in de brievenbus van TNT Post is gedeponeerd. Dit betekent dat het er voor moet worden gehouden dat het bezwaarschrift op 23 december 2010, derhalve buiten de termijn, ter post is bezorgd. Gelet op artikel 6:9 van de Awb is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.

4.11. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn beroepschrift geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan een hem toe te rekenen omstandigheid is te wijten. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die aan een niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag komt de rechtbank niet meer toe.

4.12. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.Y. Ip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.