Rechtbank Noord-Holland, 17-02-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1305, AWB - 19 _ 204
Rechtbank Noord-Holland, 17-02-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1305, AWB - 19 _ 204
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 februari 2021
- Datum publicatie
- 23 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:1305
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 204
Inhoudsindicatie
In geschil is of het verlaagde tarief geldt voor de surflessen, omdat sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Naar het oordeel van de rechtbank biedt eiseres aan de deelnemers gelegenheid sport te beoefenen onder het ter beschikking stellen van een accommodatie. Eiseres stelt namelijk de container, met de genoemde faciliteiten, ter beschikking voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor en het beëindigen van de surflessen. Daarnaast is de container nagelvast bevestigd, naar zijn aard bedoeld om daar gedurende het seizoen te blijven staan, niet gemakkelijk verplaatsbaar en is voorts ook een omgevingsvergunning voor het bouwen van de container verstrekt. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er, anders dan bij de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:5198), geen sprake is van een snel op te bouwen spelsituatie, doch eerder van een duurzaam aanwezige faciliteit. Het verlaagde tarief is dan ook van toepassing, ook al vinden de eigenlijke surflessen plaats op openbaar terrein.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/204
(gemachtigde: J. Posthumus),
en
Procesverloop
Eiseres heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal van 2014 met het aangiftenummer [#] .
Bij brief van 19 augustus 2014, ontvangen door verweerder op 20 augustus 2014, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte en verzocht om teruggaaf van € 1.454.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2018 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 21 oktober 2020, ontvangen door de rechtbank op 22 oktober 2020, een nader stuk ingediend. Een kopie van het stuk is aan verweerder verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, J. Posthumus, vergezeld door [A] , [B] en mr. [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [D] en mr. [F] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een surfschool, gelegen aan het Noordzeestrand (hierna: het strand) van [G] ten zuiden van strandslag [H] , waar volgens aanwijzing van de gemeente verschillende soorten watersporten beoefend mogen worden. Eiseres organiseert onder meer surflessen. Ingevolge de Strandnota [G] heeft eiseres toestemming om de surflessen op het strand en/of op of in de zee te verrichten. Ter waarborging van de veiligheid heeft eiseres een deel van het strand afgezet met vlaggen en een deel van de zee met boeien.
2. Eiseres heeft een vergunning om vanaf 1 april tot 1 november (hierna: het seizoen) een container, met een oppervlakte van 3 bij 6 meter, op het strand te plaatsen. De container dient telkens aan het einde van het seizoen te worden afgebroken.
3. De container wordt, onder andere, gebruikt voor het aanmelden en ontvangen van de deelnemers van de surflessen. Ook kunnen de deelnemers gebruik maken van kleedruimtes in de container en buitendouches aan de container. De uitleg van de surflessen vindt doorgaans plaats op het strand direct voor de container, maar bij slecht weer in de container. Tevens wordt, vanuit de container, indien nodig, eerste hulp bij ongelukken verleend en is voor de brandveiligheid van de container gezorgd.
4. Eiseres heeft over het tweede kwartaal € 2.367 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. In bezwaar heeft eiseres verzocht om toepassing van het verlaagde omzetbelastingtarief en daarom verzocht om teruggaaf van € 1.454, zijnde het verschil tussen het afgedragen bedrag tegen het algemene tarief en het verlaagde tarief.
Geschil
5. In geschil is of het verlaagde tarief geldt voor de surflessen. In het bijzonder is de vraag of de surflessen moeten worden gekwalificeerd als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b.3 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) behorende tabel I, en of eiseres aan de deelnemers het recht heeft verleend om gebruik te maken van een sportaccommodatie als bedoeld in post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. Niet in geschil is dat eiseres geen exclusief gebruik kan maken van (een deel van) het strand en de zee voor de surflessen.
6. Eiseres stelt recht te hebben op toepassing van het verlaagde tarief voor de surflessen, aangezien zij, anders dan in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5198, over een sportaccommodatie beschikt. De container is verplaatsbaar, maar bestemd voor langdurig gebruik. Jaarlijks wordt de container opgebouwd en afgebroken voorafgaand respectievelijk na afloop van het seizoen. Het opbouwen of afbreken van de container duurt een aantal dagen en kost telkens ongeveer € 2.000. Tevens is de container gekoppeld aan de waterleiding en wordt de benodigde elektriciteit voor de container opgewekt via zonnepanelen. Voorts beschikt de container over meerdere voorzieningen, zoals een ontvangstruimte, kleedruimtes en buitendouches, welke ter beschikking worden gesteld aan, onder andere, de deelnemers van de surflessen. Volgens eiseres maakt het daarbij niet uit of de surflessen op openbaar terrein (strand/zee) plaatsvinden, als er maar sprake is van een accommodatie voor het gereedmaken voor en/of het beëindigen van de surflessen, zoals ook volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0934) en 2 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU6507). Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de verschuldigde omzetbelasting met een bedrag van € 1.454.
7. Verweerder stelt dat geen sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, omdat geen sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld. De container kwalificeert niet als sportaccommodatie, omdat ze verplaatsbaar is en tevens niet bedoeld, geschikt en ingericht is daarvoor. Als de rechtbank beslist dat de voorzieningen van eiseres kwalificeren als uitvalsbasis van waaruit de surflessen worden gestart, verzoekt verweerder prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Verlaagde tarief
9. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB, juncto post b.3 van de bij de Wet OB behorende tabel I is het verlaagde tarief van toepassing ter zake van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Ingevolge vaste jurisprudentie moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het verlenen van 'het recht gebruik te maken van sportaccommodaties' in overeenstemming met post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. Van dergelijke diensten is sprake, indien de dienstverlening bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie. Het moet daarbij gaan om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. Het maakt niet uit of het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een openbare weg of een openbaar terrein, mits daarbij sprake is van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie (vergelijk Hoge Raad 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758, Hoge Raad 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6507, en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0934).
10. Uit de feiten en de tijdens de mondelinge behandeling van het beroep overgelegde foto’s volgt dat eiseres voorafgaand aan de surflessen haar deelnemers ontvangt in de container, de instructies bij slecht weer in de container geeft, en de deelnemers gebruik kunnen maken van de kleedruimtes in de container. Voorts wordt na afloop van de surflessen de surflessen geëvalueerd, informatie verstrekt over de andere (les)dagen en kunnen de deelnemers gebruik maken van de buitendouches en kleedruimtes in de container. Ook is de container niet gemakkelijk te verplaatsen, gelet op de inspanning en kosten die hiermee gemoeid zijn, en deze is vastgemaakt aan de waterleiding.
11. Gelet op het voorgaande stelt eiseres naar het oordeel van de rechtbank een ontvangstruimte en kleedruimtes in de container en buitendouches bevestigd aan de container ter beschikking voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor en het beëindigen van de surflessen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt eiseres daarmee aan de deelnemers gelegenheid sport te beoefenen onder het ter beschikking stellen van een accommodatie. Anders dan in de door partijen aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016 is – zo begrijpt de rechtbank uit de feiten – sprake van een accommodatie die ter beschikking wordt gesteld en die wordt gebruikt voor de voorbereiding en afronding van de surflessen. De container is nagelvast bevestigd en naar zijn aard bedoeld om daar gedurende het seizoen te blijven staan. Daarnaast kan de container niet gemakkelijk, te weten zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten, worden verwijderd. Er is ook een omgevingsvergunning bouwen verstrekt voor de container, zo blijkt uit de stukken. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er, anders dan bij de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juni 2016, geen sprake is van een snel op te bouwen spelsituatie, doch eerder van een duurzaam aanwezige faciliteit. Gelet op de hierboven aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad is dan het verlaagde tarief van toepassing, ook al vinden de eigenlijke surflessen plaats op openbaar terrein.
Prejudiciële vragen
12. Het verzoek van verweerder om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU wijst de rechtbank af. De container wordt niet alleen gebruikt voor de voorbereiding en beëindiging van de sportactiviteiten. De container is, met uitzondering van de ontvangstruimten, ook ingericht en daarmee bestemd voor dat gebruik. Daaraan doet niet af dat de surflessen niet in de container plaatsvinden. Verwezen wordt naar de eerder aangehaalde arresten van de Hoge Raad. De rechtbank acht het niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het toepassen van het verlaagde tarief voor de ter beschikking van de onderhavige accommodatie past binnen de toepassing van post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. De rechtbank merkt op dat ook indien, zoals verweerder heeft gesteld, er van wordt uitgegaan dat de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan post b.3 in strijd zou zijn met de Btw-richtlijn, die enkele omstandigheid niet leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is (vergelijk HvJ EU 21 september 2017, DNB Banka AS, ECLI:EU:C:2017:719, punt 41).
13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534 (1 punt voor de zitting in beroep met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Niet aannemelijk is dat verzocht is om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de verschuldigde omzetbelasting met € 1.454;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. J. Zutt, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: