Home

Rechtbank Midden-Nederland, 13-06-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2451, UTR 21/1454

Rechtbank Midden-Nederland, 13-06-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2451, UTR 21/1454

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
13 juni 2022
Datum publicatie
27 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:2451
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 21/1454

Inhoudsindicatie

Grondslag OZB. Woondelenvrijstelling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 21/1454

Stichting Intermetzo Zorg, gevestigd in Nijmegen, eiseres

(gemachtigde: A. van den Dool),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder

(gemachtigde: R. Janmaat).

Inleiding

1. Bij beschikking van 31 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] ([a]) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 5.354.000,-. Met deze beschikking is in één geschrift aan eiseres als gebruiker ook een aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2020 opgelegd, waarbij de vastgestelde waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.

2. In de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 31 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres is in beroep gegaan tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

3. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De heffingsambtenaar is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateurs [taxateur 1] en [taxateur 2].

Beoordeling door de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

5. [a] is een instelling voor gesloten jeugdzorg, waarin na een rechterlijke machtiging jongeren tot 18 jaar met complexe gedragsproblemen worden opgenomen. De instelling bestaat uit onder meer een cellenblok, een sportzaal, kantoorruimten en drie paviljoens met daarin een gedeelde woonkamer, een badkamer, een klein keukentje en voor iedere cliënt een eigen slaapkamer met een wastafel.

6. De rechtbank stelt voorop dat de WOZ-waarde niet in geschil is. Het geschil tussen partijen gaat over de heffingsgrondslag voor de OZB.

7. Eiseres voert aan dat (de heffingsgrondslag voor) de OZB te hoog is vastgesteld. Zij doet een beroep op de woondelenvrijstelling uit artikel 220e van de Gemeentewet. Volgens eiseres zijn de drie paviljoens aan te merken als woondelen en moeten die daarom worden vrijgesteld van OZB. Eiseres stelt dat de cliënten in deze paviljoens wonen en dat die paviljoens daar naar aard en inrichting ook voor geschikt zijn. Eiseres wijst erop dat op het terrein ook een school en voorzieningen voor recreatie zijn, wat duidt op een duurzaam verblijf van cliënten. Eiseres heeft een taxatie laten uitvoeren, en daarin wordt de waarde van de paviljoens op 25,7% van de totaalwaarde geschat. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de OZB-grondslag onvoldoende heeft onderbouwd, omdat er geen taxateur in de instelling is geweest om te beoordelen of er sprake is van woondelen en er geen contact is opgenomen met de instelling om navraag te doen over de duurzaamheid van het verblijf.

8. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van woondelen. Volgens de heffingsambtenaar is er geen sprake van duurzaam verblijf, maar van kortdurende opvang. De heffingsambtenaar verwijst naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3221). Taxateur [taxateur 1] heeft op de zitting toegelicht dat het van binnen opnemen van de instelling in dit geval geen toegevoegde waarde heeft, omdat er over de inrichting van het gebouw en over de WOZ-waarde geen verschil van mening is.

9. In artikel 220e van de Gemeentewet is bepaald dat bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZB de waarde van gedeelten van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden buiten aanmerking wordt gelaten. De Hoge Raad heeft in een arrest van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:770) benadrukt dat voor het oordeel of de waarde van een gedeelte buiten aanmerking moet worden gelaten het feitelijk gebruik van dat gedeelte beslissend is (en dus niet of het gedeelte naar aard en inrichting bestemd en geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen).

10. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat sprake is van woondelen rust op degene die een beroep doet op de woondelenvrijstelling. In dit geval dus op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de heffingsambtenaar daarom ook niet ter plekke onderzoek te doen. De WOZ-waarde is niet in geschil en de heffingsambtenaar heeft de aanwezigheid van slaapkamers, badkamers en andere voorzieningen niet betwist. Daar gaat het bij deze beoordeling ook niet om. Het gaat erom of gezien het feitelijk gebruik sprake is van woondelen, en daarbij is eiseres als eerste aan zet.

11. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1125) heeft verblijf in een instelling het karakter van wonen indien personen in die instelling verblijven vanwege hun behoefte aan zorg en zij niet in hun oorspronkelijke woonomgeving kunnen blijven, en hun verblijf (in het algemeen) naar zijn aard geen tijdelijk karakter heeft maar als duurzaam moet worden aangemerkt. Van een als wonen aan te merken verblijf van duurzame aard is geen sprake in geval van verblijf in een instelling met het oog op kortdurende behandeling.

12. In geschil is of het verblijf van de cliënten in [a] als duurzaam moet worden aangemerkt of een tijdelijk karakter heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van duurzaam verblijf. Het verblijf in de instelling is, voor iedere opvolgende cliënt, gericht op kortdurende plaatsing. De behandeling is erop gericht dat de cliënten zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar een open instelling. De rechtbank verwijst naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2015 over een andere instelling voor gesloten jeugdzorg (ECLI:NL:GHARL:2015:9783). Dat er op het terrein ook een school en recreatievoorzieningen zijn, maakt dat niet anders. Uitgangspunt is dat alle kinderen onderwijs moeten krijgen en ook gelegenheid hebben tot recreatie. Voor kinderen in een gesloten inrichting moet dat dan binnen het eigen terrein gebeuren. Dat betekent niet dat het de bedoeling is om langdurig in de instelling te verblijven.

13. Omdat er geen sprake is van woondelen, hoefde de waarde van de paviljoens bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf voor de OZB niet buiten aanmerking te worden gelaten. De aanslag is dus niet te hoog vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.

14. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

Informatie over hoger beroep