Home

Rechtbank Noord-Nederland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1868, AWB - 16 _ 2996

Rechtbank Noord-Nederland, 11-05-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1868, AWB - 16 _ 2996

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
11 mei 2017
Datum publicatie
2 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2017:1868
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2996

Inhoudsindicatie

Aanslag ter behoud van rechten. Van de aard en beloop van het gestelde inkomen ontbreekt de onderbouwing. Er zijn geen stukken, gegevens of een controlerapport overgelegd. Belang van doelmatige procesgang versus schorsing met bewijsopdracht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 16/2996 en 16/2997

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: mr. J.G. Komduur).

Procesverloop

De beroepen zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 6 juni 2016 op de bezwaarschriften van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2012 en de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. J.H.P. Alting Siberg.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de onderhavige aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012;

- vernietigt de beschikkingen belastingrente;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Eiser heeft een nihilaangifte ingediend (dat wil zeggen: naar een verzamelinkomen van nihil). Verweerder heeft ter behoud van rechten de onderhavige aanslagen opgelegd en heeft daarbij de volgende componenten in het belastbaar inkomen box 1 voor de IB/PVV begrepen:

- resultaat uit overige werkzaamheden € 41.253;

- inkomen (regulier voordeel) uit aanmerkelijk belang van € 12.069. Het resultaat uit overige werkzaamheden is tevens aangemerkt als bijdrage-inkomen voor de Zvw.

3.1

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank stelt voorop, dat het dan aan verweerder is om de daarvoor relevante feiten te stellen en zo nodig te bewijzen.

3.2

Bij gebrek aan relevante stukken (zoals de uitnodiging en de aanmaning) in het dossier, zal de rechtbank er eerst van uit gaan dat eiser spontaan aangifte heeft gedaan zonder daarvoor op de voorgeschreven wijze te zijn uitgenodigd of aangemaand. Artikel 8, eerste lid, van de AWR stelt voorop dat een belastingplichtige alleen gehouden kan zijn tot het doen van aangifte als hij is uitgenodigd. Van een vereiste aangifte kan dus alleen sprake zijn als een belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Ook uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over het niet doen van de vereiste aangifte volgt dat hierbij moet worden gekeken naar de eisen uit artikel 8 van de AWR (zie HR 28 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2688). Ervan uit gaande dat eiser niet is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte, is de rechtbank van oordeel dat eiser dan ook niet gehouden was tot het doen van aangifte en dat er dus ook geen sprake kan zijn van het niet doen van een vereiste aangifte, ook niet - zoals in dit geval - wegens eventuele inhoudelijke (materiële) gebreken (vergelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 juni 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4226).

3.3

Ook als eiser wèl op de voorgeschreven wijze zou zijn uitgenodigd en aangemaand, rust de stelplicht en de bewijslast - ter zake van het niet doen van de vereiste aangifte - in eerste instantie op verweerder, waarbij de normale regels van bewijslast(verdeling) gelden. Verweerder moet ook dan dus aannemelijk maken dat eiser belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en/of belastbaar inkomen (regulier voordeel) uit aanmerkelijk belang heeft genoten, en wel van een zodanige omvang dat de daarmee samenhangende belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk afwijkt van de volgens de aangifte verschuldigde belasting, terwijl eiser zich daar bovendien van bewust was of moet zijn geweest.

4.1

De opgelegde aanslagen vinden hun grond in een enkele jaren geleden ingesteld, nog steeds lopend boekenonderzoek, aldus verweerder. Verweerder heeft verklaard dat de onderhavige aanslagen zijn opgelegd ter behoud van rechten (in verband met dreigende verjaring). De aanslagen zijn gedateerd 2 december 2015.

4.2

Verweerder heeft voorts desgevraagd ter zitting verklaard dat de onderbouwing van de aanslagen op dit moment gelijk is aan de onderbouwing zoals die in het verweerschrift van 28 oktober 2016 is gegeven. Die onderbouwing houdt kort gezegd in dat de uitkomsten van het boekenonderzoek nog (steeds) niet bekend zijn, maar dat is vastgesteld dat eiser ten minste € 53.322 uit verschillende BV's zou hebben onttrokken. Het dossier bevat behalve een opsomming van overwegingen in het verweerschrift geen onderbouwende stukken of gegevens, anders dan een renseignement van de inkomsten uit PGB-budget van eisers toenmalige partner en een overzicht van een hypotheekschuld en -rente. Er is geen (concept)controlerapport of enig ander stuk overgelegd waaruit de primaire bevindingen van de controleambtenaren kunnen blijken. Ook bevat het dossier geen stukken die de vermeende geldstromen vanuit de BV's kunnen onderbouwen, terwijl uit het verweerschrift naar voren komt dat die er wel zouden (moeten) zijn.

4.3

Eiser betwist de stellingen van verweerder. Eiser stelt dat hij overal antwoord op kan geven maar dat hij - gelet op de stand van het boekenonderzoek - niet goed weet waarop. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij door het eerdere optreden van verweerder daartoe nu wellicht minder geneigd is, maar heeft hij wel enige opmerkingen gemaakt die als gemotiveerde weerspreking van de bij verweerder kennelijk gerezen vermoedens kunnen worden beschouwd (bijvoorbeeld ten aanzien van de verkoopopbrengst van een perceel grond).

4.4

De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder verdedigt op grond van een boekenonderzoek, welk onderzoek voor de rechtbank in nevelen gehuld blijft, belastbare inkomsten van in totaal € 53.322, maar heeft daartoe geen onderbouwende stukken overgelegd. Er is ook geen ambtenaar ter zitting aanwezig die bij het boekenonderzoek betrokken is. Verweerder heeft geen vermogensvergelijking opgesteld. Ten aanzien van de toenmalige partner van eiser is niet onderzocht wat haar inkomens- en vermogenspositie precies was. Haar aangifte is niet geraadpleegd, terwijl eisers aangifte wel aanleiding geeft voor de veronderstelling dat inkomensbestanddelen zijn toegerekend.

4.5

De rechtbank moet het dus doen met een reeks blote (veronder)stellingen en beweringen van verweerder, ten aanzien waarvan eiser gemotiveerd de bal terugkaatst. Dit maakt dat er geen sprake is en ook niet kan zijn van vaststaande feiten waarop de aanslagen gebaseerd kunnen worden. Het voorgaande houdt ook in dat in rechte geen vermoedens kunnen worden ontleend die als bewijsmiddel kunnen dienen, omdat ook vermoedens hun grond moeten vinden in concrete, vaststaande feiten en omstandigheden. In feite is er - ook nu in de beroepsfase - nog steeds sprake van een nauwelijks onderbouwde aanslag ter behoud van rechten.

4.6

Verweerder – op wie de bewijslast en dus het bewijsrisico rust – heeft bovendien de bewijslast van zowel het beloop als de aard van de gestelde, genoten inkomsten. Verweerder stelt dat er sprake is van deels inkomen uit aanmerkelijk belang en deels van resultaat uit overige werkzaamheden. Dat gaat dus verder dan alleen de bewijslast ter zake van het feit dat eiser de beschikking heeft gehad over inkomsten of gelden om vaste lasten van te betalen en van te leven. Verweerder heeft zulks echter niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen grond de aanslag in stand te laten.

5. Van omkering en verzwaring van de bewijslast kan gelet op al het voorgaande geen sprake zijn. Het hiervoor overwogene houdt echter tevens in dat verweerder ook naar de normale regels van stelplicht en bewijslast(verdeling) niet heeft bewezen dat eiser tot de gestelde bedragen belastbare inkomsten uit aanmerkelijk belang en uit overige werkzaamheden heeft genoten.

6.1

Hoewel geen van de partijen een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, heeft de rechtbank ambtshalve overwogen of bijvoorbeeld schorsing opportuun zou zijn, al dan niet in combinatie met het geven van een bewijsopdracht. De rechtbank acht het echter aangewezen om thans in deze zaak te beslissen. Tegenover het belang dat het schorsen van het onderzoek en het (nog langer) afwachten wat het boekenonderzoek met zich brengt, zou dienen, staat het zwaarder wegende algemene belang van een doelmatige procesgang en het specifieke belang dat ook eiser binnen een redelijke termijn een uitspraak moet hebben in zijn zaak. Dat geldt temeer nu er sprake is van een aanslag ter behoud van rechten, zodat het voor verweerder aanstonds duidelijk is geweest dat te zijner tijd een onderbouwing zou moeten volgen, die mogelijk in rechte zou worden aangevochten.

6.2

Om dezelfde redenen ziet de rechtbank ervan af om verweerder te verzoeken om een specificatie van de (vermeende) opnamen uit de BV's te overleggen.

7. De beroepen wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de beschikkingen belastingrente samenhangende aanslagen zullen worden vernietigd, verstaat de rechtbank dat de beschikkingen belastingrente eveneens dienen te worden vernietigd.

8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond verklaard.

9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

10. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Deze uitspraak is op 11 mei 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel