Home

Rechtbank Noord-Holland, 29-12-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:11217, AWB - 16 _ 1655

Rechtbank Noord-Holland, 29-12-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:11217, AWB - 16 _ 1655

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
29 december 2017
Datum publicatie
9 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:11217
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1655
Relevante informatie
Wet op de kansspelbelasting [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 5

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslagen kansspelbelasting. Tijdvakken in 2006, 2007 en 2008. Ongeacht het feit dat eiser op grond van de Revenue Sharing Agreement gehouden was gewonnen prijzen af te staan aan iemand anders, dient hij te worden aangemerkt als gerechtigde tot de gewonnen prijzen. Het feit dat eiser door de Revenue Sharing Agreement per saldo geen positief resultaat heeft overgehouden, levert geen individuele en buitensporige last op. Toekenning immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummers: HAA 16/1655, 16/2003 en 16/2004

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2017 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: mr. P. le Heux),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

HAA 16/2003

Verweerder heeft met dagtekening 14 juni 2011 aan eiser over het tijdvak

1 januari – 31 december 2006 een naheffingsaanslag kansspelbelasting tot een bedrag van € 62.052 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd met een bedrag van € 41.306 tot een bedrag van € 20.746.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

HAA 16/2004

Verweerder heeft met dagtekening 14 juni 2011 aan eiser over het tijdvak

1 januari – 31 december 2007 een naheffingsaanslag kansspelbelasting tot een bedrag van € 29.639 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd met een bedrag van € 5.923 tot een bedrag van € 23.716.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

HAA 16/1655

Verweerder heeft met dagtekening 14 juni 2011 aan eiser over het tijdvak

1 januari – 31 oktober 2008 een naheffingsaanslag kansspelbelasting tot een bedrag van € 12.852 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaken en in de zaken met zaaknummers HAA 16/1656, 16/1657, 16/2005, 16/2006 en 16/2007 heeft plaatsgevonden op 27 november 2017 te Haarlem.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, mr. T.J.M. Sweet,

mr. T. Enter en G.R. de Wit.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is inwoner van Nederland. Hij heeft:

a. in de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 (HAA 16/2003) deelgenomen aan via het internet aangeboden buitenlandse kansspelen en aan live pokertoernooien in

Las Vegas, Verenigde Staten, en Melbourne, Australië. De resultaten bedragen:

[A] (via internet) € 45.613

[B] (via internet) € 1.892

Live toernooien € 24.036

b. in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 (HAA 16/2004) deelgenomen aan via het internet aangeboden buitenlandse kansspelen en aan live pokertoernooien in

Las Vegas, Verenigde Staten. De resultaten bedragen:

[A] (via internet) € 35.303

Live toernooien € 46.481

c. in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 oktober 2008 (HAA 16/1655) deelgenomen aan via het internet aangeboden buitenlandse kansspelen en aan live pokertoernooien in

Las Vegas, Verenigde Staten. De resultaten bedragen:

[A] (via internet) € 30.343

Live toernooien € 13.979

2. Eiser heeft een Revenue Sharing Agreement gesloten, gedateerd 1 september 2005, met [C] , wonend in [D] , Finland, waarin, voor zover hier van belang, het volgende tussen hen is overeengekomen, waarbij eiser wordt aangeduid als ‘Player’ en de heer [C] als ‘Sponsor’:

“WITNESSETH

WHEREAS, the Sponsor shall sponsor the Player in live and online poker tournaments (excluding live poker tournaments in the Netherlands) including all and any [A] online events (hereinafter “Sponsored events”); and

WHEREAS, the Sponsor and the Player have agreed about the loss and profit sharing of the winnings and losses regarding the Sponsored events.

NOW THEREFORE, in consideration of the mutual covenants and undertakings contained herein, the parties hereby agree as follows:

1 SCOPE OF SERVICES

The Sponsor [de Rechtbank begrijpt: Player] will play all live and online poker tournaments, excluding live poker tournaments in The Netherlands, sponsored by the Sponsor. This will be worldwide exclusive deal and the Player shall not make similar deals with any third parties without written approval from the Sponsor.

2 PROFIT AND LOSS SHARING

The Parties have agreed to split the profits of the Sponsored events. The Sponsor shall pay all the Sponsored events costs and losses, which will be made up in case of any winnings.

Whenever there is a profit, the profit is paid out 40% for the Player and 60% to the Sponsor. Before paying out profit shares, old losses and costs shall be covered before calculating the profit shares according to the following example :

Example: Player is paying nine 10.000 Euros events and doesn’t win any money. The Player is down 90.000 Euros. As the Player wins in the next 10.000 Euros event 200.000 Euros, the old losses (200.000 - 90.000 Euros - 10.000) are deducted before the profit shares. Thereafter the profit of 100.000 Euros are divided between the parties 60/40 (60.000 Euros for the Sponsor and 40.000 to the Player).

3. Eiser beroept zich er op dat in de meerderheid van de met hem vergelijkbare gevallen door verweerder zou zijn toegestaan om winsten en inzetten van kansspelen voor 1 november 2008 op maand- dan wel jaarbasis met elkaar te verrekenen, en heeft in dat verband de navolgende documenten overgelegd:

a. Een brief van 18 december 2009 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [E] van [F] N.V. te Amsterdam betreffende “Afspraken proefprocedures”;

b. Een brief van 21 september 2011 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [G] te Amsterdam betreffende “bezwaarschrift(en) kansspelbelasting”, met een tweetal invulsheets;

c. Een brief van 14 december 2010 van [F] N.V. aan de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen betreffende “Opgave inkomsten uit kansspelen ten name van de heer [H] ”, met daarbij gevoegd een tweetal naheffingsaanslagen;

d. Een brief van 23 december 2010 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [I] betreffende “naheffing KSB”, met daarbij gevoegd een overzicht pokerwinsten van [I] over de periode 2007 tot en met juli 2010;

e. Een brief van 26 maart 2010 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [K] betreffende “uw voorstellen van 18 maart 2010”;

f. Een brief van 15 december 2010 van [F] N.V. aan de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen inzake “het Bezwaarschrift naheffingsaanslag kansspelbelasting de heer [L] ”.

Geschil 4. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd; meer in het bijzonder:

- of de op grond van de Revenue Sharing Agreement aan de heer [C] betaalde bedragen in mindering komen op het bedrag waarover kansspelbelasting wordt geheven;

- in hoeverre sprake is van een buitensporige last als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste Protocol EVRM);

- in hoeverre verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel omdat in de meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen wel saldering van prijzen en inzetten binnen het heffingstijdvak zou zijn toegepast.

Voorts is in geschil of eiser recht heeft op immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Ten slotte verzoekt eiser om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep.

5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen en toekenning van een immateriële schadevergoeding. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Het wettelijk kader

6. Artikel 1 van de Wet op de Kansspelbelasting (hierna: de Wet) luidde van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2008:

“Onder de naam 'kansspelbelasting' wordt een directe belasting geheven van:

a. degene die gelegenheid geeft tot deelneming aan binnenlandse casinospelen.

b. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen.

c. de binnen het Rijk wonende of gevestigde gerechtigden tot de prijzen van buitenlandse kansspelen.”

Artikel 3 van de Wet luidde in dezelfde periode:

“1 De belasting wordt geheven:

a. […]

b. in de gevallen waarin artikel 1, letter b, of letter c, van toepassing is, naar de prijzen.”

Artikel 4 van de Wet luidde in dezelfde periode:

“1. Van de belasting is vrijgesteld:

a. de prijs welke niet meer bedraagt dan € 454;

b. de prijs welke niet uitgaat boven de prestatie welke staat tegenover de deelneming uit hoofde waarvan aanspraak op de prijs bestaat.”

Artikel 5 van de Wet luidde in dezelfde periode:

“1. De belasting bedraagt:

a. […]

b. in de gevallen waarin artikel 1, letter b, of letter c, van toepassing is 29 percent.”

7. De tekst van de Wet is duidelijk. Van een in Nederland wonende gerechtigde tot de prijs van een buitenlands kansspel wordt 29% kansspelbelasting geheven, en deze wordt geheven naar de prijzen. Slechts de inzet in het kansspel waarvoor aanspraak op de prijs bestaat kan met de prijs worden verrekend voor het bepalen van de maatstaf van heffing.

8. Niet in geschil is dat deze wettelijke systematiek correct is toegepast om de kansspelbelasting voor de periodes die thans in geschil zijn te berekenen en na te heffen. Eiser betoogt echter dat hij niet als belastingplichtige gerechtigde tot de prijzen kan worden aangemerkt aangezien hij op basis van de Revenue Sharing Agreement deze prijzen geheel heeft moeten afstaan aan de heer [C] , hetgeen er toe geleid heeft dat hij per saldo in het geheel geen prijs heeft genoten, althans, dat de aan de heer [C] betaalde bedragen in mindering moeten worden gebracht op de prijzen.

9. De rechtbank is van oordeel dat ongeacht het feit dat eiser op grond van de Revenue Sharing Agreement gehouden was gewonnen prijzen af te staan aan de heer [C] , hij nog steeds dient te worden aangemerkt als de gerechtigde – bij uitsluiting – tot de prijzen in de zin van de Wet. Bij gebreke van aanwijzingen die tot een andere conclusie nopen:

- moet worden aangenomen dat telkens alleen eiser (en niet de heer [C] ) partij was bij de overeenkomsten op grond waarvan eiser de kansspelen heeft gespeeld waarbij de onderhavige prijzen zijn gewonnen; en

- moet het er voor worden gehouden dat de exploitanten van deze kansspelen alleen jegens eiser gehouden waren uitvoering te geven aan deze overeenkomsten en op die grond tot uitbetaling van de prijzen aan eiser dienden over te gaan. De rechtbank ontleent hiervoor steun aan het arrest van de Hoge Raad van 14 november 1979 (nr. 19534, ECLI:NL:HR:1979:AX2704), waarin de Hoge Raad oordeelde dat in een geval dat in groepsverband inzetten in de lotto werden gedaan en prijzen gedeeld, alleen degene op wiens naam het lottoformulier stond jegens de organiserende instelling aanspraak kan maken op de prijs en daarmee als gerechtigde in de zin van artikel 1 Wet op de Kansspelbelasting kon worden aangemerkt.

10. Het standpunt van eiser dat hij niet als gerechtigde tot de prijzen kan worden aangemerkt dan wel de aan de heer [C] betaalde bedragen in mindering dienen te komen op de maatstaf van heffing wordt dan ook door de rechtbank verworpen.

Artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM

11. Wat betreft het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM dat eiser heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, is inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijke of rechtspersoon gerechtvaardigd indien de inbreuk in overeenstemming is met het nationale recht (‘lawful’), de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient en er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Dit laatste vereist het bestaan van een redelijke verhouding (‘fair balance’) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de betrokken persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last (‘individual and excessive burden’). Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe (‘wide margin of appreciation’).

12. Eiser stelt dat in zijn geval sprake is van een individuele buitensporige last, omdat hij per saldo over de gehele periode niets heeft verdiend (prijzen minus inzetten). Eiser heeft daartoe een overzicht van de spelresultaten overgelegd.

13. De rechtbank is van oordeel dat het wettelijke uitgangspunt dat voor de heffing wordt aangesloten bij op individuele momenten gemaakte winsten zonder rekening te houden met de inzetten op andere kansspelen in hetzelfde tijdvak, niet van iedere redelijkheid is ontbloot en binnen de aan de wetgever toekomende ruime beoordelingsmarge valt. Het gegeven dat de wetgever vanaf november 2008 wel het door eiser gewenste systeem is gaan hanteren, doet daar niet aan af. Dat eiser belasting moet betalen terwijl hij volgens zijn berekening per saldo geen positief resultaat heeft behaald, houdt verband met de hiervoor als niet onredelijk beoordeelde keuze van de wetgever en de keuze van eiser om een Revenue Sharing Agreement aan te gaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser vrijwillig aan de pokerspelen heeft deelgenomen en dat hij moest begrijpen dat een dergelijk spel behalve goede kansen, ook kwade kansen kent. Hij heeft met zijn deelname geaccepteerd dat hij verlies kan lijden. Het was aan eiser om zijn spelstrategie zo af te stemmen dat hij geen verliezen zou lijden die hij niet kon of wilde dragen. Bij de bepaling of hij deelnam aan een spel (en daarmee hoeveel hij inzette), had hij rekening kunnen en moeten houden met de omstandigheid dat de eerder gewonnen prijzen niet weer volledig ingezet konden worden, in die zin dat over die prijzen nog kansspelbelasting verschuldigd was. Het enkele feit dat eiser belasting moet betalen terwijl hij per saldo op grond van de Revenu Sharing Agreement zelf geen positief resultaat heeft overgehouden, levert al met al daarom geen individuele en buitensporige last op. Overige feiten en omstandigheden die deze conclusie anders kunnen maken, zijn door eiser niet gesteld. De rechtbank verwerpt daarom het betoog van eiser dat sprake is van een individuele buitensporige last.

Het gelijkheidsbeginsel

14. Betreffende het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat bij andere belastingplichtigen wel verrekening van winsten en verliezen binnen hetzelfde jaar dan wel dezelfde maand zou zijn toegestaan overweegt de rechtbank het volgende. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake indien aannemelijk is dat door verweerder jegens een of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden gehandeld is met het oogmerk van begunstiging of dat in een meerderheid van de met eisers geval vergelijkbare gevallen wel verrekening zou zijn toegestaan (meerderheidsbeginsel).

15. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken. In dit verband heeft eiser zich beroepen op het zestal, in overweging 3 genoemde, door hem ingebrachte documenten. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat aan eiser op grond van deze documenten een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.

16. Ten aanzien van deze documenten overweegt de rechtbank het volgende:

  1. Ten aanzien van de brief van 16 december 2009 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [E] van [F] N.V. te Amsterdam heeft verweerder onweersproken gesteld dat dit een aanbod tot een compromis was, hetgeen niet geaccepteerd is zodat alleen daarom al geen beroep op deze brief gedaan kan worden;

  2. Ten aanzien van de brief van 21 september 2011 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [G] te Amsterdam en de invulsheets stelt de rechtbank vast dat verwezen word naar eigen opgaves van de heer [G] , en dat hieruit niet afgeleid kan worden in hoeverre saldering van winsten en verliezen heeft plaatsgevonden aangezien alleen positieve bedragen zijn genoemd;

  3. Hetzelfde geldt voor de brief van 14 december 2010 van [F] N.V. aan de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen betreffende “Opgave inkomsten uit kansspelen ten name van de heer [H] ”, met daarbij gevoegd een tweetal naheffingsaanslagen;

  4. Hetzelfde geldt voor de brief van 23 december 2010 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [I] betreffende “naheffing KSB”, met daarbij gevoegd een overzicht pokerwinsten van [I] over de periode 2007 tot en met juli 2010;

  5. Wat betreft de brief van 26 maart 2010 van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen aan de heer [K] heeft verweerder onweersproken gesteld dat hier sprake is van een bijzondere situatie aangezien de resultaten aanvankelijk gesaldeerd in de inkomstenbelasting waren betrokken, en toen uit coulance voor dit bijzondere geval een afwijkende afspraak voor de kansspelbelasting is gemaakt;

  6. Ook uit de brief van 15 december 2010 van [F] N.V. aan de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Terneuzen inzake “het Bezwaarschrift naheffingsaanslag kansspelbelasting van de heer [L] ” valt niet af te leiden dat resultaten gesaldeerd in de kansspelbelasting zijn betrokken aangezien alleen positieve bedragen zijn vermeld.

17. De rechtbank concludeert dat uit de door eiser afgeleide documenten – zonder nadere toelichting of onderbouwing welke ontbreekt – niet afgeleid kan worden dat verweerder in de meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen voor de periodes voor 1 november 2008 wel op maand- of jaarbasis saldering van prijzen en inzetten zou hebben toegestaan. Eiser kan derhalve geen aanspraak maken op vermindering van de aanslagen op grond van het gelijkheidsbeginsel.

Immateriële schadevergoeding

18. Eiser verzoekt om immateriële schadevergoeding, omdat de redelijke termijn is overschreden.

19. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het (gemotiveerde) bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

20. Voorafgaand aan de beantwoording van die vraag zal de rechtbank zich buigen over de vraag of sprake is van samenhangende zaken. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, is daartoe het volgende overwogen:

“In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel (zie HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117.”

21. De rechtbank is van oordeel dat de procedure met betrekking tot de naheffingsaanslagen kansspelbelasting over de jaren 2006, 2007 en de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2008 als samenhangende zaken moeten worden beschouwd, zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase. In een geval als het onderhavige waarin meerdere zaken van een eiser die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp gezamenlijk zijn behandeld, is de rechtbank van oordeel dat voor de procedures kan worden volstaan met de toekenning van een schadevergoeding van éénmaal € 500 per half jaar. Niet aannemelijk is dat eiser zo veel meer spanning en frustratie heeft ondervonden, omdat sprake is van meerdere (naheffings)aanslagen, dat daarmee een hogere vergoeding dan € 500 per half jaar gerechtvaardigd is.

22. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen 2006, 2007 en 1 januari tot en met 31 oktober 2008 is op 7 juli 2011 door verweerder ontvangen. Met dagtekening 16 februari 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepschriften daartegen zijn op 12 april 2016 (betreffende de jaren 2006 en 2007) respectievelijk 26 maart 2016 (betreffende de periode 1 januari tot en met 31 oktober 2008) door de rechtbank ontvangen. De rechtbank doet op 29 december 2017 uitspraak.

23. In dit geval is de redelijk te achten termijn van twee jaar overschreden. Vanaf de aanvang van de bezwaarfase tot aan de uitspraak van de rechtbank zijn (afgerond) zes jaar en zes maanden verstreken.

24. Daarbij is het volgende van belang. Op 15 juli 2011 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat op verzoek van eiser de bezwaarschriften zouden worden aangehouden in verband met lopende procedures bij de Hoge Raad over buitenlandse kansspelen. Op 28 februari 2015, nr. 13/04929, ECLI:NL:HR:2015:471 en nr. 14/03069, ECLI:NL:HR:2015:472) heeft de Hoge Raad arresten gewezen. De rechtbank acht het redelijk dat verweerder een termijn van twee maanden wordt gegund om zich op de arresten te beraden. Dit betekent dat de periode van 7 juli 2011 tot en met 28 april 2015 voor rekening van eiser moet blijven. Dit betekent dat in casu de redelijke termijn met afgerond negen maanden is overschreden.

25. Dat rechtvaardigt een schadevergoeding van 2 x € 500 = € 1.000. Alleen de periode vanaf de uitspraak op bezwaar kan worden toegerekend aan de beroepsfase. De rechtbank heeft het aan haar toe te rekenen deel van de redelijke termijn van anderhalf jaar (afgerond) met vijf maanden overschreden. Verweerder heeft het aan hem toe te rekenen deel van de redelijke termijn van een half jaar met (afgerond) vier maanden overschreden. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding voor deze fase van de procedure € 500 te betalen en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) eveneens € 500.

26. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak, aangezien het beroep uitsluitend gegrond is wegens toekenning van een immateriële schadevergoeding).

De kosten van bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking nu eiser in de bezwaarfase geen vergoeding gevraagd heeft op de voet van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Voorts dient, nu het beroep gegrond is, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan eiser het door hem betaalde griffierecht van, in totaal, € 92 te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister voor Rechtsbescherming) tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500;

-

veroordeelt verweerder tot het betalen van immateriële schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en

mr. B. van Walderveen, leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.