Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4944, HAA - 22/3409
Rechtbank Noord-Holland, 25-05-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4944, HAA - 22/3409
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 mei 2023
- Datum publicatie
- 31 mei 2023
- Zaaknummer
- HAA - 22/3409
- Relevante informatie
- Art. 10e, Uitv besl LB, Art. 31a Wet LB 1964, Art. 4 AWR
Inhoudsindicatie
Eiser en zijn werkgever hebben verzocht om toepassing van de 30%-regeling. In geschil is of verweerder toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd. Meer specifiek is in geschil of eiser is aan te merken als ingekomen werknemer. Het enkele feit dat eiser ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een tijdelijke verblijfstitel op basis van de regeling ‘zoekjaar afgestudeerden’ had, is onvoldoende om reeds op die grond te concluderen dat eiser niet als duurzaam verbonden met Nederland kan worden beschouwd. Bij de beoordeling of er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank was, gelet op de omstandigheden die vast zijn komen te staan, op het moment van het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De duurzame band met Nederland hoeft overigens niet sterker te zijn dan de band met een ander land (in casu Egypte), zodat voor een woonplaats in enig land niet noodzakelijk is dat het middelpunt van betrokkenes maatschappelijke leven zich in dat land bevindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3409
(gemachtigde: F. Krabbendam),
en
Procesverloop
Eiser en [bedrijf] B.V. (de werkgever) hebben op 11 juni 2021 verzocht om toepassing van de bewijsregel van artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB).
Verweerder heeft bij beschikking van 9 september 2021 het verzoek van eiser om toepassing van de 30%-regeling afgewezen.
Bij brief van 14 september 2021 heeft eiser tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 april 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 mei 2022 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 12 december 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde F. Krabbendam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. dr. [naam 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij is op 7 juli 2020 naar Nederland verhuisd. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de regeling ‘zoekjaar afgestudeerden’ om een baan te vinden in Nederland. In verband hiermee is een verblijfstitel ‘regulier bepaalde tijd’ gegeven. Deze verblijfstitel gaf recht tot verblijf in Nederland van 10 juli 2020 tot 10 juli 2021. Eiser staat sinds 5 augustus 2020 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie personen.
2. Voor het belastingjaar 2021 doet eiser aangifte in hoedanigheid als fiscaal inwoner van Nederland.
3. Op 17 maart 2021 heeft eiser een baan weten te bemachtigen als [functie] bij [bedrijf] B.V. (de werkgever).
4. Op 9 juni 2021 is door eiser en zijn werkgever een gezamenlijk verzoek gedaan om toepassing van de 30%-regeling
Geschil 5.In geschil is of verweerder toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd. Meer specifiek is in geschil of eiser is aan te merken als ingekomen werknemer in de zin van art. 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij kwalificeert als ingekomen werknemer die is aangeworven uit het buitenland bij aanvang van de tewerkstelling bij de werkgever, omdat hij nog niet woonachtig was in Nederland door zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4616. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. Eiser verzoekt om proceskostenvergoeding.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet kwalificeert als een ingekomen werknemer die is aangeworven uit het buitenland bij aanvang van de tewerkstelling bij de werkgever, omdat hij op eigen initiatief naar Nederland is gekomen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen duurzame band van persoonlijke aard was met Nederland op het moment van aanwerving door de inhoudingsplichtige. Volgens verweerder was eiser op het moment van aanwerving fiscaal inwoner van Nederland. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.