Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7553, HAA - 15 _ 1771

Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7553, HAA - 15 _ 1771

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 september 2016
Datum publicatie
26 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:7553
Zaaknummer
HAA - 15 _ 1771
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 1

Inhoudsindicatie

Aan eiser is terecht een aanslag erfbelasting opgelegd, nu de erflater ten tijde van diens overlijden in Nederland woonde.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 15/1771

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag (aanslagnummer [#] ) in het recht van successie met dagtekening 18 maart 2014 opgelegd ten bedrage van € 8.088, vermeerderd met € 374 aan heffingsrente.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2015 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2015 heeft verweerder de uitspraak op bezwaar van 3 maart 2015 gewijzigd, het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting bij brieven van 5 november 2015, 16 december 2015, 18 februari 2016, 30 maart 2016, 16 april 2016 en 8 juni 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016 te Haarlem.

Eiser is met vooraf ingediend telefonisch bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden M. Breemans, M.O. Tjon en W.C. van der Wel.

Eiser heeft op 27 juni 2016, 29 juni 2016 en 30 juni 2016 e-mailberichten toegezonden aan de rechtbank (Afdeling communicatie). De rechtbank heeft deze e-mailberichten (met bijlagen) ontvangen op 30 juni 2016, na sluiting van het onderzoek. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding tot heropening van het onderzoek en dit is telefonisch aan eiser meegedeeld. De e-mailberichten behoren niet tot de processtukken en hebben geen rol gespeeld bij de beslissing.

Overwegingen

Feiten

1. [A] (hierna: erflater) is overleden op [datum 1] 2011. Hij had de Nederlandse nationaliteit en was gehuwd geweest met [B] (hierna: de/zijn echtgenote). De echtgenote is overleden op [datum 2] 2011. Eiser is samen met zijn twee broers erfgenaam van erflater. Zij wonen alle drie in Nederland.

2. In 1989 zijn erflater en zijn echtgenote verhuisd naar Spanje. Zij verbleven daar in een eigen woning in [C] . In de loop der jaren kregen erflater en zijn echtgenote steeds meer gezondheidsproblemen. Medio 2010 werd erflater getroffen door een ziekte. Erflater en zijn echtgenote hebben ervoor gekozen om naar Nederland te komen en daar te herstellen. Op 13 augustus 2010 hebben erflater en zijn echtgenote zich in de gemeente [D] ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA). De woning in Spanje hebben zij aangehouden. Ze zijn daar ook niet uitgeschreven.

3. Erflater en zijn echtgenote hebben een appartement gehuurd in [D] . In de huurovereenkomst, die met ingang van 1 augustus 2010 is gesloten, is bepaald dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar, derhalve tot 1 augustus 2011, en dat de overeenkomst na afloop van die periode voor onbepaalde tijd wordt voortgezet. De huurovereenkomst gaat ook over het leveren van zorg op afroepbasis aan erflater en zijn echtgenote. Aanvullend is in de huurovereenkomst bepaald dat, indien erflater of zijn echtgenote binnen één jaar overlijdt, de mogelijkheid bestaat intern te verhuizen zonder dat daarvoor de periode van één jaar in acht genomen dient te worden.

4. Erflater is in mei 2011 na het overlijden van zijn echtgenote met één van zijn zoons voor enkele weken teruggekeerd naar Spanje. Erflater was van plan om in juli 2011 nogmaals af te reizen naar Spanje, maar dat is door ziekte onmogelijk gebleken.

5. Erflater heeft omstreeks 10 maart 2011 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 ingediend. Daarbij heeft hij aangegeven een deel van het jaar, te weten in de periode 1 januari 2010 tot en met 6 augustus 2010, in Spanje te hebben gewoond.

6. Aan de erven van erflater is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 opgelegd. Daarbij is door verweerder het standpunt ingenomen dat erflater tot zijn overlijden binnenlands belastingplichtig was omdat erflater in Nederland woonde. Het tegen die aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 26 augustus 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:7166) ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen die laatste uitspraak is bij uitspraak van gerechtshof Amsterdam van 4 augustus 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3267) ongegrond verklaard.

Geschil 7. In geschil is of de aanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd, in het bijzonder of erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde, zoals verweerder stelt en eiser betwist.

8. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer gewezen op de intentie van erflater en zijn echtgenote, de woonomstandigheden in Nederland en Spanje en de fiscale behandeling van zijn echtgenote in Nederland en in Spanje.

9. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer gewezen op de inschrijving in de GBA, de afgesloten Nederlandse zorgverzekering, de duurzame huisvesting in Nederland, de financiële omstandigheden en het door erflater ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010.

10. Zowel eiser als verweerder hebben ter onderbouwing van hun standpunten diverse stukken ingebracht. De rechtbank verwijst hiervoor naar het dossier.

11. Eiser concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. Subsidiair stelt eiser dat ter voorkoming van dubbele belastingheffing verrekening moet plaatsvinden van de in Spanje betaalde erfbelasting. Meer subsidiair stelt eiser dat verweerder de door Spanje geïnde erfbelasting moet terugvorderen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

12. Vooraf overweegt de rechtbank dat, voor zover eiser heeft gesteld dat hij ten onrechte of niet op juiste wijze is gehoord in bezwaar, die klacht faalt. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), wordt in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht een belanghebbende gehoord op zijn verzoek. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift slechts verklaard dat hij nader zal motiveren nadat het gesprek over de inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011 heeft plaatsgevonden. Dit kan niet worden opgevat als een verzoek om te worden gehoord.

13. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de Successiewet 1956 wordt krachtens deze wet een erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR naar de omstandigheden beoordeeld. Naar vaste jurisprudentie heeft een natuurlijk persoon zijn woonplaats in Nederland, indien hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend daarbij is of uit omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.

14. Niet in geschil tussen partijen is dat erflater en zijn echtgenote in de GBA van de gemeente [D] zijn ingeschreven met ingang van 13 augustus 2010. Ook beschikte erflater daar over duurzame huisvesting, terwijl een deel van de huisraad en persoonlijke bezittingen vanuit Spanje naar Nederland was overgebracht. De huurovereenkomst betreffende de woning in [D] liep ten tijde van overlijden voor onbepaalde tijd. Verder heeft erflater na zijn inschrijving in Nederland alhier een zorgverzekering bij ONVZ afgesloten. Erflaters inkomen is geheel afkomstig uit Nederland, terwijl het merendeel van de banktegoeden zich bij Nederlandse banken bevindt. Ten slotte heeft erflater een zogenoemde migratie-aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 gedaan, waarin erflater heeft aangegeven dat hij na 6 augustus 2010 in Nederland woonde. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat erflater in Nederland woonde gewezen op deze omstandigheden.

15. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden erop wijzen dat erflater ten tijde van zijn overlijden op [datum 1] 2011 hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen had. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat de woonomstandigheden in Nederland dusdanig waren dat daarmee voldaan werd aan de zorg die erflater en zijn echtgenote kennelijk nodig hadden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een vergelijkbare woonsituatie op korte termijn voorhanden was in Spanje. Hij heeft slechts gesteld dat in mei 2011 is onderzocht om dergelijke woonomstandigheden in Spanje te creëren. Ook speelde kennelijk een deel van het sociale leven van erflater zich af in Nederland, aangezien zijn zoons hier woonden en hij, zo blijkt uit het dossier, in ieder geval met een aantal van hen goed contact had. Verder had erflater de Nederlandse nationaliteit.

16. Voor zover eiser stelt dat de migratie-aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 onjuist is ingevuld, overweegt de rechtbank dat gelet op de ondertekening van het biljet door erflater in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat de inhoud van het biljet overeenstemt met de wens van erflater. Het is aan eiser om dan het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De stelling dat het aangiftebiljet niet die wens weergeeft en dat erflater het biljet heeft ondertekend en het nadien is ingevuld door de belastingconsulent, is onvoldoende. Dat erflater wellicht op dat moment niet alle gevolgen van zijn handelen heeft kunnen overzien, leidt ook niet tot die conclusie. Verder is van belang dat de aansprakelijkstelling van de belastingconsulent waar eiser op wijst, heeft plaatsgevonden nadat erflater is overleden. Daaruit blijkt dus ook niet dat erflater van mening was dat het aangiftebiljet onjuist was.

17. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat erflater ten tijde van zijn overlijden niet in Nederland woonde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

18. Eiser heeft gesteld dat erflater nimmer de intentie heeft gehad om naar Nederland te remigreren. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat de inschrijving in de GBA noodzakelijk was ten behoeve van de huurovereenkomst en dat inschrijving als niet-ingezetene niet mogelijk was. Verder heeft eiser erop gewezen dat in de huurovereenkomst de mogelijkheid is opgenomen om bij overlijden van de echtgenote intern naar een kleinere kamer te verhuizen, maar dat erflater dat niet heeft gedaan omdat hij van plan was terug naar Spanje te gaan. In dit verband heeft eiser er ook op gewezen dat erflater en zijn echtgenote zich nooit hebben uitgeschreven in Spanje, de woning en de auto in Spanje ter beschikking bleven, alle contracten ongewijzigd bleven doorlopen in Spanje, het adres aldaar in gebruik bleef als postadres, erflater en zijn echtgenote de sociale contacten in Spanje ook na hun vertrek naar Nederland onderhielden, de urn van de echtgenote in mei 2011 naar de woning in Spanje is gebracht en toen in Spanje is gezocht naar een instelling waar erflater kon verblijven. Door de leeftijd van erflater was het opbouwen van een nieuw (sociaal) leven in Nederland verder niet mogelijk, aldus eiser.

19. Vooropgesteld moet worden dat voor de woonplaatsbepaling de (innerlijke) wil van de betrokken persoon weliswaar van belang kan zijn, maar dat deze op zichzelf niet een afdoende omstandigheid vormt bij de beoordeling. De wil heeft alleen betekenis voor zover deze uit de waarneembare feiten blijkt of daaruit kan worden afgeleid (Hoge Raad 18 juni 1952, B. 9247). In het licht hiervan overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat de inschrijving in de GBA niet de wens van erflater weergeeft om alhier te komen wonen. Verder is tussen partijen niet in geschil dat altijd de wens heeft bestaan om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Spanje. Echter, ook onder die omstandigheden kan sprake zijn van inwonerschap in Nederland. Om aan te nemen dat iemand in Nederland woont, is immers niet noodzakelijk dat het verblijf hier een permanent karakter heeft (Hoge Raad 24 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2814).

20. Verder heeft eiser betoogd dat erflater als niet-ingezetene in 2010 en 2011 de bijdrage ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet betaalde, terwijl hij via de Spaanse belasting voor een basisverzekering voor ziektekosten in Spanje betaalde. De in Nederland afgesloten ziektekostenverzekering bij ONVZ was onverplicht en slechts om praktische problemen te voorkomen. Erflater kreeg automatisch een huisarts in Nederland toegewezen maar beschikte in Spanje ook nog over een huisarts, aldus eiser.

Naar aanleiding hiervan stelt de rechtbank vast dat gelet op de dossierstukken zowel Zorginstituut Nederland als de SVB het standpunt hebben ingenomen dat erflater na de inschrijving in de GBA tot zijn overlijden in Nederland woonde. Uit het door eiser ingebrachte stuk van ONVZ blijkt verder dat ONVZ er van uitgaat dat erflater verplicht verzekerd was voor ziektekosten. De door erflater over 2010 betaalde bijdrage ingevolge artikel 69 van de Zorgverzekeringswet is, zo blijkt verder uit de door eiser ingediende stukken, voor zover mogelijk terugbetaald. Bovendien zou de omstandigheid dat andere Nederlandse (overheids-) instanties erflater als niet-ingezetene beschouwen op zich niet tot de conclusie leiden dat erflater voor de Successiewet 1956 geen ingezetene is. Verweerder heeft een zelfstandige bevoegdheid dit te beoordelen en is niet gebonden aan oordelen daarover van andere instanties.

21. Eiser heeft gesteld dat de Nederlandse en Spaanse notariële stukken en instanties elkaar tegenspreken voor wat betreft de woonplaats van erflater. De gemeente [C] en het Spaanse Ministerie van Justitie gaan er van uit dat erflater op het moment van overlijden in Spanje woonde. De Spaanse fiscus neemt dit standpunt ook in, zowel ten aanzien van erflater als zijn echtgenote. Ter zake van hun overlijden is daarom in Spanje erfbelasting voldaan met als uitgangspunt dat zij ten tijde van hun overlijden aldaar woonden. De Spaanse fiscus heeft op verzoek van eiser onderzoek gedaan naar de juistheid van dat uitgangspunt en die juistheid vervolgens bevestigd, aldus eiser. In dit verband heeft verweerder gesteld dat, indien in Spanje een erfbelasting is geheven vanwege het rijk, onder voorwaarden verrekening kan plaatsvinden op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting.

Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat ook in Spanje het standpunt wordt ingenomen dat erflater op voornoemd moment in Spanje woonde en daarom in verband met het overlijden aldaar erfbelasting verschuldigd is, geen gevolgen heeft voor de hoogte van het verschuldigde recht van successie. Naar vaste jurisprudentie kan artikel 4 van de AWR niet uitsluiten dat een persoon ingevolge de wetgeving van een ander land aldaar (ook) zijn woonplaats heeft, zodat sprake is van een dubbele woonplaats (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ2085). Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2013, Janina Wencel, C-589/10, waar eiser zich op beroept, is niet relevant omdat dat arrest geen gevolg heeft voor het recht van successie.

22. Eiser heeft gesteld dat de echtgenote van erflater voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en het recht van successie niet als ingezetene van Nederland is aangemerkt. Om die reden kan erflater, die nooit gescheiden heeft geleefd van zijn echtgenote, evenmin als ingezetene van Nederland worden beschouwd. Eiser heeft dit standpunt echter niet onderbouwd met stukken. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat geen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011 en voor het recht van successie aan (de erven van) de echtgenote zijn opgelegd omdat door de toepasselijke heffingskortingen en vrijstellingen geen belasting verschuldigd was, en dus niet omdat zij niet als ingezetene van Nederland is aangemerkt. Hiervan uitgaande gaat de rechtbank aan deze stelling van eiser voorbij.

23. Eiser heeft gesteld dat geen rekening is gehouden met het feit dat erflater en zijn echtgenote gedurende meer dan twintig jaren in Spanje woonden. Volgens hem kan een relatief kort verblijf in Nederland dan niet tot verplaatsing van de woonplaats leiden. Dit standpunt is onjuist. Ook na langdurig wonen in een ander land dan Nederland kan de woonplaats in een kort tijdsbestek naar Nederland worden verplaatst, indien de omstandigheden daar op wijzen. Voor zover eiser in dit verband een beroep heeft gedaan op beleidsregels van de SVB heeft te gelden dat verweerder daar in beginsel niet aan gebonden is omdat het een ander bestuursorgaan betreft. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken en dat heeft hij niet gedaan.

24. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de woonplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden in Nederland was.

25. Het beroep van eiser op het tussen Nederland en Spanje gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing kan niet tot vermindering van de aanslag leiden. Dit verdrag geldt niet voor het recht van successie. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat een beroep op het Besluit voorkoming dubbele belasting pas kan slagen als eiser de benodigde informatie daarvoor inbrengt. De vooralsnog ingediende stukken zijn daarvoor onvoldoende, reeds omdat een cijfermatige onderbouwing ontbreekt. Er is dus geen reden om de aanslag te verminderen.

26. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

27. De rechtbank ziet geen reden verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Rechtsmiddel