Rechtbank Leeuwarden, 01-06-2011, BS1734, AWB 10/451 en AWB 10/452
Rechtbank Leeuwarden, 01-06-2011, BS1734, AWB 10/451 en AWB 10/452
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 juni 2011
- Datum publicatie
- 12 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2011:BS1734
- Zaaknummer
- AWB 10/451 en AWB 10/452
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoeken om integrale vergoeding van de proceskosten bij intrekking van beroepen.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummers: AWB 10/451 en AWB 10/452
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[verzoekster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Procesverloop
Verweerder heeft aan verzoekster met dagtekening 29 december 2007 over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2501) omzetbelasting opgelegd van € 28.869, een boetebeschikking van € 7.217, alsmede een beschikking heffingsrente van € 5.819 (AWB 10/451).
Tevens heeft verweerder aan verzoekster een andere naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2010) omzetbelasting opgelegd (AWB 10/452).
Verzoekster heeft bij brief van 2 maart 2010, ontvangen bij de rechtbank op 3 maart 2010, beroepen ingesteld.
Bij brief van 7 juni 2010 heeft verzoekster de beroepen ingetrokken. Tegelijk met de intrekking heeft verzoekster verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
Verweerder heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, op 19 juli 2010 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
Verzoekster heeft bij brief van 23 november 2010, ontvangen bij de rechtbank op 29 november 2010, op het verweerschrift gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend voor het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Motivering
Feiten
1.1 Verzoekster, opgericht bij akte van [oprichtingsdatum], is statutair gevestigd te [vestigingsplaats].
1.2 Bij brief van 9 januari 2008 heeft verzoekster (pro-forma) bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2501. Bij brief 8 februari 2008 heeft verzoekster voormeld bezwaar gemotiveerd.
1.3 Nadat verzoekster op de voet van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, beroep had ingesteld bij de rechtbank, heeft de rechtbank bij uitspraak van 19 november 2008 (AWB 08/1280) verweerder gelast om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op het onder 1.2 genoemde bezwaarschrift.
1.4 Bij brief van 27 december 2008 schrijft verweerder aan verzoekster - voor zover hier van belang - het volgende:
"Conclusie
Ik wijs u bezwaar af. Ik concludeer dat de naheffingsaanslag en boete terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd.
U ontvangt binnenkort de formele uitspraak op uw bezwaarschrift. Hierin wordt verwezen naar deze brief. Ook kunt u hierin lezen hoe u moet handelen als u het niet eens bent met mijn beslissing."
1.5 Met dagtekening 19 februari 2010 heeft de ontvanger van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Alkmaar aan verzoekster twee aanmaningen verstuurd ter zake van de beide onder procesverloop vermelde naheffingsaanslagen. Blijkens de aanmaning inzake de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2010 betreft deze naheffingsaanslag het tijdvak januari 2002 en bedraagt het totale openstaande bedrag van deze aanslag € 28.856.
1.6 In het beroepschrift met dagtekening 2 maart 2010 schrijft de gemachtigde van verzoekster - voor zover hier van belang - het volgende:
"Hierbij stel ik namens mijn cliënte […], beroep in tegen de kennelijke uitspraken van de belastingdienst […] op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer].F02.2501 alsmede tegen de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer].F02.2010.
Toelichting
Op 19 februari jl. werd belanghebbende geconfronteerd met een aanmaning van voornoemde belastingdienst tot betaling van de bewuste naheffingsaanslagen. […]
Daaruit moet worden afgeleid dat er kennelijk uitspraak is gedaan op het door mij namens belanghebbende tegen de naheffingsaanslag [aanslagnummer].F02.2501 ingediende bezwaarschrift. Belanghebbende, noch ik zelf, hebben echter ooit een beschikking ter zake ontvangen.
De laatste correspondentie van de belastingdienst in dezen dateert van 27 december 2008 waarin een afwijzing van het bezwaarschrift tegen deze naheffingsaanslag wordt aangekondigd. […]
Voor de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer].F02.2010 ontbreken mij en cliënte alle gegevens. Nu er kennelijk een naheffingsaanslag, een bezwaarschrift en een uitspraak op bezwaar is, […] stel ik daar tot behoud van rechten mede beroep tegen in.
[…]
Motivering
Ik verzoek u om uitstel van nadere motivering te verlenen totdat ik van de belastingdienst een afschrift van de beschikkingen heb gekregen."
1.7 Bij brief met dagtekening 6 april 2010 motiveert de gemachtigde van verzoekster de beroepen. Voormelde brief luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Motivering beroep
Uit de omschrijving van de feiten en omstandigheden blijkt dat de onderhavige goederen door belanghebbende zijn (door)verkocht aan [afnemer]. voordat belanghebbende de beschikkingsmacht over deze goederen had. Immers de factuur aan [afnemer]. Dateert van 22 april 2002, terwijl de factuur aan belanghebbende dateert van 24 april 2002.
Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de goederen aan [afnemer]. zijn geleverd direct voordat deze zijn ingevoerd. Alleen dan immers kan het vervoer van de goederen in opdracht en voor rekening van [afnemer] zijn geschied.
Dat er is geleverd onder de conditie FOB kan daar niet aan af doen. Die conditie bepaalt immers niet het moment van de levering, doch regelt slechts ten wiens laste de kosten komen.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan vervolgens de levering aan [afnemer]. alleen geacht worden in Nederland plaats te hebben gevonden, indien de invoer door belanghebbende is geschied.
Aangezien alleen dat gegeven de naheffingsaanslag kan rechtvaardigen zal de belastingdienst dienen te bewijzen dat de aangifte ten invoer door belanghebbende is geschied. Belanghebbende kan immers niet bewijzen dat zij iets niet heeft gedaan.
Tot op heden heb ik geen bewijs ter zake gezien. De enkele stelling in het controlerapport dienaangaande acht ik onvoldoende.
Reeds om die reden is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd.
Boete
In het Emag arrest is vastgesteld dat er in een ketentransactie slechts èèn intracommunautaire levering kan zijn. Uit het feit dat een nationale rechter heeft gemeend deze vraag voor te moeten leggen aan het Hof van Justitie van de EG, blijkt dat daaromtrent onzekerheid kon bestaan.
Ook in casu is sprake van een ketentransactie. Daarbij heeft belanghebbende gemeend het nultarief toe te kunnen passen omdat de goederen direct van Nederland naar de UK zijn vervoerd. Als het dus kennelijk voor een nationale rechter onduidelijk was of hier sprake kon zijn van een intracommunautaire levering, dan kan het belanghebbende zeker niet worden tegengeworpen dat zij ter zake niet juist gehandeld zou hebben.
Overigens blijkt noch uit de aankondiging/mededeling boete, dat de controlerend ambtenaar zich rekenschap heeft gegeven van de werking van artikel 5, tweede lid, van de Wet. Althans hij rept daar met geen woord over.
In het geval dat thans mocht blijken dat dit de enige grond is voor het opleggen van de naheffingsaanslag, dan kan belanghebbende daar zeker geen verwijt van worden gemaakt, nu de controlerend ambtenaar zelf zich dat al niet heeft gerealiseerd.
[…]
Motivering beroep tegen naheffingsaanslag met nr. [aanslagnummer].F02.2010
De herkomst van deze naheffingsaanslag is ons absoluut onbekend. Ook de samenstelling van de naheffingsaanslag is ons absoluut onbekend. Wij hebben de belastingdienst verzocht om aan te geven wat de aanleiding en onderbouwing is van deze naheffingsaanslag en een duplicaat daarvan aan mij toe te doen komen.
Tot op heden hebben wij daaromtrent geen gegevens ontvangen en kunnen derhlave het beroep ook niet nader motiveren."
1.8 In een brief aan de gemachtigde van verzoekster, schrijft verweerder - voor zover hier van belang - het volgende:
"Op 3 maart 2010 heeft u beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden inzake twee naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [aanslagnummer].F02.2501 en [aanslagnummer].F02.2010) ten name van uw cliënte [verzoekster].
Uw cliënte werd terzake van deze naheffingsaanslagen op 19 februari 2010 met een aanmaning geconfronteerd. Voor wat betreft de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2501 heeft u naar aanleiding van het ingestelde bezwaar een aankondiging en motivering van het afwijzen van het bezwaar met dagtekening 27 december 2008 ontvangen. Op 20 november 2008 heeft de rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een eerder ingesteld beroep tegen de fictieve weigering om uitspraak op bezwaar te doen en droeg de inspecteur op om binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Naar nu blijkt is dit niet geschied. Dit is gezien het tijdsverloop reden voor mij om de naheffingsaanslag te verminderen naar nihil. Volledigheidshalve vermeld ik hierbij dat deze vermindering niets afdoet aan het door mij eerder ingenomen inhoudelijk standpunt.
Voor wat betreft de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2010 is de reden voor deze naheffingsaanslag niet meer te achterhalen. Ook deze naheffingsaanslag wordt verminderd naar nihil.
Ik verzoek u vriendelijk om per ommegaande uw beroep bij de rechtbank Leeuwarden in te trekken."
1.9 In een brief aan de rechtbank met dagtekening 7 juni 2010 schrijft de gemachtigde van verzoekster - voor zover hier van belang - het volgende:
"Naar aanleiding van het ingestelde beroep heeft de inspecteur inmiddels besloten om de naheffingsaanslagen te vernietigen. Zie bijgevoegde brief ter zake van de inspecteur. Daarmee is het inhoudelijke geschil van de baan en derhalve trek ik bij de beroepschriften in.
Ik verzoek u echter op de voet van artikel 8:73, juncto artikel 8:73a, juncto artikel 8:75 AWB, de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de integrale kosten van de beroepsmatig verleende bijstand.
De reden daarvoor is dat de inspecteur met betrekking tot de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer]. F.02 2010 ernstig verwijtbaar heeft gehandeld aangezien de inspecteur niet eens weet waarom en ter zake waarvan die naheffingsaanslag is opgelegd.
Met betrekking tot de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer].F.02.2501 heeft de inspecteur ernstig verwijtbaar gehandeld ten aanzien van de afhandeling van het tegen deze naheffingsaanslag ingediende bezwaar. Immers, bij de uitspraak van uw rechtbank van 19 november 2008 in de zaak met procedurenummer 08/01280, is de inspecteur al veroordeeld tot het doen van uitspraak. Anderhalf jaar later is die uitspraak nog steeds niet gedaan.
De inspecteur heeft belanghebbende dus gedwongen tot een onnodig beroep. De kosten daarvan dienen dan ook integraal voor rekening van de inspecteur te komen."
1.10 In zijn verweerschrift met dagtekening 19 juli 2010 schrijft verweerder - voor zover hier van belang - het volgende:
"Voor wat betreft de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F.02.2501 merk ik het volgende op. Er is geen sprake van willens en wetens onrechtmatig handelen van de inspecteur. Het ingenomen standpunt terzake van de naheffing blijft gehandhaafd. De aanslag is niet opgelegd in strijd met het recht. De vermindering naar nihil is enkel en alleen het gevolg van het feit dat abusievelijk de formele beschikking uitspraak op bezwaar niet is verstuurd. De door belanghebbende ingestelde beroepsprocedure is niet het gevolg van een zeer ernstige vorm van onzorgvuldig handelen van de inspecteur. Indien de formele beschikking met daarin de afwijzing van het bezwaar wel tijdig was verstuurd had belanghebbende ongetwijfeld ook beroep ingesteld.
Anders dan belanghebbende in het beroepschrift stelt is niet een naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F.02.2010 in het geding maar betreft dit een naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F.02.2001. Naar nu blijkt is deze naheffingsaanslag opgelegd vanwege het feit dat belanghebbende niet althans niet tijdig aangifte omzetbelasting over het betreffende tijdvak heeft gedaan. Het feit dat deze naheffingsaanslg is opgelegd is volledig aan belanghebbende te wijten. Van willens en wetens onrechtmatig handelen van de inspecteur is geen sprake.
Op grond van het bovenstaande zie ik geen reden om de inspecteur te veroordelen tot een integrale kostenvergoeding en acht ik een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht op zijn plaats."
1.11 In een brief aan de rechtbank met dagtekening 23 november 2010 schrijft de gemachtigde van verzoekster - voor zover hier van belang - het volgende:
"Uit het vorenstaande blijkt ook dat de naheffingsaanslag wel degelijk het nummer [aanslagnummer].F02.2010 draagt en niet zoals verweerder ten onrechte stelt [aanslagnummer].F02.2001."
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, verzoekster recht heeft op een vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van de beroepen.
2.2 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij met betrekking tot de behandeling van de beroepen recht heeft op een vergoeding van de integrale proceskosten.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster met betrekking tot de behandeling van de beroepen recht heeft op een vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3.2 Een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb dient als regel te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Ook als er geen sprake is van enig onrechtmatig handelen, kan er sprake zijn van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Ook het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, levert geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan moet worden afgeweken van voornoemd uitgangspunt (vergelijk Hof 's-Hertogenbosch 16 april 2010, nr. 09/00194, LJN BM4411 en Centrale Raad van Beroep 16 mei 2006, nr. 04/3543 ZFW, LJN AX6776).
3.3 De rechtbank is met partijen van oordeel dat er in beide beroepen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Nu de beroepen zijn ingetrokken kan een beoordeling van de ontvankelijkheid en de inhoud van de beroepen zelf niet meer plaatsvinden. Nu artikel 8:75a van de Awb geen andere eis stelt aan de beroepen dan dat ze zijn ingetrokken, gaat de rechtbank verder aan de ontvankelijkheid en de inhoud van de beroepen voorbij.
3.4 Ten aanzien van de hoogte van de proceskostenvergoeding met betrekking tot het beroep met procedurenummer AWB 10/451 inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2501 is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangesloten bij het standpunt van verweerder. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41235, LJN BA2802). Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een dergelijke situatie. Verweerder heeft uit coulance voormelde naheffingsaanslag verminderd, doch handhaaft uitdrukkelijk zijn inhoudelijke standpunt (zie 1.8). Hoewel de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen voormelde naheffingsaanslag, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder niet van dien aard was, dat daarvan gezegd kan worden dat op voorhand duidelijk was dat dit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Voorts is voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond indien het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt (zie Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval onzorgvuldig gehandeld door - na hiertoe bij uitspraak van deze rechtbank gesommeerd te zijn en na de voorgenomen afwijzing van bezwaar schriftelijk te hebben aangekondigd - te hebben nagelaten uitspraak op bezwaar te doen. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van 'in vergaande mate onzorgvuldig handelen', omdat verweerder, na constatering van voormelde onzorgvuldigheid en het sindsdien verstreken tijdsverloop, voormelde naheffingsaanslag ambtshalve heeft verminderd tot nihil. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om bij de toekenning van de proceskostenvergoeding af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit.
3.5 Ten aanzien van de hoogte van de proceskostenvergoeding met betrekking tot het beroep met procedurenummer AWB 10/452 inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2010 overweegt de rechtbank als volgt. Tegen voormelde naheffingsaanslag is door verzoekster geen bezwaar aangetekend, zoals voorgeschreven in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, had de rechtbank het door verzoekster tegen deze naheffingsaanslag ingediende beroepschrift als bezwaarschrift moeten doorzenden aan verweerder, hetgeen ten onrechte niet gebeurd is. Bij gebrek aan bezwaarschrift heeft verweerder ook geen uitspraak op bezwaar gedaan, zodat niet geconcludeerd kan worden dat verweerder een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waarvan duidelijk is dat deze in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Ook met betrekking tot voormelde naheffingsaanslag heeft te gelden, dat deze door verweerder is verminderd uit (zij het wellicht noodgedwongen) coulance (zie 1.8). Verweerder handhaaft uitdrukkelijk het standpunt dat voormelde naheffingsaanslag, waarvan hij de motivering inmiddels heeft kunnen achterhalen, terecht is opgelegd (zie 1.10). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval onzorgvuldig gehandeld door aan verzoekster een naheffingsaanslag op te leggen, deze niet of op gebrekkige wijze aan verzoekster bekend te maken en de motivering van de naheffingsaanslag pas na aanzienlijk tijdsverloop aan verzoekster bekend te maken. Echter, ook hier heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden dat geen sprake van 'in vergaande mate onzorgvuldig handelen', omdat verweerder, na constatering van voormelde onzorgvuldigheid en het sindsdien verstreken tijdsverloop, ook deze naheffingsaanslag ambtshalve heeft verminderd tot nihil. De rechtbank ziet daarom ook hier geen aanleiding om bij de toekenning van de proceskostenvergoeding af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit.
3.6 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1) per beroep.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst de verzoeken toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 874.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. Verbeek-van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.
w.g. A.J.S. Verbeek-van der Kroft
w.g. A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.