Home

Rechtbank Noord-Holland, 03-11-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9105, AWB - 14 _ 4620

Rechtbank Noord-Holland, 03-11-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9105, AWB - 14 _ 4620

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
3 november 2017
Datum publicatie
8 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:9105
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4620
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 32bd

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:121 en 124), dat de pseudo-eindheffing niet in strijd is met de Wet op de loonbelasting 1964 en het Eerste Protocol van het EVRM en dat de pseudo-eindheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 14/4620

(gemachtigde: mr. J.M.J. Fox),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2014 aangifte loonheffingen gedaan. Het afgedragen bedrag van € 138.193 bestond voor € 80.971 uit de zogenoemde pseudo-eindheffing hoog loon (hierna: crisisheffing).

Tegen de afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. Belhaj en mr. A. de Groot. Op de zitting is tevens het beroep van eiseres met nummer HAA 14/2137 tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de crisisheffing over 2014 behandeld.

Overwegingen

1. Eiseres is een naamloze vennootschap behorende tot de branche van beleggingsinstellingen.

2. Eiseres vormt samen met haar 100% aandeelhouder en andere vennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Ook houdt eiseres een 100% belang in een besloten vennootschap die geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid.

3. Het door eiseres aangegeven loon en de ingehouden loonheffing over de jaren 2011 tot en met 2014 bedragen:

2011

2012

2013

2014

Loon

5.631.271

2.820.991

2.329.598

1.205.420

Loonheffing

2.754.052

1.288.884

1.068.328

486.356

4. De door eiseres in de aangiften vennootschapsbelasting aangegeven winstreserves, bedrijfsopbrengsten, personeels- en andere kosten en resultaten zijn voor de jaren 2010 tot en met 2013:

2010

2011

2012

2013

Winstreserve

258.411

20.837.716

14.094.009

-/- 52.585.577

Totale bedrijfsopbrengsten

6.003.813

18.090.184

10.854.728

9.884.618

Personeelskosten (incl. soc. lasten en pensioen)

5.047.221

6.203.007

435.317

4.939.110

Overige kosten

887.026

1.866.889

575.960

3.732.664

Saldo fin. baten en lasten

1.597.669

174.819

564.682

-/- 3.865.728

Resultaat gewone bedrijfsuitvoering

1.667.235

10.195.107

10.138.133

Resultaat deelnemingen

5.302.347

15.222.401

9.181.450

9.235.071

Buitengewone resultaten

-/- 157.402

-/- 201.060

Saldo fiscale winstberekening

6.812.180

25.417.509

19.139.583

5.747.079

Geschil 5. Tussen partijen is in geschil of eiseres gehouden was de crisisheffing af te dragen. Meer in het bijzonder is in geschil:

- of de crisisheffing in strijd is met het systeem van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet);

- of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EP EVRM); en

- of de crisisheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).

Beoordeling van het geschil

Het wettelijke systeem

6. De crisisheffing kan volgens eiseres niet worden geheven, nu hoofdstuk IV van de Wet daarvoor geen wettelijke basis biedt. Artikel 32bd van de Wet is, aldus eiseres, onverbindend omdat artikel 1 van de Wet niet toestaat dat ter zake van één en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting wordt geheven ten laste van werkgever en werknemer.

7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, over een vergelijkbare stelling geoordeeld als eiseres inneemt. Kort gezegd heeft de Hoge Raad in dit arrest geoordeeld dat de tekst van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens de Wet bepaalde. Klaarblijkelijk heeft de wetgever daarbij mede het oog gehad op het bepaalde in artikel 1 van de Wet, aldus de Hoge Raad. Naar het oordeel van de Hoge Raad is hiermee een voldoende basis in de Wet opgenomen voor de crisisheffing. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad ter zake van de stelling dat over een reeds in de heffing betrokken loonbestanddeel wordt geheven met een vergelijkbare overweging geoordeeld dat artikel 32bd van de Wet niet onverbindend is, nu de wetgever heeft bedoeld een regeling te treffen in afwijking van artikel 1 van die wet.

De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen en is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem.

Artikel 1 van het EP EVRM

8. Eiseres stelt dat de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het EP EVRM, omdat een inbreuk wordt gemaakt op het ongestoorde genot van eigendom. Daarbij voert zij aan dat de heffing (materieel) terugwerkende kracht heeft. Ook is naar haar mening sprake van een individuele en buitensporige last.

9. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ‘lawful’ moet zijn en een ‘legitimate aim’ moet dienen, en dat er een ‘fair balance’ dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt (Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124).

10. In genoemd arrest is beslist dat de crisisheffing voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is, en dat daarmee derhalve aan de vereisten van ‘lawfulness’ is voldaan. Voorts is beslist dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 van het EP EVRM ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een ‘legitimate aim’, en dat er geen grond is om daarover anders te oordelen in het onderhavige geval waarin de wetgever ter oplossing van de ernstige begrotingsproblemen in 2013 en 2014 een reeks ingrijpende maatregelen heeft genomen, waarvan de crisisheffing deel uitmaakt. Ten slotte is beslist dat met de invoering van de crisisheffing de ‘fair balance’ op regelniveau niet is geschonden. Met betrekking tot de verlening van de regeling tot en met het jaar 2014 heeft de Hoge Raad in vermeld arrest geoordeeld dat deze als zodanig eveneens niet in strijd is van met artikel 1 van het EP EVRM. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

11. Zoals in r.o. 2.8 van het arrest met nummer ECLI:NL:HR:2016:124 is overwogen, laat het voorgaande echter de mogelijkheid open dat er onder omstandigheden sprake is van een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft gesteld dat daarvan in haar geval sprake is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op haar de last om de feiten en omstandigheden bij te brengen op grond waarvan een dergelijke individuele en buitensporige last kan worden aangenomen.

De door eiseres gestelde feiten zijn op zichzelf en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor zover eiseres er in dit kader over klaagt dat de last niet voorzienbaar was, in het bijzonder dat een substantieel gedeelte van de heffingsgrondslag is veroorzaakt door loon dat vóór 2012 is genoten dan wel uit bonussen of premies die reeds vóór 2012 waren toegezegd of verdiend, geldt dat dit aspect reeds is meegewogen bij het oordeel dat de fair balance op regelniveau niet is geschonden. Op individueel niveau leidt dit niet tot een ander oordeel.

12. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van

12 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1428 faalt reeds omdat de Hoge Raad in het tegen die uitspraak gerichte beroep in cassatie op 20 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1463) heeft geoordeeld dat de regeling van de excessieve vertrekvergoeding van artikel 32bd van de Wet de toets van artikel 1 van het EP EVRM kan doorstaan.

Artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR

13. Eiseres heeft aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

14. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest geoordeeld dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Bij deze uitkomt van de procedure acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel