Rechtbank Noord-Holland, 30-05-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5458, HAA 23/3405
Rechtbank Noord-Holland, 30-05-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5458, HAA 23/3405
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 mei 2024
- Datum publicatie
- 2 september 2024
- Zaaknummer
- HAA 23/3405
- Relevante informatie
- Art. 3.8 Wet IB 2001, Art. 8:42 Awb
Inhoudsindicatie
Gegrond; artikel 3.8 van de Wet IB 2001; hoogte belastbare winst uit onderneming; studiekosten kinderen, fitnesskosten kind en overige kosten niet ten laste van de winst uit onderneming; stukken buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/3405
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd (hierna: de aanslag), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.201 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 949. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024 te Haarlem. Eiseres is verschenen en heeft haar zoon, [naam 1] , meegebracht ter bijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres was in 2019 werkzaam als zelfstandig [functie] bij [organisaties] en genoot in deze hoedanigheid winst uit onderneming (hierna: de onderneming).
2. In 2019 had eiseres haar zoon, de heer [naam 1] (hierna: de zoon), en haar dochter, mevrouw [naam 3] (hierna: de dochter), in loondienst in de onderneming. De dochter hielp eiseres met literatuuronderzoek en fungeerde als overlegpartner bij het onderzoek van eiseres. De zoon hielp eiseres op ICT-gebied en fungeerde als haar chauffeur.
3. In de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de dochter is overeengekomen een loon in geld en een vergoeding voor een treinabonnement. Volgens de jaaropgave 2019 is € 16.101 aan loon betaald aan de dochter.
4. Eiseres en de zoon hebben geen schriftelijke arbeidsovereenkomst. De zoon was in 2019 tien uur per week in loondienst bij eiseres. Volgens de jaaropgave 2019 is € 5.012 aan loon betaald aan de zoon.
5. De dochter studeerde in 2019 [opleiding 1] ( [onderwijsinstantie 1] ) en [opleiding 2] ( [onderwijsinstantie 2] ).
6. De zoon studeerde in 2019 [opleiding 3] ( [onderwijsinstantie 3] ) en [opleiding 2] ( [onderwijsinstantie 2] ).
7. In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 (hierna: de aangifte) heeft eiseres een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.987 aangegeven, bestaande uit onder meer belastbare winst uit onderneming (de onderneming) voor een bedrag van € 718 negatief.
8. In de aangifte heeft eiseres bij de winst uit onderneming onder de post “overige personeelskosten” € 17.690 aan collegegelden, fitnesskosten en treinabonnementen ten behoeve van de dochter en de zoon in aftrek gebracht. Het bedrag van € 17.690 bestaat (onder meer) uit: € 4.985 collegegeld voor de studie van de dochter aan de [onderwijsinstantie 1] , € 3.465,08 collegegeld voor de studies van de dochter en de zoon aan de [onderwijsinstantie 2] , € 2.390,20 collegegeld voor de studie van de zoon aan de [onderwijsinstantie 3] , € 540 fitnesskosten voor de dochter en € 2.137 aan treinkosten. Het resterende bedrag van € 4.172,72 (hierna: overige kosten) is onbekend.
9. Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft verweerder vragen aan eiseres gesteld. Eiseres heeft hier telkens op gereageerd.
10. Bij brief van 31 januari 2022 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat hij zal afwijken van de ingediende aangifte door de “overige personeelskosten” voor een bedrag van € 17.690 (zie 8) niet in aftrek toe te laten.
11. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder, conform de brief van 31 januari 2022, de “overige personeelskosten” voor een bedrag van € 17.690 niet in aftrek toegelaten.
12. Op 14 december 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
13. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift hebben verweerder en eiseres gecorrespondeerd en heeft er op 3 maart 2023 een hoorgesprek plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, waarna partijen (nogmaals) hebben gecorrespondeerd.
14. Bij uitspraak op bezwaar van 17 april 2023 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.