Rechtbank Noord-Nederland, 21-06-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3461, AWB - 16 _ 88
Rechtbank Noord-Nederland, 21-06-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3461, AWB - 16 _ 88
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 21 juni 2016
- Datum publicatie
- 25 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2016:3461
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 88
Inhoudsindicatie
Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan gronden
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/88
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 aan eiser met dagtekening 24 december 2014 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 156.279 (aanslagnummer 1059.38.889.F.02.9501).
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikkingen een bedrag van € 22.419 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 15.627.
Bij brief van 31 december 2014, door verweerder ontvangen op 6 januari 2015, heeft eiser (pro forma) bezwaar gemaakt tegen voormelde beschikkingen.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens een gebrek aan gronden. Daarbij heeft hij het bezwaar in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Bij beschikking van 26 februari 2016 heeft verweerder de vergrijpboete verminderd tot nihil.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigde 3] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
In de periode van 18 september 2007 tot 1 juli 2011 exploiteerde eiser onder de handelsnamen [A] , [B] en [C] in de vorm van een eenmanszaak een onderneming die zich bezig hield met advertentieacquisitie en uitgifte van bedrijvengidsen.
Verweerder heeft met ingang van 10 november 2014 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van eisers aangiften omzetbelasting van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 alsmede inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. Het rapport ter zake van dit boekenonderzoek dateert van 18 januari 2016.
De onderhavige naheffingsaanslag met bijbehorende beschikkingen is, naar aanleiding van het op dat moment nog lopende boekenonderzoek, ter behoud van rechten opgelegd.
In eisers (pro forma) bezwaarschrift van 31 december 2014 is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende vermeld:
”Wij verzoeken om mondeling gehoord te willen worden inzake deze naheffingsaanslag en zullen dan ook gedetaileerd deze aanslag bestrijden.”
Bij brieven van 20 oktober 2015 en 11 november 2015 heeft verweerder eiser verzocht zijn bezwaar te motiveren. In laatstgenoemde brief heeft verweerder eiser tevens te kennen gegeven dat, indien het verzuim niet voor 25 november 2015 zou worden hersteld, het verzuim de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tot gevolg zou kunnen hebben. Op deze brieven heeft eiser niet gereageerd.
In verweerders brief aan eiser van 25 november 2015 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Middels mijn schrijven van 20 oktober 2015 en 11 november 2015 heb ik u in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift te motiveren. Hier is geen gebruik van gemaakt. Ik verklaar u niet ontvankelijk in uw bezwaar. Het bezwaarschrift is door mij behandeld als een ambtshalve verzoek om vermindering. Nu het bezwaarschrift kennelijk niet ontvankelijk is zie ik af van een hoorgesprek.”
Geschil en beoordeling
2. Primair is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaar al dan niet terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden. Indien het bezwaar ontvankelijk zou zijn, dient de vraag te worden beantwoord of de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Aangezien de vergrijpboete reeds is verminderd tot nihil, is deze niet meer in geschil.
3. Op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bezwaarschrift (onder meer) de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat een bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb.
4. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking tijdens een nog lopend boekenonderzoek, waarvan door de controlerend ambtenaar nog geen (concept)verslag was opgesteld, zijn vastgesteld. Het rapport ter zake van dit boekenonderzoek is pas in de beroepsfase gereedgekomen. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat eiser ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift anderszins op de hoogte was van de onderbouwing van de bestreden beschikkingen. Naar het oordeel van de rechtbank was eiser daarmee ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog niet bekend met de grondslag van de bestreden beschikkingen. Indien de bestreden beschikkingen niet meer bevatten dan de hoogte van de vastgestelde bedragen, kan met betrekking tot de motivering van het daartegen gerichte bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser zich niet met de vastgestelde te betalen bedragen kan verenigen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake. Dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden, klemt des te meer nu eiser in het bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om te worden gehoord om zijn bezwaar toe te kunnen lichten. Verweerder had, voor zover er onduidelijkheid bestond over de gronden van het bezwaar, deze onduidelijkheid weg kunnen nemen door eiser te horen. Dit heeft hij echter nagelaten. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen gebruik had dienen te maken van zijn discretionaire bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van gronden (vergelijk de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 april 2000, ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7705).
5. Omdat de gedingstukken geen aanwijzingen bevatten dat eiser door de gang van zaken in de bezwaarfase niet zou zijn benadeeld en eiser ter zitting heeft verzocht om terugwijzing, wijst de rechtbank de zaak terug naar verweerder (vergelijk het arrest van de Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1243).
6. Nu verweerder eisers bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep gegrond.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Nu de behandeling van de zaak in de beroepsfase zich heeft beperkt tot de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar en door eiser geen inhoudelijke argumenten zijn aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat een wegingsfactor van 0,5 volstaat. In de bezwaarfase is niet verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding daarom op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak te
doen op het bezwaarschrift van eiser;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.