Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11759, AWB - 20 _ 1122

Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11759, AWB - 20 _ 1122

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 november 2020
Datum publicatie
7 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:11759
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1122

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder de belastingrente juist heeft berekend. Eiseres deed een beroep op begunstigend beleid van de belastingdienst dat inhield dat de belastingdienst geen belastingrente in rekening bracht over de periode dat het geld al bij de belastingdienst was. De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris dit beleid met zijn brief van 8 december 2017 heeft ingetrokken. Eiseres kan dan ook geen beroep meer doen op dit begunstigend beleid met betrekking tot nadien opgelegde beschikkingen. De beroepen zijn ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 20/1122 en HAA 20/1123

(gemachtigde: mr. L.A. van Dijk)

en

Procesverloop

HAA 20/1122

Verweerder heeft het verzoek om herziening van belastingrente ter hoogte € 53.246, welke was begrepen in de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor het jaar 2015, afgewezen.

HAA 20/1123

Verweerder heeft het verzoek om herziening van belastingrente ter hoogte € 184.103, welke was begrepen in de voorlopige aanslag vpb voor het jaar 2016, afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren afgewezen.

Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft in haar tiendagenstuk aangegeven een mondelinge behandeling van de zaak niet nodig te achten.

Verweerder heeft in zijn tiendagenstuk ermee ingestemd om een mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat de zaak wordt afgedaan zonder mondelinge behandeling.

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft voor het jaar 2015 aan eiseres verschillende voorlopige aanslagen opgelegd. Bij deze als tweede opgelegde voorlopige aanslag is € 22.246 belastingrente in rekening gebracht. In verband met verliesverrekening zijn de voorlopige aanslagen verminderd tot nihil, en heeft er een teruggaaf plaatsgevonden van onder meer de in rekening gebrachte belastingrente. Ten slotte is op 9 maart 2019 een nadere voorlopige aanslag opgelegd en is er € 53.246 belastingrente in rekening gebracht.

2. Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven.

2015

belastbare winst

belastbaar bedrag

te betalen vpb

belasting-rente

14-2-2014

€ 1.481.349

€ 2.481.349

€ 610.336

3-12-2016

€ 4.541.461

€ 4.541.461

€ 1.125.365

€ 22.246

12-8-2017

€ 5.931.506

nihil

-€ 610.336

12-8-2017

€ 5.931.506

nihil

-€ 537.275

-€ 22.246

9-3-2019

€ 6.225.777

€ 988.594

€ 237.147

€ 53.246

3. Ook voor het jaar 2016 heeft verweerder aan eiseres verschillende voorlopige aanslagen opgelegd. Bij de als tweede opgelegde voorlopige aanslag is € 13.758 belastingrente in rekening gebracht. In verband met verliesverrekening zijn de voorlopige aanslagen verminderd tot nihil, en heeft er een teruggaaf plaatsgevonden van onder meer de in rekening gebrachte belastingrente. Ten slotte is op 9 maart 2019 een nadere voorlopige aanslag opgelegd en is € 184.103 belastingrente in rekening gebracht.

4. Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven.

2016

belastbare winst

belastbaar bedrag

te betalen vpb

belasting-rente

30-1-2016

€ 2.599.859

€ 2.599.859

€ 639.963

29-7-2017

€ 6.188.946

€ 6.188.946

€ 1.537.236

€ 13.758

26-5-2018

€ 6.095.513

€ 1.205.225

-€ 348.657

26-5-2018

€ 6.095.513

€ 1.205.225

-€ 897.273

-€ 13.758

9-3-2019

€ 6.303.472

€ 6.303.472

€ 1.565.867

€ 184.103

5. Eiseres heeft verweerder verzocht om de belastingrente van respectievelijk € 53.246 (2015) en € 184.103 (2016) welke bij de voorlopige aanslagen van 9 maart 2019 waren vastgesteld, te herzien.

6. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen waarna eiseres bezwaren heeft ingediend. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroepen ingesteld.

7. In zijn brief met dagtekening 1 maart 2017 (kenmerk 2017-0000010761) heeft de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van een wob-verzoek passages uit de verslagen van de Landelijke Vakgroep Formeel recht gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hierin staat onder meer het volgende:

“Uit het verslag van 23 november 2015:

(…)

Met een beroep op een redelijke wetstoepassing en het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling kunnen we uitgaan van de lijn dat we geen rente berekenen over de periode dat het geld al bij de fiscus was. Mits er geen (andere) rentevergoeding heeft plaatsgevonden bij de eerdere terugbetaling.”

8. In zijn brief met dagtekening 8 december 2017 (kenmerk 2017-0000221971) heeft de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van een ander wob-verzoek de volgende passage uit het verslag van de Landelijke Vakgroep Formeel recht van 19 juni 2017 opgenomen:

“[#]: belastingrente

Er zijn Kamervragen beantwoord over belastingrente. Daaruit blijkt dat de wet duidelijk is en er geen reden is om beleid te maken. In dezelfde zin heeft Hof Arnhem geoordeeld, zie de uitspraak van 30 mei 2017, nr. 16/00250, ECLI:NL:GHARL:2017:4583. Op grond hiervan is er geen ruimte meer om de belastingrente te matigen, enkel vanwege de omstandigheid dat er rente is berekend over de periode waarin het geld reeds bij de Belastingdienst was.”

Geschil

9. Tussen partijen is in geschil of de belastingrente terecht in rekening is gebracht. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of er sprake is van begunstigend beleid voor het matigen van belastingrente in het geval de verschuldigde belasting een deel van het berekeningstijdvak tot de beschikking van de Belastingdienst heeft gestaan, zoals voor eiseres geldt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is het de vraag of eiseres vertrouwen mocht ontlenen aan dit begunstigende beleid. Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.

10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling

11. Artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt het volgende: indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.

12. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juli 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5419) en het Gerechtshof Den Haag van 14 november 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3106), dat het beleid waar eiseres zich op beroept, namelijk de passages van verslagen van de Landelijke Vakgroep Formeel recht (zie 7.) inderdaad begunstigend beleid is (in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

13. De rechtbank is echter, evenals het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (2 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5419), de rechtbanken Noord-Holland (10 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1420), Zeeland-West-Brabant (1 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2795), Den Haag (8 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6425) en Noord-Nederland (21 augustus 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2987) van oordeel dat met de brief van de Staatssecretaris van 8 december 2017 (zie 8.) het begunstigende beleid is ingetrokken. Op het moment van openbaarmaking op 8 december 2017 had eiseres ook kennis kunnen nemen van de intrekking. De intrekking van beleid kan niet met terugwerkende kracht geschieden. De intrekking treedt dus direct op 8 december 2017 in werking (vgl. Hoge Raad 23 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4746, en Hoge Raad 22 juli 1994 ECLI:NL:HR:1994:BI4632). Nu de in geschil zijnde beschikkingen belastingrente dateren van na 8 december 2017 (namelijk 9 maart 2019) is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat ten tijde van het opleggen van de onderhavige beschikkingen geen sprake (meer) was van begunstigend beleid, waarmee rekening gehouden moet worden bij de bepaling van de periode waarover belastingrente moet worden berekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dan ook geen beroep doen op dit beleid.

14. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de belastingrente conform de geldende wettelijke bepalingen tot de juiste hoogte is berekend (artikel 30fc van de AWR). De beschikkingen belastingrente zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de juiste hoogte opgelegd.

15. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen HAA 20/1122 en HAA 20/1123 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Schaafsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel