Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5882, AWB - 17 _ 3692
Rechtbank Noord-Holland, 30-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5882, AWB - 17 _ 3692
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 april 2020
- Datum publicatie
- 5 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:5882
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2022:296, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3692
Inhoudsindicatie
Douanerecht. In dit specifiecke geval dienen de ingevoerde onderdelen van satellietontvangers naar het oordeel van de rechtbank met toepassing van indelingsregel 2a als complete satellietontvangers in niet-gemonteerde staat te worden ingedeeld onder GN-code 8528 1295 (2006) en GN-code 8528 7110 (2007). De rechtbank heeft bij dit oordeel de door het Hof van Justitie in het VAD-arrest van 10 maart 2016 ( ECLI:EU:C:2016:155) gegeven uitleg over de toepassing van indelingsregel 3b onverkort gehanteerd voor de toepassing van indelingsregel 2a. Dat er steeds twee aangiften worden gedaan ten behoeve van twee importeurs maakt het oordeel niet anders. Niet gebleken is dat de assemblage/montage van de onderdelen tot satellietontvangers dusdanig complex is dat ditt aan toepassing van indelingsregel 2a in de weg staat. Gestelde misbruik van recht is niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3692
(gemachtigde: mr. R. Andringa),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft op 1 juli 2009 aan [A] B.V. een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 389.973,70 aan douanerechten op industriële producten.
Eiseres heeft bewaar gemaakt tegen de utb. Het bezwaarschrift werd door verweerder op
10 juli 2009 ontvangen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2017 het bezwaar afgewezen en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen [B] , bijgestaan door gemachtigde en zijn collega mr. E. Aboud. Namens verweerder zijn verschenen mrs. [C] en [D] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is rechtsopvolger van de besloten vennootschap [A] B.V., die op haar beurt de rechtsopvolger is van de besloten vennootschap [E] B.V. (rechtbank: [A] B.V. en [E] B.V. worden hierna eveneens als eiseres aangeduid).
2. Eiseres is douane-expediteur en heeft in de periode tussen 3 juli 2006 en 23 juli 2007 op eigen naam 42 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer ingediend voor diverse (onder)delen van satellietontvangers ten behoeve van de in Duitsland gevestigde importeurs [F] GmbH (hierna: [F] ) en [G] GmbH & Co. KG (hierna: [G] ). De douaneaangiften hebben tezamen betrekking op de inhoud van 22 containers.
De hiervoor vermelde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer zijn telkens gelijktijdig, per tweetal met opvolgende nummers, gedaan. Het tweetal aangiften heeft steeds betrekking op de inhoud van één container. Bij één van de aangiften is steeds een factuur gevoegd gericht aan [F] en bij de andere aangifte steeds een factuur gericht aan [G] . De factuurnummers komen steeds overeen, waarbij de factuur aan [F] steeds eindigt op 1 en de factuur aan [G] steeds eindigt op een 2.
Op 10 en 17 juli 2006 zijn twee afzonderlijke aangiften gedaan, waarbij in beide gevallen een factuur aan [F] en een factuur aan [G] zijn gevoegd. Elk van deze aangiften heeft betrekking op de inhoud van één container.
Eiseres heeft in de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer de door haar aangegeven (onder)delen voor satellietontvangers steeds afzonderlijk omschreven en ingedeeld in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN).
4. Vaststaat dat de goederen afkomstig zijn uit China en de leverancier de in China gevestigde onderneming [H] Ltd (hierna: [H] ) is. Verder staat vast dat de verschillende (onder)delen steeds in eenzelfde verhouding in de container aanwezig waren (behoudens enkele reserveonderdelen) en dat de ingevoerde (onder)delen van satellietontvangers tezamen (telkens) complete satellietontvangers vormen. De ingevoerde (onder)delen worden na de invoer naar Duitsland overgebracht en aldaar bij [G] geassembleerd/gemonteerd tot satellietontvangers. De elektronische assemblages (hierna: de tuners) worden ten behoeve van [G] voor het vrije verkeer aangegeven. De ten behoeve van [F] ingevoerde (overige) onderdelen worden ten behoeve van de assemblage geleverd aan [G] . [F] draagt zorg voor de inkoop van de benodigde onderdelen en de verkoop van de gemonteerde satellietontvangers.
Vaststaat dat [F] en [G] gelieerde ondernemingen zijn en op hetzelfde adres zijn gevestigd.
5. Verweerder heeft ten aanzien van voormelde aangiften een controle na invoer (hierna: cni) ingesteld. Van deze controle is op 2 juli 2009 een controlerapport opgesteld. Naar aanleiding van de bevindingen zoals vermeld in het controlerapport heeft verweerder de utb aan eiseres uitgereikt.
Geschil 6. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt. Meer specifiek is tussen partijen in geschil of de door eiseres ingevoerde (onder)delen van de satellietontvangers ieder afzonderlijk ingedeeld moeten worden in de GN, dan wel - met toepassing van indelingsregel 2a - als (complete) satellietontvangers in niet-gemonteerde staat.
Tussen partijen is niet in geschil dat als de ingevoerde goederen als satellietontvangers in niet-gemonteerde staat zijn te kwalificeren zij moeten worden ingedeeld onder GN-code 8528 1295 (2006) en GN-code 8528 7119 (2007).
Eiseres stelt primair dat indelingsregel 2a niet kan worden toegepast en dat de goederen juist zijn aangegeven onder de GN-onderverdelingen welke van toepassing zijn op de individuele onderdelen. Ter onderbouwing van haar standpunt, verwijst eiseres naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3315 (hierna: het tentdoeken en tentstokkenarrest). Eiseres voegt hier aan toe dat de goederen weliswaar steeds in één container zijn vervoerd, maar dat de goederen bestemd voor [G] en de goederen bestemd voor [F] , telkens op eigen aangiften zijn aangegeven voor het vrije verkeer. Bovendien is niet vastgesteld dat de goederen gezamenlijk verpakt waren, bij gebreke waarvan moet worden aangenomen dat de goederen conform de facturering, de paklijsten en de aangiften afzonderlijk waren verpakt.
Subsidiair stelt eiseres dat indelingsregel 2a niet kan worden toegepast, omdat geen sprake is van slechts eenvoudig assembleren. Het samenstellen van de apparaten en het vervangen van de condensatoren overstijgen een eenvoudige assemblage. Met name het vervangen van de condensatoren in de voedingen vormt een onderdeel van het fabricageproces. Daarmee worden niet alleen componenten samengevoegd, maar ook het elektronische ontwerp van de toestellen aangepast. Het veranderen van het ontwerp en daarmee de technische specificaties van de toestellen maakt dat de werkzaamheden een eenvoudige assemblage overstijgen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 6 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:48, Humeau Beaupréau SAS (hierna: HB SAS).
Eiseres stelt meer subsidiair dat de utb verlaagd moet worden met € 48.683,21, omdat de aangiften eindigend op de nummers [# 1] en [# 2] op verschillende dagen zijn gedaan, de goederen op verschillende data zijn aangebracht (respectievelijk 10 juli 2006 en 17 juli 2006), in verschillende containers zijn vervoerd en zijn bestemd voor verschillende importeurs.
Nog meer subsidiair stelt eiseres dat een (verdere) verlaging van de utb dient plaats te vinden met € 18.519,43, nu de goederen vermeld in de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer van 23 juli 2007, die eindigt op nummer [# 3] , geen complete satellietontvangers vormen omdat de tuners ontbreken. Zonder de tuners beschikken de apparaten (nog) niet over de essentiële kenmerken van een satellietontvanger. Van misbruik van recht zoals door verweerder is gesteld, is niet gebleken, aldus eiseres.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb tot nihil. Subsidiair concludeert eiseres tot vermindering van de utb met € 48.683,21 respectievelijk € 18.519,43. Tevens verzoekt eiseres verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Tot slot verzoekt eiseres om een vergoeding van de immateriële schade.
Verweerder stelt dat de utb terecht is uitgereikt, omdat de aangegeven onderdelen met toepassing van indelingsregel 2a ingedeeld dienen te worden onder de GN-onderverdeling die van toepassing is op satellietontvangers. Voor de indeling van de onderdelen van de satellietontvangers is niet van belang dat niet alle goederen met dezelfde aangifte in het vrije verkeer zijn gebracht. Verweerder beroept zich hierbij op het arrest van het HvJ van 10 maart 2016 ECLI:EU:C:2016:155 VAD BVBA en Johannes Josephus Maria van Aert tegen Belgische Staat (hierna: VAD-arrest). Alhoewel dit arrest, waarin het Hof aanleiding heeft gezien om afzonderlijk aangegeven goederen in samenhang te bezien, betrekking heeft op indelingsregel 3b is deze beslissing ook toe te passen bij indelingsregel 2a.
Verweerder stelt voorts dat het samenstellen van de satellietontvanger een eenvoudige assemblage betreft, doch dat indelingsregel 2a niet uitsluitend van toepassing is indien sprake is van eenvoudige assemblage. Verweerder wijst in dit verband op het arrest van het HvJ van 16 juni 1994, ECLI:EU:C:1994:252 Develop Dr. Eisbein GmbH &Co (hierna: Eisbein).
Voor de gestelde verlaging van de utb met € 48.683,21 bestaat volgens verweerder geen aanleiding. De aangiften eindigend op de nummers [# 1] en [# 2] hebben ieder afzonderlijk betrekking op de onderdelen in een container die tezamen een (complete) satellietontvanger in niet-gemonteerde staat vormen en zodoende met toepassing van indelingsregel 2a als satellietontvanger ingedeeld moeten worden.
Verweerder stelt dat voor de verlaging van de utb met € 18.519,43 evenmin aanleiding bestaat. Op 23 juli 2007 zijn alle onderdelen van een satellietontvanger aangegeven voor het vrije verkeer, behalve de tuners. Deze tuners waren echter wel bij de zending aanwezig, maar eiseres heeft er voor gekozen de tuners niet, net als de andere onderdelen aan te geven voor het vrije verkeer, maar met gebruik van de douaneregeling douanevervoer over te brengen naar Duitsland. Verweerder stelt dat deze afzonderlijke behandeling van de tuners geen ander doel dient dan het ontwijken van het douanetarief van satellietontvangers. Zonder enige twijfel zijn de tuners in Duitsland, na het douanevervoer, in het vrije verkeer gebracht en ingedeeld onder GS-post 8529. Nu de douaneregeling douanevervoer niet bedoeld is om een andere indeling van een zending in de GN teweeg te brengen, voert verweerder aan dat sprake is van misbruik van recht.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
De verzochte immateriële schadevergoeding behoort te worden afgewezen nu eiseres een dergelijke schade niet heeft ondervonden. Zij is immers volledig gedekt door de voorwaarden waaronder zij als aangever voor haar opdrachtgevers optreedt. Zij loopt geen enkel financieel risico.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
In Verordening (EEG) nr. 2658/87, met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zijn de inleidende bepalingen van de GN opgenomen. Daarin is bepaald dat voor de indeling van goederen in de GN onder meer de volgende bepalingen (hierna: indelingsregels) gelden:
“1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.
2. a) De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.
(....)”
In de Toelichting IDR op de indelingsregels is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“I. Het eerste deel van regel 2 a verruimt de draagwijdte van de posten waarin een bepaald artikel genoemd is, zodat zij niet alleen het complete artikel, maar ook het niet complete of niet afgewerkte artikel omvatten, mits het in de staat waarin het wordt aangeboden, de wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertoont.(…)
“Het tweede deel van regel 2 a bepaalt dat een compleet of afgewerkt artikel dat in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat wordt aangeboden, onder dezelfde post wordt ingedeeld als het overeenkomstige gemonteerde artikel. Het aanbieden in gedemonteerde of niet gemonteerde staat geschiedt vooral om redenen van verpakking, behandeling en transport.Deze regel is eveneens van toepassing op een niet compleet of niet afgewerkt artikel, dat in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden, voor zover dit krachtens het eerste deel van regel 2 a als een compleet of als een afgewerkt artikel moet worden aangemerkt.Voor de toepassing van deze regel moet als een artikel aangeboden in gemonteerde of niet-gemonteerde staat worden aangemerkt, het artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, hetzij door middelen als schroeven, bouten, moeren, enz., hetzij bijvoorbeeld door klinken of lassen onder de voorwaarde dat het enkel om montagebewerkingen gaat.In dit opzicht hoeft geen rekening te worden gehouden met de complexiteit van de montagemethode. De verschillende elementen mogen evenwel niet worden onderworpen aan verdere bewerkingen voor de voltooiing van het eindproduct.Niet gemonteerde elementen die aanwezig zijn in een groter aantal dan nodig is om een compleet artikel te vormen, worden afzonderlijk ingedeeld. (…)”
11. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval indelingsregel 2a dient te worden toegepast op de met de onder overweging 2 vermelde aangiften voor het brengen in het vrije verkeer aangegeven (onder)delen voor satellietontvangers. De rechtbank is daartoe gekomen op grond van het hierna overwogene.
12. In het VAD-arrest heeft het HvJ onder meer geoordeeld dat de afzonderlijk verpakte en aangegeven goederen voor de toepassing van indelingsregel 3b als “goederen in stellen of assortimenten” in de zin van die indelingsregel, en dus onder een en dezelfde tariefpost vallen wanneer vaststaat dat deze goederen bij elkaar horen en bestemd zijn om als geheel te worden verkocht.
Het HvJ heeft daarbij overwogen dat iedere andere uitlegging van het begrip “stel of assortiment” de invoerders in feite de mogelijkheid zou bieden om er door middel van een relatief eenvoudige ingreep – zoals de goederen ompakken of met plakband samenvoegen – voor te zorgen dat deze goederen als één geheel of juist afzonderlijk worden ingedeeld, afhankelijk van wat voor hen het gunstigst is. Tevens heeft het HvJ overwogen dat uit haar vaste rechtspraak volgt dat een dergelijke mogelijkheid in strijd is met het beginsel dat het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, en derhalve afdoet aan de doelstelling inzake eenvoud van de douanecontroles en rechtszekerheid, die aan de tariefindeling van de ingevoerde goederen ten grondslag moet liggen. Bij de indeling zijn objectieve factoren van belang. Het HvJ overweegt verder dat dergelijke objectieve factoren gevonden kunnen worden in omstandigheden als die welke in de verwijzingsbeslissing zijn uitgezet, namelijk de omstandigheid dat de goederen samen zijn ingevoerd, vervoerd, gefactureerd en behandeld, de omstandigheid dat zij aan dezelfde persoon zijn geadresseerd, de visuele voorstelling van het toestel, en de omstandigheid dat precies evenveel luidsprekersets als audio-videocombinaties zijn ingevoerd.
13. Uit vorenvermeld arrest van het HvJ kan worden afgeleid dat de afzonderlijk verpakte èn aangegeven goederen voor de toepassing van indelingsregel 3b als “goederen in stellen of assortimenten” in de zin van die indelingsregel, en dus onder een en dezelfde tariefpost vallen wanneer vaststaat dat deze goederen bij elkaar horen en bestemd zijn om als geheel te worden verkocht. De rechtbank is van oordeel dat uit dit arrest kan worden afgeleid dat onder omstandigheden goederen vermeld in meerdere aangiften tezamen kunnen worden genomen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Naar het oordeel van de rechtbank staat niets eraan in de weg een dergelijke uitleg onverkort te hanteren voor de toepassing van indelingsregel 2a.
14. Uit de feiten, als weergegeven onder overwegingen 3 en 4 hiervoor, vloeit voort dat de onderhavige (onder)delen voor satellietontvangers bij elkaar horen en, na assemblage, bestemd zijn om als geheel te worden verkocht. In lijn van het VAD-arrest behoren deze (onder)delen voor satellietontvangers met toepassing van indelingsregel 2a onder dezelfde GN-code te worden ingedeeld, nu feitelijk sprake is van satellietontvangers in niet-gemonteerde staat. Dat er steeds twee aangiften worden gedaan ten behoeve van twee importeurs, maakt dit gelet op alle hiervoor geschetste omstandigheden en het feit dat sprake is van gelieerde ondernemingen niet anders. Gelet op het VAD-arrest van het HvJ kan het beroep van eiseres op het tentstokken en tentdoeken-arrest van de Hoge Raad niet slagen.
15. Eiseres heeft voorts gesteld dat toepassing van indelingsregel 2a voorts niet mogelijk is vanwege de complexiteit van het assemblage/montageproces. De vervanging van de condensatoren (dat nodig is omdat de ingevoerde condensatoren brandgevaarlijk zouden zijn en slechts een beperkte levensduur zouden hebben) gaat verder dan eenvoudige montagewerkzaamheden. Het betreft bewerkingen die nodig zijn ter voltooiing van de fabricage. Alleen door deze bewerkingen ontstaat een volledig en veilig werkend eindproduct.
16. De toelichting IDR op indelingsregel 2a stelt dat voor de toepassing van indelingsregel 2a een artikel aangeboden in gemonteerde of niet-gemonteerde staat moet worden aangemerkt, het artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, hetzij door middelen als schroeven, bouten, moeren, enzovoorts, hetzij bijvoorbeeld door klinken of lassen onder de voorwaarde dat het enkel om montagebewerkingen gaat. In dit opzicht hoeft geen rekening te worden gehouden met de complexiteit van de montagemethode. De verschillende elementen mogen evenwel niet worden onderworpen aan verdere bewerkingen voor de voltooiing van het eindproduct.
17. Uit het arrest Eisbein volgt dat indelingsregel 2a, tweede volzin, aldus moet worden uitgelegd, dat als een goed in gedemonteerde of niet-gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte product te vormen, alle terzelfder tijd ter inklaring worden aangeboden, en dat daarbij geen rekening moet worden gehouden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montage.
18. De ingevoerde (onder)delen vormen tezamen (complete) satellietontvangers die als zodanig functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de assemblage/montage van de onderdelen tot satellietontvangers dusdanig complex is dat, gelet op het hiervoor overwogene, dit in de weg staat aan toepassing van indelingsregel 2a.
Eiseres heeft nog gesteld dat het vervangen van de condensatoren in de elektronische assemblage (de tuner) een dusdanige handeling is dat niet meer kan worden gesproken van het samenvoegen van onderdelen, doch dat sprake is van een bewerking ter voltooiing van het fabricageproces en dit daarom aan toepassing van indelingsregel 2a in de weg staat.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Ter zitting heeft eiseres weliswaar verklaard dat de kwaliteit en levensduur van de condensatoren in de tuners beperkt is, doch ook dat de ingevoerde satellietontvangers met die (gelijktijdig) ingevoerde condensatoren gewoon kunnen functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het na de invoer vervangen van de condensatoren door een duurzamer en beter functionerend exemplaar niet dat daarmee aldus sprake is van een montagehandeling die de toepassing van indelingsregel 2a te buiten gaat. Nu niet is gebleken dat de satellietontvangers met de gelijktijdig ingevoerde condensatoren niet (kunnen) functioneren of zodanig incompleet zijn dat geen sprake is van een satellietontvanger (in niet-gemonteerde staat) als bedoeld in nagenoemde GN-posten, is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van indelingsregel 2a.
20. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dienen de door eiseres ingevoerde onderdelen van de satellietontvangers met toepassing van indelingsregel 2a als complete satellietontvangers in niet-gemonteerde staat te worden ingedeeld onder GN-code 8528 1295 (2006) en GN-code 8528 7110 (2007).
21. Met betrekking tot de bij de aangiften eindigend op nummers [# 1] en [# 2] ingevoerde goederen is de rechtbank gelet op de douaneaangiften en bijbehorende handelsbescheiden van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat elke aangifte voor het brengen in het vrije verkeer alle (onder)delen omvat die tezamen een satellietontvanger vormen, zij het in niet-gemonteerde staat. Hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd, faalt reeds omdat het niet in overeenstemming is met de feitelijk situatie. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals onder overwegingen 3 en 4 zijn opgenomen en het hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de toepassing van indelingsregel 2a, is aan de vereisten voor de toepassing van indelingsregel 2a voldaan en heeft verweerder deze goederen terecht met toepassing van indelingsregel 2a ingedeeld als satellietontvanger onder GN-code 8528 1295 (2006) en GN-code 8528 7110 (2007).
22. Ten aanzien van de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer eindigend op nummer [# 3] heeft verweerder gesteld dat sprake is van misbruik van recht. Eiseres heeft gesteld dat zij bij de invoer van de tuners een keuze heeft gemaakt uit de haar voorliggende mogelijkheden. De keuze voor een mogelijkheid die haar minder belastingheffing oplevert, is op zich nog geen misbruik. Verweerder heeft zijn standpunt niet onderbouwd en heeft slechts vermoedens geuit, aldus eiseres.
Uit de jurisprudentie van het HvJ komt naar voren dat misbruik van recht een objectieve en een subjectieve component heeft. Het hof heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik wanneer:
- de betrokken handelingen, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden
die worden opgelegd door de desbetreffende bepalingen (...), ertoe leiden dat in strijd
met het door deze bepalingen beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend;
- uit een geheel van objectieve factoren blijkt dat het wezenlijke doel van de betrokken
handelingen erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.
Verweerder heeft het door hem gestelde misbruik van recht - na de gemotiveerde betwisting van die stelling door eiseres - naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, nu verweerder uitsluitend stelt dat sprake zou zijn van misbruik van recht doch zijn stelling niet nader met concrete feiten heeft onderbouwd. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank verweerder niet volgen. Dit klemt temeer nu overigens niet vaststaat welke douanebestemming de tuners uiteindelijk hebben gekregen en of de tuners zijn samengevoegd met de onderdelen die zijn ingevoerd met vorenvermelde aangifte. Voor de overige onderdelen heeft te gelden dat zij niet kunnen worden ingedeeld onder de GN-code van satellietontvangers, omdat door het ontbreken van de tuner niet kan worden gezegd dat zij de wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertonen. Zij vormen derhalve geen satellietontvanger in niet-complete staat in de zin van indelingsregel 2a, zodat de onderdelen hun eigen indeling moeten volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is toepassing van indelingsregel 2a onder deze omstandigheden ten aanzien van de goederen vermeld in voormelde aangifte niet mogelijk. In zoverre zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de utb verminderen met € 18.519,43, nu dit bedrag als zodanig niet in geschil is.
24. Gelet op het vorenoverwogene, in het bijzonder onder overweging 23 hiervoor, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Nu het bedrag niet in geschil is, zal de rechtbank de utb verminderen met een bedrag van € 18.519,43.
verzoek tot vergoeding van immateriële schade
25. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel brengt mee dat
belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht. Voor de
berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
26. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres volledig gedekt is tegen schade door de voorwaarden waaronder zij als douane-expediteur voor haar opdrachtgevers werkt en dat daardoor de spanning en frustratie voor haar zijn weggevallen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Of eiseres volledig gedekt is voor schade is naar het oordeel van de rechtbank geen relevante omstandigheid bij een verzoek tot vergoeding van immateriële schade.
27. De in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De termijn eindigt op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet.
28. In het onderhavige geval is het bezwaarschrift op 10 juli 2009 door verweerder
ontvangen. Op 18 juli 2017 heeft verweerder daarop uitspraak op bezwaar gedaan. Het
hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ontvangen op 10 augustus 2017. Op
30 april 2020 doet de rechtbank uitspraak. Van bijzondere omstandigheden die
aanleiding kunnen zijn voor de verlenging van de redelijke termijn is naar het oordeel van
de rechtbank geen sprake.
29. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als
uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar waarmee die termijn is
overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
30. In gevallen waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden, dient de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege dat tijdsverloop te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan onderscheidenlijk de rechtbank. Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een halfjaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
31. Gelet op het hiervoor overwogene is de redelijke termijn aangevangen op 10 juli 2009 en geëindigd op 30 april 2020. Dit is een tijdsverloop van (afgerond) 10 jaren en 10 maanden (130 maanden). De redelijke termijn van twee jaar is met 106 maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade
van € 9.000. Van dit tijdsverloop dient een periode vanaf de datum van de uitspraak op
bezwaar van 10 augustus 2017 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank van 30 april 2020, derhalve een tijdsverloop van afgerond 32 maanden, te worden toegerekend aan de beroepsfase (= aan de Staat, in casu de minister van Justitie en Veiligheid), een overschrijding van 14 maanden (32 minus 18 maanden) dus. De overige 92 maanden (98 minus 6 maanden) dienen aan verweerder te worden toegerekend. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding een bedrag van € 7.811 (92/106 deel van € 9.000) te vergoeden en de Staat € 1.189 (14/106 deel van de € 9.000).
Proceskosten en griffierecht
32. Nu het beroep (gedeeltelijk) gegrond zal worden verklaard, is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 28 november 2019 en een factor 1 voor het gewicht van de zaak). De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 333 te vergoeden.