Home

Rechtbank Leeuwarden, 25-09-2012, BY1354, AWB 12/30

Rechtbank Leeuwarden, 25-09-2012, BY1354, AWB 12/30

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
25 september 2012
Datum publicatie
26 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2012:BY1354
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/30

Inhoudsindicatie

Paardenfokkerij kwalificeert niet als landbouwbedrijf voor de toepassing van de cultuurgrondvrijstelling van de Wet WOZ.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 12/30

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde eiser],

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weststellingwerf,

verweerder,

gemachtigden [gemachtigde verweerder] en [taxateur] (taxateur).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2010, vastgesteld voor het kalenderjaar 2011 op € 539.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2011 bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 november 2011 de waarde verminderd tot een waarde van € 434.000. De aanslag onroerendezaakbelasting is dienovereenkomstig verminderd.

Eiser heeft daartegen bij fax van 5 januari 2011, op dezelfde dag bij de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen diens gemachtigden.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is eigenaar van de onroerende zaak, een woning met een paardenfokkerij. De inhoud van de woning is ongeveer 550 m³. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 54.505 m², waarvan 52.575 m² bestaat uit grond "niet-woning".

1.2 Uit de taxatiekaart van verweerder blijkt dat verweerder de waardedruk in verband met de aanwezigheid van asbest heeft geraamd op € 4.144.

1.3 De nadere motivering van het beroepschrift met dagtekening 2 februari 2012 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"Appellant is een succesvolle fokker van kwaliteitspaarden. Appellant bezit een predikaatrijke merriestam ([merrie-stam]), waaruit diverse nationale en internationale dressuur- en springpaarden door hem zijn gefokt.

[…]

- Thans worden 2 merries van appellant door een professionele ruiter succesvol in de sport uitgebracht om het zogenaamde sportpredikaat te bereiken, waardoor zij meer waarde hebben voor de fokkerij […].

- De afgelopen jaren zijn vele veulens van appellant verkocht op de nationale veulenkeuring te Borculo […]. Dit is een eliteveiling, waarvoor na een strenge selectie enkel veulens worden geselecteerd uit de beste merriestammen (de beste bloedlijnen). Ook bij [X] verkopen ze graag veulens uit deze stam […].

[…]

De fokproducten worden veelal als veulen verkocht naar binnen- en buitenland, waarna appelant het zicht kwijt is.

[…]

Appellant heeft thans 5 fokmerries, waarvan 3 drachtig en 2 in de sport lopen (zoals hiervoor vermeld). Daarnaast bezit appellant nog een 5 tal jonge paarden die hijzelf opfokt. Appellant heeft de laatste jaren altijd nagenoeg evenveel paarden gehad. Onder productie 10 worden overzichten ingebracht van Dienst Regelingen terzake het aantal in bezit zijnde paarden. Het aantal paarden op 15 mei is natuurlijk afhankelijk van wanneer de veulens worden geboren. Er zijn u 10 maar er komen weer 3 veulens bij.

Gelet op de kwaliteit die de fokprodukten bezitten is er vraag naar deze paarden en is het een lucratieve fokkerij, hetgeen appellant ook ten doel heeft. Hij doet er alles aan om kwaliteit te fokken. Goede hengsten inzetten en een goede selectie. Tevens worden de fokmerries eerst in de sport uitgebracht om hiermee de fokwaarde van de paarden te verhogen."

1.4 Eiser heeft ter zitting het volgende verklaard. Geboren veulens worden verkocht of grootgebracht tot een leeftijd van drie jaar. Hengsten worden meestal snel verkocht, doorgaans al na een half jaar. Niet verkochte veulens worden grootgebracht tot een leeftijd van drie jaar en worden dan verkocht. Soms wordt een paard aangehouden met het oog op toekomstige fokmogelijkheden. Een enkele keer gaat er een paard weg voor consumptie, bijvoorbeeld als een paard met zijn benen in draad is gekomen of als sprake is van een "slecht product".

Geschil

2.1 In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.

2.2 Eiser is van mening dat verweerder de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hij voert hiertoe - kort gezegd - het volgende aan. De 52.575 m² bestaande uit grond "niet-woning" kwalificeert als ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, waarop de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is. Aan deze grond had verweerder op grond van de Wet WOZ geen waarde mogen toekennen. Voorts doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. In 1992 is er in het kader van de inkomstenbelasting (meer in het bijzonder met betrekking tot het huurwaardeforfait) geprocedeerd. Eiser stelt dat in deze procedure zijn bedrijf is aangemerkt als landbouwbedrijf. Bovendien wordt ook voor toepassing van de Wet WOZ sinds jaar en dag de cultuurgrondvrijstelling toegepast op voormelde grond. Eiser mocht er derhalve op vertrouwen dat dit ook voor het jaar 2011 zou gebeuren. Ten slotte is eiser van mening dat verweerder de kosten van de asbestsanering te laag heeft geraamd. Eiser bepleit een waarde van € 157.725.

2.3 Verweerder houdt vast aan de bij de bestreden beslissing vastgestelde waarde. Verweerder voert hiertoe - kort gezegd - het volgende aan. Eiser fokt geen paarden voor consumptie. Het fokken van paarden kwalificeert niet als land- of bosbouw. De cultuurgrondvrijstelling vindt hier dus geen toepassing. Verweerder meent dat voor toepassing van het vertrouwensbeginsel geen plaats is. Hij voert hiertoe aan dat elke jaarlijkse waardebepaling op zich staat en dat met ingang van het onderhavige jaar de jarenlange onterechte toepassing van de cultuurgrondvrijstelling gecorrigeerd is. Ten aanzien van de kostenraming van de asbestsanering verwijst verweerder naar die hiervoor door de landelijke Taxatiewijzer voorgeschreven bedragen. Hij is van mening dat de kostenraming van de asbestsanering juist is.

2.4 Ingeval de rechtbank zou oordelen dat de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing zou zijn, is de door verweerder aan de grond "niet-woning" toegekende waarde niet in geschil. Ook de overige elementen van de taxatiekaart van verweerder, zoals bijvoorbeeld de aan de woning toegekende waarde, zijn niet in geschil.

Beoordeling van het geschil

3.1 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft naar de bedoeling van de wetgever als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

3.2 In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken is bepaald dat bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen.

3.3 Om op grond van de onder 3.2 genoemde bepaling in aanmerking te kunnen komen voor een cultuurgrondvrijstelling dient de betreffende grond dus ten behoeve van land- of bosbouw te worden geëxploiteerd. Ten aanzien van het begrip landbouw verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 32.598, onder andere gepubliceerd in BNB 1999/47. In dit arrest, gewezen in het kader van de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting, ging het om een springstal waarin jonge paarden werden opgefokt, afgericht, getraind, gehouden en geëxploiteerd. Uit dit arrest valt af te leiden dat het fokken van paarden niet valt onder het begrip landbouw, omdat geen sprake is van het fokken van dieren ten behoeve van het verbruik van (delen of producten van) het dier door de consument. Naar het oordeel van het Hof Leeuwarden (uitspraak van 18 juni 2010, 150/09, LJN BM8757) is dit toetsingskader ook voor de cultuurgrondvrijstelling uit de Wet WOZ relevant. Eisers activiteiten, zoals beschreven onder 1.3 en 1.4, behelzen niet het fokken van dieren ten behoeve van het verbruik van (delen of producten van) het dier door de consument en vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder het begrip landbouw. Dat eiser incidenteel een gewond paard of een "slecht product" aanbiedt voor de slacht, kennelijk ten behoeve van consumptie, leidt niet tot een ander oordeel.

3.4 Eisers verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2005, nr. 39.781, onder andere gepubliceerd in NTFR 2005/561, kan hem niet baten. In dit arrest, wederom gewezen in het kader van de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting, oordeelde de Hoge Raad dat een paardenopfokbedrijf wel kwalificeerde als een landbouwbedrijf, Eiser wijst er met name op dat de Hoge Raad overwoog: "het gebruik van het paard na de opfokperiode "-in casu veelal in de hobby- en de sportsfeer- is niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een landbouwbedrijf; op het moment dat het paard op ongeveer driejarige leeftijd het 'productieproces' verlaat kan pas worden beoordeeld of het dier binnen of buiten de agrarische sector kan worden ingezet." De feiten van deze casus waren echter beduidend anders dan in eisers geval. Het ging hier om veulens, die bij een leeftijd van ongeveer vijf maanden werden aangeleverd om vervolgens in groepsverband te worden gehuisvest. De jonge paarden verbleven aldaar tot een leeftijd van ongeveer drie jaar. Vervolgens keerden de paarden terug naar hun eigenaar, die vervolgens zelf bepaalde wat er met zijn paard gebeurt. De Hoge Raad overweegt expliciet dat, anders dan de situatie in het arrest van 26 augustus 1998, vrijwel niets met de dieren gedaan wordt, naast het verschaffen van voer, water en onderdak. Naar het oordeel van de rechtbank is dit feitencomplex niet vergelijkbaar met dat van eiser. Eiser maakt niet zijn bedrijf van het ten behoeve van anderen opfokken van paarden (verschaffen, van voer, water en onderdak), maar van het voortbrengen van zo goed mogelijke fokproducten, waarbij hij er door inzet van goede hengsten en goede selectie naar streeft kwaliteit te fokken. Eiser beschikt over een vijftal fokmerries, die ook worden ingezet in de sport, met als doel een hoge fokwaarde te behalen. Dat eiser een aantal van zijn fokproducten eerst verkoopt nadat ze de leeftijd van drie jaren hebben bereikt, maakt nog niet dat eisers bedrijf als opfokbedrijf is aan te merken. Bovendien komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat paarden met een door eiser bereikte hoge (fok)waarde alsnog binnen de agrarische sector in de onder 3.2 en 3.3 bedoelde zin zullen worden ingezet.

3.5 Ten aanzien van het door eiser gedane beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. In het kader van een procedure tegen de (rijks)Belastingdienst over het huurwaardeforfait is het belang doorgaans beperkt tot de vraag of de cultuurgrond tot eisers woning behoort of tot diens bedrijf, ongeacht de aard van die bedrijvigheid. Zo deze uitspraak tevens zou vermelden dat eisers bedrijf een landbouwbedrijf is, wat daar ook van zij, kan eiser hieraan niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat een ander bestuursorgaan, in dit geval de heffingsambtenaar, in het kader van de Wet WOZ, zal vaststellen dat eiser de cultuurgrond, in het kader van land- of bosbouw - in de onder 3.3 bedoelde zin - exploiteert.

3.6 Ten aanzien van eisers standpunt dat de cultuurgrondvrijstelling ook in 2011 moet worden toegepast omdat dit ook voor de Wet WOZ al sinds jaar en dag geschiedt, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie hangt de gerechtvaardigdheid van het vertrouwen af van de omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling (Hoge Raad 13 december 1989, onder andere gepubliceerd in BNB 1990/119). Er zijn door eiser geen feiten en omstandigheden gesteld om basis waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake was van een dergelijke bewuste standpuntbepaling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook om deze reden niet.

3.7 Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht de grond "niet-woning" bij de waardebepaling in aanmerking heeft genomen.

3.8 De rechtbank oordeelt ten slotte dat partijen beide van mening zijn dat rekening moet worden gehouden met een waardedruk in verband met de aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Ter zitting heeft verweerders taxateur een toelichting gegeven op de totstandkoming van het bedrag aan de hand van de landelijke Taxatiewijzer. Op basis van deze toelichting acht de rechtbank het redelijk dat verweerder de hoogte van de waardedruk via de landelijke Taxatiewijzer heeft bepaald en kan het hiervoor gehanteerde bedrag aanvaard worden. Eiser heeft daar tegenover geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie moeten leiden dat er met een te geringe waardedruk rekening is gehouden.

3.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. Verbeek-van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.

w.g. A.J.S. Verbeek-van der Kroft

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.