Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3501, AWB - 14 _ 2651

Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3501, AWB - 14 _ 2651

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 april 2015
Datum publicatie
30 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:3501
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2651
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]

Inhoudsindicatie

In een kalenderjaar zijn achtereenvolgens een auto met een 25%-bijtelling en een auto met een 0%-bijtelling door een werkgever aan zijn werknemer ter beschikking gesteld. Eiser heeft gedurende de periode dat hem de auto met een 25% bijtelling ter beschikking was gesteld, een rittenadministratie bijgehouden. De werkgever van eiser heeft in deze periode de bijtelling privégebruik auto op het loon achterwege gelaten. Eiser heeft gedurende de periode dat hem de auto met een 0% bijtelling ter beschikking was gesteld, geen rittenadministratie bijgehouden. Verweerder heeft eiser een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd voor de periode dat hem de auto met een 25% bijtelling ter beschikking was gesteld.

Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij met de hem ter beschikking gestelde auto’s op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer privé heeft gereden. Dat eiser, voor het tijdvak waarin hij de eerste hem ter beschikking gestelde auto een sluitende kilometeradministratie heeft, is daartoe onvoldoende. De grens van 500 kilometer op kalenderjaarbasis wordt niet vastgesteld per personenauto, maar betreft het privégebruik van alle in dat jaar ter beschikking gestelde personenauto's. Een bijtelling van 0% op het loon door de werkgever is niet gelijk te stellen aan het rijden met een eigen auto door de werknemer zonder enige bijtelling. Het opleggen van de aanslag was verder voldoende voorzienbaar en kenbaar voor eiser. De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 14/2651

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Landelijk Coördinatiecentrum Auto, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2013 – 5 juli 2013 een naheffingsaanslag Loonheffingen/Zorgverzekeringswet/Werknemersverzekeringen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.G. Arentsen, bijgestaan door M.D.A. Saathof.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was in 2013 in loondienst bij [A BEDRIJF] te [PLAATS] (hierna: de werkgever).

2. De werkgever heeft eiser in 2013 achtereenvolgens twee auto’s ter beschikking gesteld:

-

in de periode 1 januari 2013 tot en met 5 juli 2013 een [AUTOMERK A], kenteken [KENTEKEN 1], met een cataloguswaarde van € 57.347 (hierna: [AUTOMERK A]);

-

in de periode 29 juli 2013 tot en met 31 december 2013 een [AUTOMERK B], kenteken [KENTEKEN 2], cataloguswaarde € 49.690 (hierna: [AUTOMERK B]). [AUTOMERK B] is een elektrisch aangedreven auto waarvoor de geldende wettelijke bijtelling van 25% van de cataloguswaarde wordt verlaagd met 25% van de cataloguswaarde.

In de periode van 6 juli 2013 tot 29 juli 2013 maakte eiser gebruik van een eigen auto.

3. Eiser was sinds 2009 in het bezit van een “Verklaring geen privégebruik auto” (hierna: de Verklaring).

4. Gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juli 2013 heeft eiser voor [AUTOMERK A] een rittenadministratie bijgehouden. In deze periode is deze auto niet voor privédoeleinden gebruikt. Eiser heeft voor [AUTOMERK B], in gebruik per 29 juli 2013, geen rittenadministratie bijgehouden.

5. De werkgever heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 juli 2013 de bijtelling privégebruik auto achterwege gelaten.

6. Verweerder heeft op 14 november 2013 van eiser twee ingevulde exemplaren van het formulier “Wijziging of intrekking verklaring geen privégebruik auto” ontvangen.

7. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij brief van 3 januari 2014 eiser meegedeeld de Verklaring in te trekken en daarnaast eiser de thans in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.

Geschil 1. In geschil is of, zoals verweerder aanvoert en eiser betwist, de aanslag terecht, over de juiste periode en naar het juiste bedrag is opgelegd.

2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

1. Eiser voert aan dat hij in de periode 1 januari 2013 tot en met 5 juli 2013 in privé geen gebruik heeft gemaakt van de door zijn werkgever aan hem ter beschikking gestelde auto. Dat over die periode een naheffingsaanslag is opgelegd, is onrechtvaardig en onterecht omdat hij in die periode geen voordeel heeft gehad van de ter beschikking gestelde auto. Bovendien is het onbegrijpelijk dat een bijtellingspercentage van 25% wordt gehanteerd in plaats van 0%. Immers, als hij na 5 juli 2013 zelf een auto gekocht zou hebben, zou de Verklaring ook per die datum stoppen en zou hij geen naheffing krijgen.

De toepassing van de regeling is niet juist. Voor de tweede aan hem ter beschikking gestelde auto geldt een bijtelling van 0%. Dit betekent dat voor deze auto geen bijtelling is verschuldigd. Voor deze tweede auto is daarom geen administratie bijgehouden. Een administratie bijhouden voor deze tweede auto was geen moeite geweest. Bovendien was er ook nog een privéauto voor privéritten.

Er is geen verschil tussen “geen bijtelling” en een “0%-bijtelling”. Er is evenmin een verschil tussen deze situatie en die waarin een door de werkgever ter beschikking gestelde auto wordt vervangen door een privéauto.

De door verweerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 6 juni 2008, nr. 44.069, ECLI:NL:HR:2008:BD3192, is logisch. In die zaak leverde de belanghebbende de hem afgegeven Verklaring in, hij bleef echter in dezelfde auto rijden, waarna een naheffingsaanslag volgde over de periode van 1 januari van het jaar van intrekking van de Verklaring tot de datum van intrekking van de Verklaring. In dat geval moet er over het hele jaar een administratie bijgehouden worden. In deze zaak daarentegen wordt een auto met een 25%-bijtelling vervangen door een auto met een 0%-bijtelling; dit is een volledig andere situatie.

De regeling zou niet meer toegepast moeten worden vanaf het moment dat de bijtelling nul wordt, aldus nog steeds eiser.

2. In artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel hiervan op kalenderjaarbasis wordt gesteld op een bepaald percentage van de waarde van de auto. Voorts is daarin bepaald dat de auto in ieder geval ook geacht wordt voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het voordeel wordt op grond van het vierde lid van genoemd artikel echter op nihil gesteld, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In het genoemde artikel is verder geregeld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen en dat daarbij regels kunnen worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Indien de werknemer er niet in slaagt te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, kan op grond van dit artikel de verschuldigde belasting worden nageheven van de werknemer.

3. De rechtbank stelt voorop dat uit de wettelijke regeling volgt dat te dezen een verzwaarde bewijslast op eiser rust. Eiser kan er niet mee volstaan aannemelijk te maken dat er niet voor meer dan 500 kilometer privé met de auto gereden is, maar hij dient dat overtuigend aan te tonen.

4. Of al dan niet boven de grens van 500 kilometer wordt uitgekomen, dient per kalenderjaar te worden beoordeeld. In zijn arrest van 6 juni 2008 (nr. 44.069, ECLI:NL:HR:2008:BD3192) besliste de Hoge Raad: “Nu aan belanghebbende gedurende het gehele kalenderjaar 2006 een personenauto ter beschikking is gesteld en hij die auto gedurende dat jaar voor meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt, is het voordeel terecht op kalenderjaarbasis vastgesteld op 22 percent van de waarde van de auto. De omstandigheid dat belanghebbende de auto gedurende een gedeelte van het jaar niet voor privé-doeleinden heeft gebruikt - en hij toen over een 'verklaring geen privé-gebruik' beschikte - staat aan voormelde toepassing op kalenderjaarbasis niet in de weg”. Hierbij is niet van belang of eiser in een kalenderjaar over één personenauto de beschikking heeft gehad, of achtereenvolgens over meerdere personenauto's. De grens van 500 kilometer wordt niet vastgesteld per personenauto, maar betreft het privégebruik van alle in dat jaar ter beschikking gestelde personenauto's.

5. Niet in geschil is dat eiser over de periode tot 5 juli 2013 een kilometeradministratie heeft bijgehouden en dat hij dit vanaf 29 juli 2013 niet heeft gedaan. Gelet hierop en bij gebreke van ander bewijsmateriaal kan niet worden gezegd dat eiser overtuigend heeft aangetoond dat hij met de hem ter beschikking gestelde auto’s op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer privé heeft gereden. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, voor het tijdvak 1 januari 2013–5 juli 2013 een sluitende kilometeradministratie kan overleggen, kan hem hierbij niet baten.

6. Anders dan waar eiser kennelijk van uitgaat, is een bijtelling van 0% op het loon door de werkgever niet gelijk te stellen aan het rijden met een eigen auto door de werknemer zonder enige bijtelling. Het rijden van een auto met een 0%-bijtelling ontslaat eiser niet van de verplichting aan te moeten tonen dat hij op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer privé met de hem ter beschikking gestelde auto’s heeft gereden.

Uit de tekst van de wet volgt direct dat het niet voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden, leidt tot een bijtelling op het inkomen. De vervolgvraag is dan de hoogte van de bijtelling. De bijtelling vindt plaats over het gehele kalenderjaar naar het geldende bijtellingspercentage over de periode waarin de betreffende auto(’s) ter beschikking is dan wel zijn gesteld.

7. Vast staat dat de werkgever van eiser met het voordeel uit de terbeschikkingstelling van de auto geen rekening heeft gehouden bij de verloning van het salaris van eiser, onder meer doordat eiser aan hem de Verklaring had overgelegd. Dit leidt er toe dat over de gehele periode waarin hem een auto ter beschikking is gesteld, alsnog het door hem in verband hiermee genoten voordeel bij eiser moet worden belast. Dit betekent dat eiser vanaf 1 januari 2013 voor de forfaitaire bijtelling van genoemd artikel 13bis in de heffing wordt betrokken.

8. Verweerder heeft hiertoe voor de periode 1 januari 2013 - 5 juli 2013 de aanslag opgelegd op basis van de cataloguswaarde van de in die periode aan eiser ter beschikking gestelde [AUTOMERK A] naar de hiervoor geldende bijtelling van 25%. Voor het opleggen van aanslagen over de periode 6 juli 2013 – 28 juli 2013 dan wel 29 juli 2013 – 31 december 2013 heeft verweerder geen reden gezien, omdat eiser in deze periodes geen auto ter beschikking was gesteld respectievelijk de inkomensbijtelling 0% bedroeg.

9. De door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2007, nr. AWB 06/4956, ECLI:NL:RBARN:2007:BA6265, leidt de rechtbank niet tot een andere uitkomst in deze zaak. Immers, in die zaak was er sprake van een gedurende het gehele kalenderjaar ter beschikking gestelde auto, ten aanzien waarvan de aanvankelijk afgegeven Verklaring werd ingetrokken en werd gevolgd door een periode waarin de werkgever ten aanzien van het loon van betrokkene rekening hield met de bijtelling, en waarbij evenals hier het geval naar tijdsgelang werd nageheven over de periode dat aan de betreffende eiser een Verklaring was verstrekt door de belastingdienst. Dat er in die zaak sprake was van een en dezelfde ter beschikking gestelde auto gedurende het gehele jaar, terwijl in deze zaak sprake is van twee achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s, kan aan het voorgaande niets afdoen.

10. Voor zover eiser zich voor zijn standpunt (mede) beroept op het gelijkheidsbeginsel, faalt het, reeds omdat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderhavige geval gelijk is dan wel vergelijkbaar is met het geval waar eiser zich op beroept. In casu gaat het om een door de werkgever aan de werknemer ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto en wordt dienaangaande een belastbaar voordeel van 0% in aanmerking genomen, tenzij de werknemer bewijst dat de auto op kalenderjaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Een dergelijk geval verschilt wezenlijk van de door eiser genoemde situatie waarin een auto behoort tot het vermogen van een belastingplichtige en deze laatste eventueel, uitsluitend voor de zakelijk gereden kilometers, een vergoeding van zijn werkgever ontvangt.

11. Eiser voert verder aan dat het hem niet duidelijk was hoe hij had kunnen weten dat verweerder voor de bijtelling het gebruik van de beide auto’s in een belastingjaar bij elkaar optelt, ofschoon volgens hem voor beide auto’s een geheel ander fiscaal regime geldt. Hij is er nooit op gewezen, noch op de website van de belastingdienst, noch via zijn werkgever, noch bij de levering van [AUTOMERK B] dat hij alsnog geconfronteerd zou kunnen worden met een bijtelling over de periode dat hij in [AUTOMERK A] reed als hij geen sluitende kilometerregistratie zou bijhouden voor [AUTOMERK B]. Een bijtelling als hier het geval is voor veel mensen onbegrijpelijk. Het had op de weg van de fiscus gelegen zijn beleid op dit punt, te weten dat er een verschil in fiscale behandeling bestaat tussen een auto met een
0%-bijtelling en een privéauto, bijvoorbeeld via zijn website duidelijk kenbaar te maken. Twee afzonderlijk geraadpleegde belastingadviseurs kenden de uitwerking van deze regeling zoals verweerder die voorstaat evenmin, aldus nog steeds eiser.

12. De stelling van eiser dat het op de weg van verweerder had gelegen de regeling op dit punt duidelijk kenbaar te maken, is in zijn algemeenheid onjuist. Een belastingschuld vloeit rechtstreeks voort uit de wet en niet uit beleid van verweerder. Er kan dan ook geen sprake zijn van door verweerder gewekt vertrouwen. Van gewekt vertrouwen kan eerst sprake zijn bij een expliciete standpuntbepaling door verweerder ten opzichte van eiser. Daarvan is hier niet gebleken.

13. Het ligt voorts op de weg van eiser, indien hij van een bepaalde regeling gebruik wil maken, te informeren naar de precieze inhoud en werking van de betreffende regeling.

Verweerder heeft hierbij erop gewezen dat de regelgeving inzake privégebruik auto is vastgelegd in de Wet op de loonbelasting 1964 en dat eiser zo nodig informatie hierover kan verkrijgen via de belastingtelefoon en de website van de belastingdienst. Verder staat volgens verweerder de regeling bijtelling privégebruik auto beschreven op de door eiser ondertekende aanvraag van de Verklaring en wordt deze regeling ook uitgelegd in de brochure welke eiser gelijk met de Verklaring ontvangen heeft. Op het door eiser gedownloade formulier “Wijziging of intrekking Loonheffingen Verklaring geen privégebruik auto” staat dat de mogelijkheid bestaat dat als de verklaring wordt ingetrokken met terugwerkende kracht loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moet worden betaald voor het voordeel van het privégebruik, aldus verweerder.

Eiser heeft een en ander niet dan wel onvoldoende weersproken. Onder deze omstandigheden kan volgens de rechtbank niet worden gezegd dat de bijtellingsregeling onvoldoende kenbaar voor eiser was dan wel kon zijn.

14. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Bij deze uitkomst van het geding ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel