Rechtbank Noord-Holland, 18-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6475, AWB - 16 _ 5069
Rechtbank Noord-Holland, 18-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6475, AWB - 16 _ 5069
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 juli 2019
- Datum publicatie
- 24 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:6475
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 5069
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de bezwaren van eiseres tegen de utb’s en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres doet op naam en voor rekening van een derde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van zonnepanelen. Aan de importeur zijn utb’s opgelegd. Aan eiseres zijn ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ gestuurd.
De utb's zijn beschikkingen in de zin van het CDW. Eiseres wordt echter door deze beschikkingen niet rechtstreeks geraakt. Eiseres heeft de aan de utb's ten grondslag liggende aangiften slechts gedaan als direct vertegenwoordiger. Eiseres is geen douaneschuldenaar. De rechtsgevolgen voor eiseres, te weten dat zij door de douane tot betaling van deze douaneschulden wordt aangesproken, vloeit niet voort uit de douanewetgeving, maar uit de civielrechtelijke overeenkomst tussen eiseres en de importeur, die inhoudt dat eiseres de door de importeur verschuldigde rechten bij invoer aan de douane betaalt. De utb's hebben daarom voor eiseres geen rechtstreekse rechtsgevolgen
De ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ moeten worden aangemerkt als informatieve brieven waarin verweerder aangeeft hoe hij tegen de mogelijk toekomstige aansprakelijkheid van eiseres voor de douaneschuld van de importeur aankijkt. In deze brieven wordt van eiseres geen betaling gevorderd, noch roepen deze brieven op andere wijze rechtsgevolgen jegens eiseres in het leven.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/5069, 16/5071, 16/5072 en 16/5073
(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 26 november 2015 vier uitnodigingen tot betaling (hierna: utb's) aan [A BEDRIJF] GmbH (hierna: [A BEDRIJF] ) uitgereikt ten bedrage van respectievelijk € 67.190,97, € 66.146,08, € 61.921,09 en € 65.873,50 aan rechten bij invoer, telkens zijnde antidumpingrechten en compenserende rechten.
Verweerder heeft met dagtekening 17 november 2015 aan eiseres viermaal een 'Mededeling financiële aansprakelijkheid' gestuurd.
Verweerder heeft bij vier uitspraken op bezwaar de bezwaren van eiseres tegen de utb's en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door voornoemde gemachtigde en mr. [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. dr. M.J.W. van Casteren, vergezeld van mr. M.C.A. Smits, P.J.M.C. Vriens (ontvanger) en mr. M. Ter Wee (ontvanger).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres, voorheen (onder meer) [B BEDRIJF] B.V. geheten, is actief op het gebied van expeditie en transport en als logistiek dienstverlener op het gebied van in- en uitvoer.
2. Aan eiseres is het gebruik toegestaan van de zogenaamde uitstelregeling maandkrediet. Deze betalingsfaciliteit houdt in dat uitstel van betaling wordt verleend voor het totaal van de bedragen aan rechten die door de douaneautoriteiten worden geboekt binnen een periode van een maand. Via een maandkredietsaldo worden alle betalingen verricht waartoe door eiseres ingediende aangiften aanleiding geven.
3. De bij deze betalingsfaciliteit verplichte doorlopende zekerheidstelling van eiseres is geschied door borgstelling. Borgsteller is [A BANK] Nederland en tussen de [A BANK] en de ontvanger van de Belastingdienst/Douane is een akte van borgtocht overeengekomen.
4. Tussen eiseres en [A BEDRIJF] geldt per 1 januari 2014 de “Agreement / authorisation to act as direct representative”, waarin onder meer het volgende is overeengekomen:
“(…)
Article 3. PROVISION OF SECURITY / PAYMENT OF DUTIES AND TAXES
Unless otherwise agreed, use will be made of the facilities of the Direct Representative in order to provide security and ensure payment of duties, other charges and taxes to the Customs Authorities.
(…)”
5. Eiseres heeft op naam en voor rekening van [A BEDRIJF] op 27 augustus 2014 drie aangiften en op 1 oktober 2014 één aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van – kort gezegd – zonnepanelen. De aangiften vermelden telkens als land van oorsprong Taiwan.
6. Bij brieven van 26 oktober 2015 heeft verweerder [A BEDRIJF] meegedeeld voornemens te zijn deze vier aangiften te corrigeren omdat het land van oorsprong niet correct zou zijn. De daadwerkelijke oorsprong van de zonnepanelen zou China zijn. De correcties bedragen € 67.190,97, € 66.146,08, € 61.921,09 en € 65.873,50 aan rechten bij invoer, telkens zijnde antidumpingrechten en compenserende rechten.
Deze brieven zijn per adres aan eiseres gestuurd met het verzoek deze brieven in handen te stellen van [A BEDRIJF] .
7. Met dagtekening 17 november 2015 heeft verweerder aan eiseres ter zake van de vier genoemde aangiften viermaal een 'Mededeling financiële aansprakelijkheid' gestuurd. In deze mededeling is onder meer vermeld:
"De aangifte werd door [B BEDRIJF] B.V. gedaan in directe vertegenwoordiging voor [A BEDRIJF] GmbH waarbij werd gekozen voor betaling van de verschuldigde rechten via het maandkrediet [B BEDRIJF] B.V.
Vanwege het feit dat het systeem DSI "gesloten" werd en er nog een Olaf-onderzoek liep naar de oorsprong van deze goederen, is bovengenoemde aangifte ten invoer d.d. 22-05-2015 "handmatig afgedaan". Ik heb vastgesteld dat er op het moment van het "handmatig afdoen" geen zekerheid of schuld geboekt is om de betaling te garanderen van de uit de aangifte voortvloeiende rechten bij invoer en andere belastingen, voor zover die verschuldigd zijn tot en met het moment van beëindiging van verificatie.
Nu de uitslag van het onderzoek bekend is en de aangifte definitief gecorrigeerd wordt, blijft de financiële aansprakelijkheid van [B BEDRIJF] B.V. voor de op 17-11-2015 opgelegde uitnodiging tot betaling met nummer (…) ten name van [A BEDRIJF] GmbH volledig in tact.
Voor wat betreft de opgelegde UTB aan de schuldenaar, dient u voor meer informatie contact op te nemen met de vertegenwoordigde [A BEDRIJF] GmbH.Deze mededeling is geen beschikking ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht, derhalve is er geen bezwaar mogelijkheid."
8. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 26 november 2015 ter zake van de vier gecorrigeerde aangiften de utb's aan [A BEDRIJF] uitgereikt overeenkomstig de voorgenomen en meegedeelde correcties.
9. Bij brieven van 25 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld en in de uitspraken op bezwaar is telkens vermeld dat in de ‘Mededeling financiële aansprakelijkheid’ ten onrechte is verwezen naar een uitnodiging tot betaling van 17 november 2015 en dat dit 26 november 2015 moet zijn.
Geschil 10. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Eiseres stelt dat de utb's en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ haar rechtstreeks en individueel raken en dat zij daarom op grond van artikel 243, eerste lid, van het Communautaire Douanewetboek (hierna: CDW) recht heeft daartegen bezwaar en beroep in te stellen.
De utb's raken eiseres rechtstreeks omdat verweerder eiseres op grond van de douanewetgeving zonder tussenkomst van [A BEDRIJF] aansprakelijk houdt voor het bedrag dat met de utb's wordt nagevorderd. Dat de douanewetgeving bij directe vertegenwoordiging voorziet in de mogelijkheid dat de vertegenwoordiger de schuld van de vertegenwoordigde voldoet door middel van zijn betalingsfaciliteit, brengt niet mee dat de vertegenwoordiger die in de aangifte heeft aangegeven de uit de aangifte voortvloeiende schuld van een ander te betalen zich daarmee verplicht heeft dat te zullen doen zonder zich te kunnen verweren tegen die schuld. Als dat anders zou zijn, en eiseres afhankelijk is van [A BEDRIJF] voor het instellen van een rechtsmiddel, is dit in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
De utb's raken eiseres ook individueel in haar hoedanigheid als aansprakelijke partij. In ieder geval raken de utb's eiseres individueel op grond van de feitelijke situatie in dit geval. Immers, verweerder zou zich nimmer tot eiseres hebben gewend indien hij geen utb's aan [A BEDRIJF] zou hebben opgelegd én eiseres niet in opdracht van [A BEDRIJF] de aangiften had ingediend. Deze betrokkenheid van eiseres bij het aangifteproces onderscheidt haar positie dan ook ten opzichte van willekeurige derden.
Eiseres stelt dat zij met betrekking tot de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ zekerheidshalve beroep heeft ingesteld. Eiseres weet niet zeker of deze mededelingen moeten worden aangemerkt als beschikking in de zin van het CDW en refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de utb's en de mededelingen.
12. Verweerder stelt dat de utb's eiseres niet rechtstreeks raken omdat zij geen geadresseerde van deze utb's is en geen schuldenaar in de zin van artikel 201, derde lid, eerste alinea, van het CDW. De door eiseres daartegen gemaakte bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ zijn geen voor bezwaar vatbare beschikkingen omdat die mededelingen geen rechtsgevolgen hebben. Met de brieven van 17 november 2015 heeft verweerder eiseres er enkel zorgvuldigheidshalve op gewezen dat zij financieel aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor de verschuldigde bedragen. De brieven zelf behelzen geen claim van de zijde van de douane. Eiseres zal pas financieel aansprakelijk worden gesteld wanneer de douaneschulden niet worden betaald door [A BEDRIJF] . De door eiseres tegen de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ gemaakte bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
14. Artikel 4, van het CDW luidt – voor zover van belang – als volgt:
In de zin dit van dit wetboek wordt verstaan onder:
(…)
5. beschikking: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft; (…).
Artikel 189 van het CDW luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. Indien, overeenkomstig de douanewetgeving, de douaneautoriteiten eisen dat zekerheid wordt gesteld om de betaling van een douaneschuld te waarborgen, dient deze zekerheid te worden gesteld door de schuldenaar of de persoon die schuldenaar kan worden.
(…)
3. De douaneautoriteiten kunnen toestaan dat zekerheid wordt gesteld door een derde in plaats van door de personen van wie de zekerheidsstelling was geëist.
Artikel 191 van het CDW luidt als volgt:
Op verzoek van de in artikel 189, lid 1 of lid 3, bedoelde persoon staan de douaneautoriteiten toe dat ter dekking van verscheidene transacties die tot het ontstaan van een douaneschuld aanleiding geven of kunnen geven, een doorlopende zekerheid wordt gesteld.
Artikel 231 van het CDW luidt als volgt:
Elk bedrag aan rechten kan door een andere persoon dan de schuldenaar worden voldaan.
Artikel 243, eerste lid, eerste alinea, van het CDW luidt als volgt:
Iedere persoon heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.
16. De vraag of eiseres bezwaar kon maken tegen de utb's en ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ dient (uitsluitend) te worden beantwoord aan de hand van artikel 243 van het CDW. Dit is tussen partijen ook niet (meer) in geschil.
17. Wat betreft de utb's geldt dat dit zonder meer beschikkingen zijn in de zin van het CDW. Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiseres echter door deze beschikkingen niet rechtstreeks geraakt. Eiseres heeft de aan de utb's ten grondslag liggende aangiften gedaan als direct vertegenwoordiger van [A BEDRIJF] . Eiseres is geen douaneschuldenaar en partijen verschillen hierover ook niet van mening.
18. Indien eiseres uiteindelijk en zoals artikel 231 CDW ook toelaat, de douaneschulden van [A BEDRIJF] voor haar betaalt, vloeien de rechtsgevolgen voor eiseres, te weten dat zij door de douane tot betaling van deze douaneschulden wordt aangesproken, niet voort uit de douanewetgeving, maar uit de civielrechtelijke overeenkomst tussen eiseres en [A BEDRIJF] , die inhoudt dat eiseres de door [A BEDRIJF] verschuldigde rechten bij invoer aan de douane betaalt. De utb's hebben daarom voor eiseres geen rechtstreekse rechtsgevolgen.
Dit oordeel sluit aan bij het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AR4027, waarin is geoordeeld dat alleen een rechtsmiddel kan worden aangewend door de douaneschuldenaar zelf, en niet door degene die op basis van een civielrechtelijke overeenkomst een regresvordering op de douaneschuldenaar heeft. Het feit dat de douane heeft toegestaan dat eiseres op grond van artikel 189, derde lid, van het CDW, zekerheid heeft gesteld voor de douaneschulden van [A BEDRIJF] , maakt dit niet anders. Dat eiseres door de ontvanger kan worden gehouden tot betaling van de douaneschulden, vloeit immers niet voort uit de utb’s maar uit de gestelde zekerheid.
19. De stelling van eiseres dat het ontbreken van een rechtsmiddel voor eiseres tegen de utb's in strijd is met artikel 6 van het EVRM wordt verworpen, reeds omdat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op geschillen die uitsluitend een belastingaanslag betreffen (HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5986).Voor zover eiseres bedoelt een beroep te doen op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken van strijdigheid van het CDW met dit artikel.
20. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de utb's terecht niet-ontvankelijk verklaard.
21. Wat betreft de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ geldt dat deze mededelingen moeten worden aangemerkt als informatieve brieven waarin verweerder aangeeft hoe hij tegen de mogelijk toekomstige aansprakelijkheid van eiseres voor de douaneschuld van [A BEDRIJF] aankijkt. In deze brieven wordt van eiseres geen betaling gevorderd, noch roepen deze brieven op andere wijze rechtsgevolgen jegens eiseres in het leven. Deze brieven zijn dan ook geen besluiten waartegen een rechtsmiddel open staat.
Ook het bezwaar van eiseres tegen de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ heeft verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard.
22. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eiseres tegen de utb’s en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ toe. De door eiseres ingenomen stelling dat zij niet tot betaling van de aan [A BEDRIJF] opgelegde utb's kan worden aangesproken omdat de verificatie van de aangiften reeds geruime tijd voorafgaand aan het opleggen van de utb's was beëindigd, kan in deze procedure dan ook niet worden beoordeeld.
23. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.