Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-07-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6044, AWB - 20 _ 3841

Rechtbank Noord-Holland, 05-07-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6044, AWB - 20 _ 3841

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 juli 2021
Datum publicatie
22 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:6044
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3841

Inhoudsindicatie

Geen recht op een dwangsom, omdat de ingebrekestelling prematuur is.

Geen sprake van een ondeugdelijke motivering van de uitspraak op bezwaar vanwege het niet inhoudelijk reageren op het primaire standpunt, nu op grond van het subsidiaire standpunt de aanslag al geheel vernietigd werd.

Geen recht op een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, aangezien het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 20/3841 en 20/3842

(gemachtigde: [D] ),

en

Procesverloop

Jaar 2015

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 9 november 2019 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) 2015 opgelegd van € 20.030 en daarbij een beschikking belastingrente genomen van € 5.570.

Eiseres heeft daartegen op 15 november 2019 bezwaar gemaakt.

Eiseres heeft op 18 maart 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 2 juni 2020 (zaaknummer HAA 20/1521) geoordeeld dat het beroep gegrond is, dat verweerder een termijn van twee weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en dat anders een dwangsom verbeurd wordt.

Het door verweerder tegen die uitspraak ingestelde verzet is bij uitspraak van 5 februari 2021 (zaaknummer HAA 20/1521 V) niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2020 (in bijlage 4 van het verweerschrift staat per abuis 8 juni 2020, zo heeft verweerder verklaard) het bezwaar tegen de aanslag vpb 2015 gegrond verklaard en de aanslag en beschikking belastingrente vernietigd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Jaar 2016

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 7 december 2019 een aanslag vpb 2016 opgelegd van € 91.993 en daarbij een beschikking belastingrente genomen van € 18.766.

Eiseres heeft daartegen op 19 december 2019 bezwaar gemaakt.

Eiseres heeft op 18 maart 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 2 juni 2020 (zaaknummer HAA 20/1522) geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder op het moment van de ingebrekestelling niet in gebreke was om tijdig te beslissen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juni 2020 het bezwaar tegen de aanslag vpb 2016 gegrond verklaard en de aanslag en beschikking belastingrente vernietigd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Beide jaren

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken waren door verweerder niet in afschrift ontvangen en zijn daarom op de zitting voor verweerder gekopieerd en aan hem overhandigd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021 te Haarlem.

Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde [D] , bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft voor de jaren 2015 en 2016 het aangiftebiljet niet ingevuld geretourneerd met uitzondering van de toelichting bij de algemene vragen waar staat:

“ [C] has been moved to [#] per 30 december 2013. As of 30 December 2013 BV is not a Dutch resident tax payer, consequently nil returns will be filed for BV if no Dutch source income is received.”

2. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen is tussen eiseres en verweerder gecorrespondeerd. Op 4 december 2017 heeft verweerder gevraagd om jaarstukken van eiseres. Eiseres heeft op 12 januari 2018 aan verweerder geantwoord dat deze er nog niet waren en dat zij bereid was om een gewijzigde aangifte vpb in te dienen. In 2019 heeft eiseres de in [#] ingediende Maltese aangifteformulieren aan verweerder gestuurd. Op 21 oktober 2019 reageert verweerder dat de aanslagen op grond van de Malteser aangiften zullen worden opgelegd.

3. Verweerder heeft de aanslagen vpb opgelegd naar een belastbare winst van € 100.151 (2015) en € 407.979 (2016).

4. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen vpb. Zij heeft als primair standpunt aangevoerd dat verweerder artikel 2 paragraaf 5 van het belastingverdrag tussen Nederland en [#] verkeerd heeft toegepast. Subsidiair voert eiseres aan dat in de jaren 2015 en 2016 een verlies is geleden. In het bezwaarschrift heeft eiseres ter zake van het subsidiaire standpunt uiteen gezet hoe het resultaat op grond van de Maltese jaarstukken is samengesteld, hoe het verloop van het eigen vermogen is, dat het deelnemingsresultaat moet worden geëlimineerd en dat de naar Nederlandse begrippen relevante belastbare winst € 659 negatief (2015), respectievelijk € 3.933 negatief (2016) bedraagt. Eiseres verzoekt om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor de bezwaarfase.

5. Verweerder heeft bij de uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de belastbare winst verminderd tot nihil. De motivering luidt:

“Naar aanleiding van uw subsidiaire standpunt, stel ik vast dat de winst van [X] over [2015 en 2016] dient te worden vastgesteld op nihil. Aan de behandeling van uw primaire standpunt kom ik derhalve niet toe.”

6. Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder het verzoek om een vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen met de volgende toelichting:

“Ik wijs uw verzoek om een proceskostenvergoeding geheel af. Hoewel ik aan het bezwaarschrift tegemoet kom, concludeer ik dat van enige verwijtbaarheid van de zijde van de inspecteur geen sprake is. Dat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag vennootschapsbelasting [2015 en 2016] is uitgegaan van een onjuist inzicht in het resultaat van [X] is uitsluitend het gevolg van de weigering van [X] om een deugdelijke aangifte vennootschapsbelasting in te dienen. Deze omstandigheid kan niet aan de inspecteur worden verweten en om die reden acht ik een proceskostenvergoeding niet op zijn plaats.”

Geschil

7. Tussen partijen is in geschil of de uitspraken op bezwaar berusten op een deugdelijke motivering nu het primaire standpunt niet in behandeling is genomen, of eiseres recht heeft op dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar en daarnaast is in geschil of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Beoordeling van het geschil

Dwangsommen 2015 en 2016

8. Wat betreft de dwangsom voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag vpb 2015 heeft verweerder op de zitting verklaard dat geen (formele) beschikking inzake de dwangsom is genomen, maar dat wel in een mail aan [A] is erkend dat deze dwangsom verschuldigd is. Verweerder ging ervan uit dat het bedrag al was uitbetaald en zal zorgen dat dit alsnog gebeurt. Partijen verklaren dat dit punt niet langer in geschil is en ter zitting verder onbesproken kan blijven.

9. Voor het jaar 2016 stelt eiseres dat verweerder een beschikking moet nemen waarbij een dwangsom aan eiseres wordt toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar over de aanslag vpb 2016. In dat verband stelt eiseres dat haar ingebrekestelling van 13 februari 2020 tot de toekenning van deze dwangsom had moeten leiden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat die ingebrekestelling prematuur was (zie het procesverloop). Daarom kan deze (ongeldige) ingebrekestelling niet tot de toekenning van een dwangsom leiden (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1233).

Motivering van de uitspraken op bezwaar

10. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

11. Eiseres heeft gesteld dat de uitspraken op bezwaar van verweerder niet deugdelijk zijn gemotiveerd, omdat verweerder niet inhoudelijk heeft gereageerd op haar primaire standpunt over de toepasselijkheid van het belastingverdrag dat tussen Nederland en [#] is gesloten. Zij heeft daarbij een belang voor de komende jaren en ook vanwege de vraag of de vergoeding van kosten van het bezwaar terecht geweigerd is. Verweerder stelt dat niet op het primaire punt ingegaan hoefde te worden, omdat door meegaan met het subsidiaire standpunt de aanslag al geheel vernietigd werd. De inspecteur is niet gehouden om op elk standpunt in te gaan.

12. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat zij de motivering van de beslissing op het subsidiaire standpunt voldoende acht, nu de inspecteur bij zijn beslissing vermeldt dat hij het standpunt van eiseres heeft gevolgd. De vraag is dan of het nodig is dat de inspecteur tevens ingaat op een als primair standpunt aangevoerde stelling. De oormerking door eiseres als primair dan wel subsidiair standpunt brengt niet met zich dat de inspecteur gehouden is om de standpunten in die volgorde te behandelen. Het is om redenen van proceseconomie toegestaan om een niet als “primair” aangevoerd standpunt, dat (minstens) tot dezelfde uitkomst leidt, als eerste te behandelen. Ook in de rechtspraak is dat een algemeen geaccepteerde werkwijze die niet tot de slotsom leidt dat een uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Het is immers uit de beslissing duidelijk op welke gronden tot een bepaalde uitkomst wordt gekomen en daarmee is die beslissing voldoende gemotiveerd. Dat zou slechts anders kunnen zijn als er aanleiding is te veronderstellen dat de inspecteur met het vermijden van een oordeel over een bepaald standpunt voorkomt dat hij zijn ongelijk op een ander punt zou moeten toegeven en daarmee bepaalde voor eiseres aan dat andere punt klevende voordelige gevolgen, zoals een proceskostenvergoeding, probeert te ontlopen. In deze zaak is er geen reden om aan te nemen dat van zo een situatie sprake zou zijn. Dat eiseres met het oog op de komende jaren graag een inhoudelijk oordeel over het andere standpunt zou willen krijgen maakt ook niet dat de beslissing op bezwaar voor de onderhavige jaren onvoldoende gemotiveerd is.

13. De beslissing op bezwaar is deugdelijk gemotiveerd.

Kostenvergoeding bezwaarfase

14. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het moet bij die onrechtmatigheid gaan om feiten en omstandigheden ten aanzien van die herroeping waarvan verweerder bij het nemen van het bestreden besluit op de hoogte was of had moeten zijn (Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0631). Feiten en omstandigheden waarvan het bestuursorgaan pas in de bezwaarfase op de hoogte komt, leveren dus geen onrechtmatige herroeping van het bestreden besluit op.

15. Eiseres neemt het standpunt in dat zij voor de bezwaarfase recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Zij heeft tijdig deugdelijke aangiftes ingediend en heeft aangeboden om meer informatie te verstrekken. Desondanks heeft verweerder, ondanks dat hij de Maltese aangiften had waaruit de aanwezigheid van een verlies volgde, ten onrechte vastgesteld dat eiseres in 2015 en 2016 een belastbare winst heeft behaald. Dit heeft geleid tot de onjuiste aanslagen vpb en een gegrond bezwaar. Er is dus sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat hij bij het opleggen van de aanslagen vpb 2015 en 2016 is uitgegaan van een onjuist inzicht in het resultaat van eiseres en dat dit uitsluitend het gevolg is van de weigering van eiseres om deugdelijke aangiftes vpb in te dienen. De inspecteur heeft het moeten doen met de Maltese aangiften en pas in de bezwaarfase werd duidelijk dat eiseres naar Nederlandse maatstaven een verlies lijdt.

16. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bij verweerder ingediende (Nederlandse) aangifteformulieren vpb 2015 en 2016 kon niet worden afgeleid dat sprake was van een verlies, omdat deze formulieren geen cijfermatige inhoud bevatten. Eiseres heeft daarna weliswaar de Maltese aangifteformulieren mèt cijfermatige inhoud aan verweerder toegestuurd, maar daaruit kon ook redelijkerwijs niet worden afgeleid dat naar Nederlandse maatstaven van een negatief resultaat sprake was. Daarvoor was immers nog de “vertaalslag” nodig die eiseres pas bij haar bewaar heeft gegeven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat deze vertaalslag uit méér bestond dan de enkele toelichting dat het resultaat negatief (een verlies) was in plaats van positief (een winst), aangezien eiseres ook nog een correctie op het Maltese resultaat vanwege de deelnemingsvrijstelling heeft moeten aanbrengen. Dit brengt met zich dat het de inspecteur pas in de bezwaarfase redelijkerwijs duidelijk kon worden hoe het naar Nederlandse maatstaven herleide resultaat eruit zag en dat dan sprake was van een verlies.

17. De omstandigheid dat eiseres al vóór het opleggen van de aanslagen had aangeboden om meer informatie te verstrekken en dat de inspecteur daar niet op in is gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. De inspecteur was er toen immers niet van op de hoogte dat eiseres stelde dat naar Nederlandse maatstaven sprake was van een verlies en dan is het des temeer aan eiseres om voldoende informatie te verstrekken over haar fiscale positie. Dat eiseres ervoor heeft gekozen om de informatie over de “vertaalslag” pas in bezwaar te verstrekken, in plaats van eerder, komt dus voor haar rekening.

18. Er was wat betreft het inzicht in het resultaat van eiseres geen aan verweerder te wijten onrechtmatigheid ten tijde van het opleggen van de aanslagen. Aangezien het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, is de vergoeding van kosten voor de bezwaarfase terecht geweigerd.

Slotsom

19. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard

Proceskosten beroep

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel