Rechtbank Noord-Holland, 19-08-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:10994, AWB - 23 _ 2905
Rechtbank Noord-Holland, 19-08-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:10994, AWB - 23 _ 2905
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2024
- Datum publicatie
- 14 januari 2025
- Annotator
- Zaaknummer
- AWB - 23 _ 2905
- Relevante informatie
- Art. 31a lid 2 onderdeel e Wet LB, Art. 10e Uitv besl LB, Art. 10ea Uitv besl LB, Art. 4 AWR
Inhoudsindicatie
Eiser is in (geboortejaar) geboren in India en heeft de Indiase nationaliteit. In september 2019 is hij naar Nederland gekomen voor een studie aan (school). Zijn echtgenote en kinderen bleven toen nog in India. Op 28 juni 2020 zijn ook de echtgenote en de kinderen naar Nederland gekomen. Op 18 september 2020 heeft eiser zijn diploma aan (school) behaald. Na het afronden van de studie bleef eiser samen met zijn gezin in Nederland op grond van een zoekjaarvisum voor hoogopgeleiden. Vanaf 10 juni 2021 was eiser bij verschillende werkgevers werkzaam in Nederland en op 24 november 2021 heeft eiser een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ondertekend voor een dienstbetrekking die aanving op 1 december 2021.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2905
(gemachtigde: H.J. van Duijn),
en
Procesverloop
Eiser en zijn werkgever ( [bedrijf 1] B.V., hierna: [bedrijf 1] BV), hebben op 3 maart 2022 verzocht om toepassing van de bewijsregel van artikel 10ea, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB) (hierna: de 30%-regeling).
Verweerder heeft bij beschikking van 24 juni 2022 het verzoek om toepassing van de 30%-regeling afgewezen.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2024 te Haarlem. Namens eiser is [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich via een beeld- en geluidverbinding laten vertegenwoordigen door [naam 2] LLM en [naam 3] LLM.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op 10 december 1982 te New Delhi (India) en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser is gehuwd en heeft kinderen.
2. Eiser is in september 2019 naar Nederland gekomen voor een studie aan [school] . Zijn echtgenote en kinderen bleven toen nog in India. Op 28 juni 2020 zijn ook de echtgenote en de kinderen naar Nederland gekomen. Op 18 september 2020 heeft eiser zijn diploma aan [school] behaald.
3. Na het afronden van de studie bleef eiser samen met zijn gezin in Nederland op grond van een zoekjaarvisum voor hoogopgeleiden.
4. Eiser staat sinds 24 oktober 2019 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
5. In de periode vanaf de aankomst in Nederland in september 2019 en de indiensttreding bij [bedrijf 1] BV (zie onder 8 hierna) is eiser niet naar India gereisd.
6. De echtgenote van eiser werkt in Nederland sinds 23 mei 2021.
7. Gedurende de periode 10 juni 2021 tot en met 30 november 2021 was eiser werkzaam in Nederland: 10 juni 2021 tot en met 5 juli 2021 bij [bedrijf 2] B.V., 20 juli 2021 tot en met 29 augustus 2021 bij [bedrijf 3] B.V. en 16 augustus 2021 tot en met 30 november 2021 bij [bedrijf 4] Ltd.
8. Op 24 november 2021 heeft eiser een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [bedrijf 1] BV ondertekend. De dienstbetrekking vangt aan op 1 december 2021.
Geschil 9. In geschil is of verweerder de toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd. Beslissend daarbij is of eiser is aan te merken als ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het UBLB. Het geschil spitst zich (slechts) toe op de vraag of eiser op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] BV zijn woonplaats buiten Nederland had. De overige voorwaarden van artikel 10e van het UBLB zijn tussen partijen niet in geschil.
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij is aan te merken als een ingekomen werknemer.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet is aan te merken als een ingekomen werknemer.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
13. In de artikelen 10e en verder van het UBLB wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, in samenhang met het achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers.
14. In artikel 10e, tweede lid, aanhef en sub b, van het UBLB staat dat de belastingplichtige moet kwalificeren als ingekomen werknemer om aanspraak te kunnen maken op de 30%-regeling. Voor het zijn van ingekomen werknemer is (onder meer) vereist dat de belastingplichtige door een inhoudingsplichtige uit een ander land is aangeworven.
Ingekomen werknemer?
15. Eiser voert ter onderbouwing van zijn standpunt, dat hij is aan te merken als een ingekomen werknemer, (onder meer) het volgende aan. De (latere) gezinshereniging duidt niet op de intentie van eiser om langere tijd in Nederland te verblijven. Verder voert eiser aan dat het feit dat hij, alvorens hij startte bij [bedrijf 1] BV, drie banen heeft gehad in Nederland nog niet wil zeggen dat hij een duurzame band met Nederland had. De banen waren van tijdelijke aard en noodzakelijk om in levensonderhoud te voorzien. Ook de werkzaamheden van de echtgenote waren van tijdelijke aard en bovendien waren deze werkzaamheden (onder meer) ingestoken vanwege de gewenste financiële onafhankelijkheid van de echtgenote. De tijdelijkheid van het verblijf in Nederland is volgens eiser ook gelegen in het feit dat hij in april 2021 heeft gesolliciteerd op een functie in Ierland en in augustus 2021 heeft gesolliciteerd op een functie in India. Verder voert eiser aan dat hij tot en met maart 2022 een huurhuis in India heeft aangehouden, zijn zorgverzekering in India is blijven betalen en hij elk jaar aangifte inkomstenbelasting als binnenlands belastingplichtige heeft gedaan in India.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet is aangeworven uit het buitenland, omdat eiser reeds woonachtig in Nederland was op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Ter onderbouwing voert verweerder aan dat eiser in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland staat ingeschreven met ingang van 24 oktober 2019, vrijwel direct na de komst van eiser naar Nederland. Vanaf dat moment heeft eiser ook eigen woonruimte tot zijn beschikking in Nederland. Eiser wordt al vanaf 7 april 2020 in Nederland vergezeld door zijn echtgenote en zijn kinderen, wat duidt op een sociale band van persoonlijke aard met Nederland. Eiser heeft in de jaren 2019, 2020 en 2021 aangiften inkomstenbelasting ingediend in de hoedanigheid van fiscaal inwoner van Nederland en heeft in deze aangiften studiekosten in verband met de studie in Nederland afgetrokken. Ook geeft eiser in deze aangiften aan dat hij sociaal verzekerd is in Nederland en dus premie volksverzekeringen verschuldigd is. Verweerder vervolgt dat de echtgenote van eiser reeds per 23 mei 2021 werkzaam in loondienst is in Nederland. Uit de sollicitaties van eiser volgt geenszins dat eiser de intentie had om terug te keren naar India. Eiser is ook geen enkele keer naar India gereisd in de periode vanaf dat hij naar Nederland kwam en voordat hij startte met de werkzaamheden bij [bedrijf 1] BV. Daar komt bij dat eiser na afronding van zijn studie in Nederland diverse dienstbetrekkingen had in Nederland. Tot slot merkt verweerder op dat in de arbeidsovereenkomst tussen eiser en [bedrijf 1] BV is opgenomen dat eiser in Nederland woont.
17. Uit de arresten van de Hoge Raad van 28 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW4064) en 24 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD3167) volgt dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven, moet beoordelen of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer zijn woonplaats buiten Nederland had en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam was.
18. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het desbetreffende land. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land, zodat voor een woonplaats in enig land niet noodzakelijk is dat het middelpunt van het maatschappelijke leven van betrokkene zich in dat land bevindt. Verder dient geen bijzondere betekenis te worden toegekend aan bepaalde (categorieën van) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land.
19. In het onderhavige geval zijn de relevante feiten en omstandigheden voor de woonplaatsbepaling niet in geschil, zodat het niet gaat om de bewijslevering van de relevante feiten en omstandigheden, maar het aankomt op de weging van die feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de vraag of eiser op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] BV zijn woonplaats in Nederland had.
20. De rechtbank is van oordeel dat, met inachtneming van de hieronder vermelde feiten en omstandigheden (in onderlinge samenhang beoordeeld en gewogen), eiser in Nederland woonde in de zin van artikel 4, eerste lid, van de AWR op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] BV.
- Eiser heeft vanaf het moment van aankomst in Nederland woonruimte tot zijn beschikking en staat vanaf 24 oktober 2019 onafgebroken ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Dat eiser (tot en met maart 2022) ook een huurwoning in India had weegt naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar en kan niet leiden tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de aangehouden zorgverzekering in India.
- Na zijn komst naar Nederland heeft eiser gestudeerd in Nederland en eiser heeft deze studie reeds in september 2020 afgerond. Daarna is eiser in Nederland gebleven.
- Na het afronden van de studie heeft eiser, voordat hij startte bij [bedrijf 1] BV, drie verschillende werkgevers in Nederland gehad. Anders dan eiser betoogt, is het doel van de werkzaamheden niet relevant. Het blijft een objectief gegeven dat eiser reeds werkzaam was in Nederland.
- Vast is komen te staan dat eiser in de periode september 2019 tot de indiensttreding bij [bedrijf 1] BV niet naar India is geweest.
- De echtgenote en kinderen van eiser verblijven sinds juni 2020 ook in Nederland. De echtgenote heeft sinds 23 mei 2021 een dienstverband in Nederland. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de gegeven redenen van eiser (onder meer dat zijn echtgenote en kinderen naar Nederland kwamen omdat hij vanwege de coronacrisis niet naar India kon reizen), maar de gegeven redenen doen niet af aan het feit dat het hele gezin vanaf juni 2020 feitelijk in Nederland verbleef.
- De rechtbank onderkent dat eiser een tijdelijke verblijfsvergunning had. Hoewel dit het ontstaan van een duurzame band van persoonlijke aard tot op zekere hoogte belemmert, verhindert deze (tijdelijke) vergunning het ontstaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland niet. Het blijft een objectief gegeven dat deze verblijfsvergunning de mogelijkheid biedt om een baan te vinden in Nederland.
- Niet duidelijk is geworden wanneer eiser heeft gesolliciteerd bij [bedrijf 1] BV en hoe de sollicitatieprocedure, tot aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst, is verlopen.
- Eiser heeft na zijn afstuderen gesolliciteerd bij een werkgever in Ierland en een werkgever in India. Deze sollicitaties zijn niet een dusdanige aanwijzing waaruit geconcludeerd kan worden dat eiser concrete plannen had om na zijn studie terug te keren naar India.
21. Het voorgaande betekent dat eiser niet is aangeworven uit een ander land en dus niet voldoet aan de in artikel 10e, tweede lid, aanhef en sub b, van het UBLB genoemde eis om aanspraak te kunnen maken op de 30%-regeling.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.