Rechtbank Noord-Holland, 17-05-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:4382, AWB - 16 _ 5329
Rechtbank Noord-Holland, 17-05-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:4382, AWB - 16 _ 5329
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 mei 2017
- Datum publicatie
- 2 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2017:4382
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 5329
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 224
Inhoudsindicatie
Belastingplicht voor de dagtoeristenbelasting gemeente Marken
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/5329
en
Procesverloop
Eiseres heeft tegen de haar in rekening gebrachte dagtoeristenbelasting bezwaar ingediend.
Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 23 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen met dagtekening 28 november 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting een pleitnota overgelegd. Deze is in afschrift aan verweerder verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2017.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. van Griethuijsen. Ter zitting heeft eiseres een uitdraai van internet overgelegd met betrekking tot het parkeerbeleid in Marken.
Overwegingen
1. Eiseres heeft op 27 oktober 2016 de gemeente Marken bezocht. De auto waarmee eiseres samen met twee anderen reisde werd geparkeerd op het parkeerterrein aan de Kruisbaakweg op Marken (het parkeerterrein). Ter plekke heeft eiseres, via een betaalautomaat, een bedrag van € 5,65 voldaan. Dit bedrag bestaat uit de som van € 4,00 voor de verschuldigde parkeerbelasting en driemaal € 0,55 voor de dagtoeristenbelasting. Ter zake van deze betaling heeft eiseres een betaalbewijs ontvangen.
2. Eiseres meent dat ten onrechte betaling van dagtoeristenbelasting van haar is gevorderd en heeft een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres volgens hem niet de belastingplichtige is voor de heffing van dagtoeristenbelasting en als gevolg daarvan ook niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
3. Met ingang van 15 december is de Verordening op de heffing en invordering van de dagtoeristenbelasting 2013 ingetrokken.
Geschil
4. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord.
Beoordeling van het geschil
5. Volgens artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen nadat hij bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. Artikel 1:2 van de Awb omschrijft de belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken en onder een besluit wordt op grond van artikel 1:3 van de Awb verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan in afwijking van artikel 8:1 van de Awb het beroep slechts worden ingesteld door (a) de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd; (b) de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of (c) degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
6. In artikel 224 van de Gemeentewet is opgenomen dat ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, een toeristenbelasting kan worden geheven. Voorts is in dat artikel opgenomen dat degene die gelegenheid biedt tot verblijf bevoegd is de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
7. Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van dagtoeristenbelasting 2013 (de Verordening) wordt een belasting geheven ter zake van het houden van dagverblijf zonder overnachten op Marken. De Verordening, voor zover van belang, luidt:
“Artikel 3 Belastbaar feit
Ter zake van het houden van verblijf op Marken door (…) personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, wordt onder de naam dagtoeristenbelasting ter zake van dagverblijf een directe belasting geheven.
Artikel 4 Belastingplicht
(…)
2. Belastingplichtig is degene die door middel van het tegen vergoeding beschikbaar stellen van een parkeerplaats voor een motorvoertuig, de inzittende(n) respectievelijk gebruiker(s) van dat motorvoertuig gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 3.
(…)
5. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
(…)
Artikel 9 Wijze van heffing
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag of door middel van een mondelinge of schriftelijke gedagtekende kennisgeving, onder dat laatste ook te verstaan nota, bon of ander schriftuur.
Artikel 10 Termijnen van betaling
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend
op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.
3. De belasting moet ingeval van kennisgeving als bedoeld in artikel 9 worden betaald op het moment van het doen respectievelijk uitreiken van de kennisgeving.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het belastbaar feit ter zake waarvan op grond van de Verordening dagtoeristenbelasting is verschuldigd zich heeft voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de Verordening de exploitant van het parkeerterrein als belastingplichtige voor de dagtoeristenbelasting moet worden aangemerkt. Ingevolge de Verordening wordt aan hem dan ook de aanslag dagtoeristenbelasting opgelegd.
9. Uit het voorgaande volgt dat gelet op artikel 26a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awr, de exploitant van het parkeerterrein de belanghebbende bij de aanslag dagtoeristenbelasting is. Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat eiseres niet de belanghebbende is ter zake van de aan de exploitant van het parkeerterrein opgelegde aanslag dagtoeristenbelasting. Dat de exploitant gebruik heeft gemaakt van zijn recht om de door hem verschuldigde parkeerbelasting op eiseres te verhalen brengt niet mee dat eiseres daarmee ook als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dat verweerder de exploitant is van het parkeerterrein en dus in feite zichzelf heeft aangewezen als belastingplichtige, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank gaat eiseres verder ten onrechte uit van de veronderstelling dat het onder 1 genoemde betaalbewijs een kennisgeving van de aanslag is als bedoeld in artikel 9 van de Verordening en om die reden zij belanghebbende is. Het is enkel een bewijs van betaling van het voor het parkeren verschuldigde bedrag en creëert dus geen rechtsingang voor eiseres.
10. De verwijzing van eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508, maakt dit oordeel niet anders. Die zaak betrof immers de rechtspositie van de feitelijke parkeerder van een personenauto ter zake van een aan de houder van die auto opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting wegens het niet voldoen van de parkeerbelasting door de feitelijk parkeerder. In dit geval heeft de belastingplichtige exploitant van het parkeerterrein enkel gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om de dagtoeristenbelasting te verhalen op eiseres. Dit betekent echter niet dat eiseres daartegen een bestuursrechtelijke procedure kan voeren. De door eiseres aangehaalde uitspraken van Gerechtshof Den Bosch van 7 januari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:10 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2016, , betreffen ook andere situaties. Voor zover eiseres een processuele leemte ervaart omdat zij niet kan ageren tegen het verhalen van de dagtoeristenbelasting, wijst de rechtbank eiseres op de mogelijkheid een civiele procedure aan te spannen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: