Home

Rechtbank Noord-Holland, 19-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4451, AWB - 21 _ 866

Rechtbank Noord-Holland, 19-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4451, AWB - 21 _ 866

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
19 mei 2022
Datum publicatie
8 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:4451
Zaaknummer
AWB - 21 _ 866

Inhoudsindicatie

De door eiseres ontvangen vergoeding van € 23.213 in verband met de beëindigde arbeidsrelatie is belastbaar loon uit dienstbetrekking.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/866

(gemachtigde: mr. W.H. van Zundert)

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.004. Daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022 te Haarlem.

Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben de zitting online bijgewoond via een beeld- en geluidsverbinding (waarbij de gemachtigde alleen te horen en niet zichtbaar was). Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres werkte sinds 1 augustus 1999 als [functie] op [#] (hierna: de werkgever).

2. Op 21 februari 2014 heeft eiseres zich ziek/arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk wegens gezondheidsklachten.

3. In 2016 is de arbeidsrelatie tussen eiseres en de werkgever beëindigd nadat de werkgever een verzoek tot ontslag heeft ingediend bij het UWV.

4. Aan eiseres is in 2016 door de werkgever een vergoeding betaald van € 23.213 onder inhouding van loonheffing van € 10.498 in verband met de beëindigde arbeidsrelatie.

Geschil 5. In geschil is of de betaling van € 23.213 door de werkgever een onbelaste immateriële schadevergoeding betreft (standpunt eiseres) dan wel belast loon uit dienstbetrekking vormt (standpunt verweerder). Subsidiair is in geschil of het gelijkheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden.

Beoordeling van het geschil

Vergoeding al dan niet belastbaar loon uit dienstbetrekking

6. Eiseres stelt dat door de werkgever een immateriële schadevergoeding is betaald omdat eiseres in de functie van [functie] blijvend arbeidsongeschikt is geworden, dat de arbeidsongeschiktheid voor een groot deel aan de directrice van de werkgever is te wijten, alsmede dat de directrice te wijten is dat eiseres na twee jaar werd ontslagen en dat herkeuring werd aangevraagd. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat er sprake is van een onbelaste immateriële schadevergoeding wanneer sprake is van een situatie dat men uit het arbeidsproces raakt of dat men arbeidsongeschikt wordt in de baan waarvoor men speciaal is opgeleid.

7. Op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 wordt onder loon verstaan hetgeen daaronder moet worden verstaan overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) bepaalt dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.

8. De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Hetgeen wordt genoten ter zake van het beëindigen van een dienstbetrekking behoort tot het belastbare loon uit dienstbetrekking (vgl. HR 1 juni 1977, ECLI:NL:HR:1977:AX3510). Dit kan zowel materiële als immateriële schadevergoedingen betreffen (HR 26 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5364). Een uitzondering hierop geldt voor het geval waarin een vergoeding onvoldoende verband houdt met het dienstverband om als daaruit genoten te kunnen worden aangemerkt (o.a. HR 21 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5136 en HR 26 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5364). De bewijslast dat op deze grond een vergoeding niet tot het loon behoort, berust op de belastingplichtige (zie ook het laatstgenoemde arrest, r.o. 4.7). Een vergoeding voor psychisch leed dat inherent is aan de afwikkeling van de dienstbetrekking vindt haar oorzaak in de dienstbetrekking en moet als loon worden aangemerkt (HR 14 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5323).

9. Het door de werkgever betaalde bedrag van € 23.213 vloeit rechtstreeks voort uit de (vroegere) dienstbetrekking tussen de werkgever en eiseres. Het volledige bedrag dient dan naar het oordeel van de rechtbank ook tot het loon uit (vroegere) dienstbetrekking te worden gerekend, tenzij eiseres (gelet op haar stellingen) aannemelijk maakt dat (een deel van) het betaalde bedrag een vergoeding vormt voor immateriële schade die geen of onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Daarvoor is dus op zich niet onderscheidend of sprake is van een (materiële of) immateriële schadevergoeding zoals eiseres lijkt te veronderstellen, maar is van belang in hoeverre er een verband met de dienstbetrekking aanwezig is. Voor zover eiseres heeft verwezen naar jurisprudentie waarin een vergoeding voor immateriële schade is toegekend aan gewezen werknemers, kan haar dat dan ook niet baten.

Gelet op het hiervoor in 9 vermelde beoordelingskader is bij de beoordeling verder ook niet van belang dat sprake is van verlies van een functie (door arbeidsongeschiktheid) waarvoor men speciaal is opgeleid, zoals eiseres heeft gesteld. Voor zover eiseres bij haar stellingen uitgaat van een ander loonbegrip dan hiervoor weergegeven, gaat zij dan ook uit van een onjuiste rechtsopvatting.

10. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet slaagt in haar bewijslast. Eiseres heeft met haar stellingen niet aannemelijk gemaakt dat het betaalde bedrag een vergoeding vormt voor immateriële schade die geen of onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de vergoeding (mede) strekte tot vergoeding voor het psychisch leed dat zij heeft ondervonden door de wijze waarop haar ontslag is aangezegd en de behandeling die haar voorafgaand aan en bij dat ontslag van de zijde van de werkgever is ten deel gevallen, leidt dat niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij een vergoeding heeft genoten anders dan voor psychisch leed dat inherent is aan de afwikkeling van de dienstbetrekking door onvrijwillig ontslag. Een dergelijke vergoeding vindt haar oorzaak in de dienstbetrekking en moet als loon worden aangemerkt.

11. Voor zover eiseres heeft bedoeld te verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439 (Smeerputarrest) doet dat niet af aan het voorgaande. Dit arrest ging over een vergoeding die werd betaald naar aanleiding van een ongeval waarvoor de werkgever aansprakelijk werd gehouden. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.

12. Naar het oordeel van de rechtbank is de vergoeding van € 23.213 dus belastbaar loon uit dienstbetrekking.

Gelijkheidsbeginsel

13. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur.

14. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is. Wil sprake zijn van begunstigend beleid dan moet het bestuursorgaan beleid hebben gevoerd dat begunstigend is in die zin dat bepaalde belanghebbenden worden bevoordeeld boven andere belanghebbenden doordat een juiste rechtstoepassing achterwege wordt gelaten en moet het bestuursorgaan de bedoeling hebben gehad die belanghebbenden te begunstigen. Daarnaast kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel slagen als de meerderheidsregel is geschonden. Dat is het geval, indien het bestuursorgaan een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten in de meerderheid van de feitelijk en rechtens met dat van de belanghebbende vergelijkbare gevallen. Uit een dergelijk gedrag van het bestuursorgaan mag worden afgeleid dat een gedragslijn is gevolgd die, gelet op de strekking van de meerderheidsregel (bescherming tegen willekeur), ook in vergelijkbare andere gevallen moet worden gevolgd.

15. Op eiseres rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

16. Dat sprake is van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging is gesteld noch anderszins gebleken. Voor wat betreft toepassing van de meerderheidsregel geldt dat eiseres in de eerste plaats feiten en omstandigheden dient te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat in minstens twee gevallen die feitelijk en rechtens met het geval van eiseres vergelijkbaar zijn (en die vallen binnen het ambtsgebied van de inspecteur) een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, alvorens het op de weg ligt van verweerder om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de relevante groep groter is en dat in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, r.o. 3.4 en 3.7 en HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9489, r.o. 3.3.2).

17. Eiseres heeft gewezen op een geval waarin de Belastingdienst (bij wijze van vaststellingsovereenkomst nadat beroep was ingesteld) is tegemoet gekomen aan een bezwaar van iemand (de zus van de gemachtigde van eiseres) die zich op het standpunt stelde dat sprake was van een immateriële schadevergoeding na het verlies van een vaste baan in verband met ziekte. Eiseres heeft hiervan in de bezwaarfase stukken overgelegd. Met deze stukken heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat deze belastingplichtige feitelijk en rechtens in vergelijkbare omstandigheden verkeerde als eiseres. Bovendien betreft het slechts één geval en dat is hoe dan ook onvoldoende voor een geslaagd beroep op de meerderheidsregel.

Voor zover eiseres heeft verwezen naar gevallen waarin bij uitspraken van een ambtenarenrechter een immateriële schadevergoeding is toegekend aan medewerkers van de Belastingdienst die waren geconfronteerd met een later nietig verklaard strafontslag, faalt het beroep op de meerderheidsregel ook. Nog los van het feit dat dit geen rechtens en feitelijk gelijke gevallen betreffen, kan hieruit niet enige gedragslijn van het bestuursorgaan (de inspecteur) worden afgeleid ter zake van de belastbaarheid van die vergoedingen.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt daarom.

Zorgvuldigheidsbeginsel

18. Het beroep van eiseres op het zorgvuldigheidsbeginsel kan evenmin slagen. Eiseres heeft bij haar beroep hierop ter zitting enkel verwezen naar haar betoog inzake het gelijkheidsbeginsel, zodat dit beroep het lot deelt van dat op het gelijkheidsbeginsel.

Conclusie

19. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel