Rechtbank Noord-Holland, 27-03-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3247, AWB - 23 _ 3913
Rechtbank Noord-Holland, 27-03-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3247, AWB - 23 _ 3913
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 27 maart 2024
- Datum publicatie
- 8 april 2024
- Zaaknummer
- AWB - 23 _ 3913
- Relevante informatie
- Art. 7:6 Adw, Art. 8:2 Adw
Inhoudsindicatie
Douanerecht. Rechtstreeks beroep. Verzoek om herziening. Aanpassing van de persoon van de aangever. Vereiste schriftelijke volmacht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3913
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma RB),
en
Procesverloop
Op 15 september 2022 heeft eiseres verzocht om herziening van zeventien aangiften.
Op 21 maart 2023 heeft verweerder daarop afwijzend beslist.
Eiseres heeft tegen deze afwijzende beslissing bezwaar gemaakt bij brief van 24 maart 2023, waarbij zij verweerder heeft verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep.
Bij brief van 13 april 2023 heeft verweerder ingestemd met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift van eiseres doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aan de rechtbank bericht geen aanvullende gronden te zullen indienen.
Beide partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
Steeds is kopie van alle stukken aan de andere partij verstrekt.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen handhaving van de afwijzing van verzoeken om terugbetaling ten aanzien van dezelfde uitnodigingen tot betaling waarover het verzoek om herziening is gedaan. Deze beroepen zijn bij de rechtbank bekend onder de nummers HAA 18/4389, HAA 18/4390 en HAA 18/4390. In die zaken doet de rechtbank ook heden uitspraak.
Overwegingen
Feiten
1. In de periode 10 augustus 2011 tot en met 20 november 2012 heeft eiseres in opdracht van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. (hierna: de opdrachtgevers) zeventien aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van wielen van aluminium (hierna: de aangiften). De aangiften zijn alle gedaan op eigen naam en voor eigen rekening van eiseres. Eiseres heeft daarbij telkens verzocht om toepassing van een preferentiële tariefmaatregel en met het oog daarop certificaten van oorsprong overgelegd om te bewijzen dat de goederen de preferentiële oorsprong Maleisië hebben. De goederen zijn door de douane met toepassing van een preferentieel tarief van douanerechten vrijgegeven.
2. Verweerder heeft op grond van bevindingen van OLAF aan eiseres op 31 juli 2014 voor dertien van de onder 1 bedoelde aangiften, op 6 maart 2015 voor twee van deze aangiften, op 8 april 2015 voor één van deze aangiften, en op 29 mei 2015 voor één van deze aangiften uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt.
3. Eiseres heeft tegen deze utb’s bezwaar gemaakt, dat door verweerder is afgewezen, waarna de rechtbank het door eiseres daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard. Eiseres is in hoger beroep gegaan en vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad. Met het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:658, hierna: het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022) zijn de aan eiseres uitgereikte utb’s in rechte komen vast te staan.
4. De Hoge Raad heeft in dit arrest voorts geoordeeld dat niet was gebleken dat verweerder schriftelijk afwijzend heeft beslist op een verzoek van eiseres tot herziening van de aangiften. Vervolgens heeft eiseres het in het procesverloop opgenomen verzoek tot herziening bij verweerder ingediend en is door verweerder de in het procesverloop genoemde beslissing genomen.
Geschil
5. In geschil is of verweerder het herzieningsverzoek van eiseres met betrekking tot de aangiften terecht heeft afgewezen.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar verzoek om herziening van de aangiften op grond van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) ten onrechte door verweerder is afgewezen. De aangiften zijn alle abusievelijk ingediend op eigen naam en voor eigen rekening van eiseres. Eiseres beschikte destijds echter over een geldende volmacht voor directe vertegenwoordiging van haar opdrachtgevers. De aangiften hadden ingediend moeten worden op naam en voor rekening van deze opdrachtgevers.
De aangiften dienen dan ook te worden herzien in die zin dat de persoon van de aangever wordt aangepast. Eiseres voldoet volgens haar aan de voorwaarden daarvoor. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie van 16 juli 2020, Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG, C-97/19, ECLI:EU:C:2020:574, hierna: het arrest Pfeifer & Langen) en het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 blijkt dat de persoon van de aangever, zoals eiseres wenst, achteraf kan worden herzien, zodat haar verzoek dient te worden gehonoreerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het herzieningsverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen. Op het moment van het doen van de aangiften had eiseres geen schriftelijke machtiging van de opdrachtgevers. Op de zitting van 17 december 2019 bij het gerechtshof (ECLI:NL:GHAMS:2019:4445) in de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 heeft eiseres ook verklaard dat zij destijds mondeling gemachtigd was en dat de later overgelegde machtigingen de bekrachtiging daarvan inhielden. Nog daargelaten dat uit rechtsoverweging 4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 volgt dat toepassing van artikel 78 van het CDW niet zonder meer meebrengt dat de oorspronkelijk aangever niet langer schuldenaar is, zou in de onderhavige zaak zich bovendien de situatie voordoen dat door de door eiseres voorgestane wijziging de inning van de op de aangiften verschuldigde bedragen wordt vertraagd en doorkruist. De opdrachtgevers zijn failliet verklaard, waardoor het risico van niet-betaling van de douaneschulden is ontstaan.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat uit het arrest Pfeifer & Langen en het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 volgt dat in de situatie van eiseres de aangiften moeten worden herzien in de door haar voorgestane zin.
7. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat de Hoge Raad in het arrest van 29 april 2022 heeft overwogen dat uit het arrest Pfeifer & Langen moet worden afgeleid dat niet kan worden uitgesloten dat met toepassing van artikel 78, eerste lid, van het CDW de persoon in wiens naam een aangifte is gedaan, wordt herzien. Vervolgens overweegt de Hoge Raad: ”Uit de punten 43 en verder van het arrest Pfeifer & Langen volgt dat voor wijziging van de gegevens van de persoon in wiens naam en/of voor wiens rekening de aangifte is gedaan, is vereist dat degene in wiens naam de aangifte is gedaan, bewijst i) dat hij al op het tijdstip van het doen van die aangifte beschikte over de schriftelijke volmacht die hij bij de indiening van die aangifte over had moeten leggen en waarin hem instructie is gegeven de douaneaangifte te doen, en ii) dat het niet vermelden van de naam van de volmachtgever in de aangifte geen bewuste keuze was, maar berustte op een vergissing.”
Aan hetgeen is vermeld onder i) voldoet eiseres niet. Zij bewijst niet dat zij op het tijdstip van het doen van die aangifte beschikte over de vereiste schriftelijke volmacht. Integendeel: op de onder 5.2. vermelde zitting bij het gerechtshof van 17 december 2019 heeft eiseres, zo heeft verweerder onweersproken gesteld, verklaard dat zij mondeling gemachtigd was en dat de later overgelegde schriftelijke machtigingen de bekrachtiging daarvan inhielden. De rechtbank concludeert dat eiseres ten tijde van het doen van de aangiften niet over de vereiste schriftelijke machtiging beschikte, zodat niet is voldaan aan een voorwaarde voor wijziging van de gegevens van de persoon in wiens naam en/of voor wiens rekening de aangifte is gedaan. Verweerder mocht het verzoek tot herziening van de aangiften dus niet honoreren.
8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder het verzoek tot herziening van de aangiften terecht heeft afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, voorzitter, mr. dr. C.A. Schreuder en mr. drs. C.M. van Wechem, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: