Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6266, AWB - 19 _ 4796

Rechtbank Noord-Holland, 18-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6266, AWB - 19 _ 4796

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 augustus 2020
Datum publicatie
22 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:6266
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4796

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaard het beroep ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van opgewekt vertrouwen. Derhalve is de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest en is de rechtbank van oordeel dat verweerder diens bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/4796 en HAA 19/4797

(gemachtigde: W.J. Wolvers FA RBc),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw), de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en de daarbij opgelegde verzuimboete bezwaar gemaakt bij brief die door verweerder is ontvangen op 21 augustus 2016. Verweerder heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard bij brief van

4 januari 2017. Hij heeft de inhoud van de brief van eiser tevens opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en de verzuimboete. Die verzoeken heeft hij in diezelfde brief van 4 januari 2017 afgewezen.

Eiser heeft tegen deze afwijzing van de verzoeken bezwaar gemaakt. De brief waarin hij dat heeft gedaan is door verweerder ontvangen op 15 juli 2019. De tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering gemaakte bezwaren heeft verweerder

niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraken op bezwaar van 11 september 2019. Verweerder heeft de brief van eiser wederom opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering, en ook deze verzoeken afgewezen in zijn schrijven van 11 september 2019.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 11 september 2019 beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020 te Haarlem.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] . Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 mei 2020 naar het adres van de gemachtigde, te weten [B] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

De enveloppe waarin die brief is verzonden is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van PostNL – geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de postbezorger van PostNL geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op de – kennelijk in die mededeling genoemde – afhaallocatie kon worden afgehaald, en dat PostNL de enveloppe op 13 juni 2020 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens de gegevens in het beroepschrift en op de website van de gemachtigde is het kantoor van de gemachtigde gevestigd op genoemd adres.

Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 18 juni 2020 verzonden aan de gemachtigde op dat adres. De griffier heeft na afloop van de zitting telefonisch navraag gedaan bij de gemachtigde, waaruit is gebleken dat de gemachtigde deze brief ook heeft ontvangen.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft met dagtekening 7 oktober 2015 ambtshalve aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000. Verweerder heeft daarbij aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 344 en ten aanzien van eiser een beschikking inzake belastingrente gegeven ten bedrage van € 707.

2. Voorts heeft verweerder met dagtekening 7 oktober 2015 ambtshalve aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 15.146. Hij heeft daarbij ten aanzien van eiser een beschikking inzake belastingrente gegeven ten bedrage van € 47.

3. Eiser heeft tegen de hiervoor vermelde aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt bij brief die door verweerder is ontvangen op 21 augustus 2016. Verweerder heeft de bezwaren bij brief van 4 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Hij heeft de inhoud van de brief van eiser tevens opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen en de verzuimboete. Die verzoeken heeft hij in de brief van 4 januari 2017 afgewezen.

4. Op 4 juli 2019 schreef de gemachtigde van eiser een e-mail aan de heer [C] , belastingdeurwaarder bij de Belastingdienst/kantoor Amsterdam. De inhoud van deze e-mail is onder andere het volgende:

“Bevestiging van ons telefonisch overleg d.d. heden 4 juli 2019, inzake bevel tot betaling t.l.v. [eiser].

Wij hebben hedenmorgen als accountants en belastingadvieskantoor (beconnummer [#] ) opdracht gekregen van betrokkene om zijn fiscale belangen zowel prive – als zakelijk te behartigen.

Wij hebben belastingplichtige hedenmorgen per mail wat huiswerk opgegeven voor de noodzakelijke Administratieve en documentatie onderbouwing van het inkomen over de jaren die bezwaard moeten gaan worden.

Belastingplichtige heeft bevestigd daar nu ook grote haast achter te zetten.

U gaf aan dat belastingplichtige al wat waarschuwingen heeft laten passeren, maar dat u begrijpt dat wij zorgvuldig ons

Werk willen uitvoeren, U gaf daarbij aan uiterlijk donderdag 11 juli voor 9.00 uur s’ morgens, op dit mailadres in het bezit gesteld te willen zijn van de aangiften IB/ZVW en bezwaar daartegen over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016.

We verzoeken u beleefd om bevestiging van dit mailbericht.”

5. Op 5 juli 2019 reageerde de heer [C] per e-mail als volgt:

“Heren, ik word zojuist geconfronteerd dat er, buiten mijn gezichtsveld om, toch gisteren beslag gelegd is op de rekening(en) bij de ABN-Amro bank.

Heel vervelend, juist omdat ik reeds een eerdere afspraak had met dhr. [X] , maar wel onomkeerbaar.

Maandag a.s. beteken ik de stukken inzake het gelegde BOD [beslag onder derden, naar de rechtbank begrijpt].”

6. Op 11 juli 2019 schreef de gemachtigde van eiser een e-mail aan de heer [C] . Hij liet daarin het volgende weten:

“Bijgaand de afschriften van zoals thans op basis van de aan mij bekende informatie opgemaakte Aangiften IB 2013, 2014 en 2015.

Die van 2013 lukt helaas vanwege de datering het niet om deze elektronisch uit te zenden. (Ging onder [e] , en dat is in onbruik).

Die van 2014 en 2015 zijn wel elektronisch gelukt om in te zenden, zie verzend rapport.

Die van 2016 is nog in de maak.

De bezwaar-ambtshalve verzoeken om correctie gaan er vandaag of uiterlijk morgen uit naar Heerlen. Als u wilt doe ik die ook op uw mailadres, laat me dat aub weten.

We verzoeken u beleefd om bevestiging van dit mailbericht en eventuele bijlagen.”

7. Dezelfde dag stuurde de heer [C] de volgende reactie aan de gemachtigde:

“Dank voor uw stukken inzake [eiser] m.b.t. 2013, 2014 en 2015.

Tijdens mijn afwezigheid kunt u ook een scan van de IB 2016 naar mij mailen.

Ik stuur ze ook door naar de postbus van het LIC [het Landelijk Incasso Centrum, naar de rechtbank begrijpt], de opdrachtgever van het gelegde BOD.”

8. Verweerder heeft het bezwaarschrift c.q. verzoeken om ambtshalve vermindering inzake het jaar 2013 ontvangen op 15 juli 2019.

Geschil 9.In geschil is of verweerder de bezwaarschrift ontvangen op 15 juli 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

10. Eiser beroept zich in dit verband op overleg per telefoon en e-mail met de heer [C] , belastingdeurwaarder bij de Belastingdienst/kantoor Amsterdam. Eiser stelt dat de heer [C] hem heeft verzocht om een bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering met correctie van de aangiftegegevens voor de jaren 2013 tot en met 2016 in te dienen bij hem en de verweerder, ondanks het feit dat het bezwaar c.q. het verzoek voor het jaar 2013 niet tijdig zou zijn. Eiser ontleende aan het overleg de verwachting van een milde behandeling van het bezwaar dan wel het verzoek, zonder dat direct de hakken in het zand zouden worden gezet op basis van termijnoverschrijding. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.

11. Verweerder stelt dat de bezwaartermijn is overschreden en dat geen argumenten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Verweerder betoogt verder dat een belastingdeurwaarder, die onder de ontvanger valt, niet bevoegd is om uitlatingen te doen namens de inspecteur. Hij betwist dat door de belastingdeurwaarder uitlatingen zijn gedaan die redelijkerwijs kunnen worden opgevat als een toezegging met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar. De ontvanger weet wat zijn bevoegdheid is en hij zal niet de intentie hebben gehad om het door eiser bedoelde vertrouwen te wekken, aldus verweerder. Verweerder oppert dat het mogelijk de bedoeling van de heer [C] was om in het invorderingstraject rekening te houden met de materieel verschuldigde belasting. In dat verband neemt de ontvanger dan ter controle contact op met de inspecteur, zo licht verweerder toe. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

12. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt in een geval als het onderhavige aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn bezwaren buiten deze termijn heeft ingediend.

13. Artikel 6:11 van de Awb schrijft voor dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft in dit verband een beroep gedaan op gewekt vertrouwen. In de arresten van de Hoge Raad van 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8419, r.o. 3.3 en van 2 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD8346, r.o. 4.3 is geoordeeld dat zich de situatie kan voordoen dat een belanghebbende aan een uitlating van een bestuursorgaan het vertrouwen mag ontlenen dat hij zijn bezwaarschrift nog na afloop van de wettelijke bezwaartermijn bij dat bestuursorgaan kan indienen, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Daartoe is wel vereist dat de belanghebbende van die uitlating kennisneemt binnen de wettelijke bezwaartermijn. Vertrouwen ontleend aan een uitlating van het bestuursorgaan, waarvan de belanghebbende pas na afloop van de wettelijke bezwaartermijn kennisneemt, kan immers niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt, zo blijkt uit de aangehaalde arresten.

14. In dit geval is de bezwaartermijn aangevangen op 5 januari 2017. Het contact met de belastingdeurwaarder waar eiser zich op beroept heeft plaatsgehad in juli 2019. Als de belastingdeurwaarder al rechtens te beschermen vertrouwen heeft kunnen wekken en heeft gewekt, is dat derhalve ruimschoots na afloop van de wettelijke bezwaartermijn gebeurd. Reeds daarom kan het vertrouwen dat eiser aan de uitlatingen van de belastingdeurwaarder meent te mogen ontlenen op zichzelf niet tot gevolg hebben dat de overschrijding van de bezwaartermijn in zijn geval verschoonbaar was.

15. Omdat ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verweerder diens bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

16. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel