Rechtbank Noord-Nederland, 27-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1052, AWB LEE - 17 _ 2753
Rechtbank Noord-Nederland, 27-03-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1052, AWB LEE - 17 _ 2753
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 27 maart 2018
- Datum publicatie
- 11 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:1052
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:9679, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB LEE - 17 _ 2753
Inhoudsindicatie
Een werknemer van eiseres neemt een auto uit de handelsvoorraad mee naar huis bij wijze van testrit na een reparatie, om deze de volgende dag weer mee terug naar het bedrijfsadres van eiseres te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan eiseres terecht een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling. Het gebruik van de weg in het kader van eiseres haar bedrijfsactiviteiten eindigde in ieder geval zodra haar werknemer de auto nabij zijn huisadres parkeerde. Op dat moment was geen sprake meer van een proefrit. De tegelijk met de naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete acht de rechtbank passend en geboden.
Er is voorts naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de hoorplicht of schending van artikel 8 EVRM.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2753
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 maart 2018 in de zaak tussen
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 30 juni 2017 op het bezwaarschrift van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een bedrag van € 425 en de daarbij gegeven boetebeschikking voor een bedrag van € 425.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand verweerder] en [bijstand verweerder] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge
uitspraak verdaagd tot 27 maart 2018, onder aanzegging aan partijen dat de uitspraak om 9:30 op zitting gedaan zal worden. Vervolgens heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het niet noodzakelijk is om daarbij aanwezig te zijn en dat het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak binnen 14 dagen na het uitspreken aan partijen zal worden toegezonden.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Gronden
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Geschil
In geschil is of verweerder de bij het procesverloop vermelde naheffingsaanslag en de boete terecht heeft opgelegd. Eiseres heeft voorts de rechtbank verzocht om de zaak terug te verwijzen naar verweerder, omdat in bezwaar de hoorplicht geschonden zou zijn.
Voorts heeft eiseres verzocht om een vergoeding van de werkelijke proceskosten, en de rechtbank verzocht om een passende rentevergoeding te bepalen in het geval de rechtbank de naheffingsaanslag of boete vernietigt dan wel vermindert.
Schending hoorplicht
3. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tot de gedingstukken behorende brief van verweerder van 29 mei 2017, waarin verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigt, eiseres de mogelijkheid wordt geboden om te worden gehoord. Nu eiseres noch in haar bezwaarschift heeft aangegeven gehoord te willen worden, noch gebruik heeft gemaakt van de door verweerder in voorgenoemde brief geboden mogelijk om telefonisch een afspraak te maken voor een hoorgesprek, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de hoorplicht.
Naheffingsaanslag
Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt:
1 Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
2 Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
3 Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4 Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
5 Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de voorwaarden die in artikel 44 van het Kentekenreglement aan het gebruik van het handelaarskenteken worden gesteld, in het bijzonder het woord “uitsluitend” in het vierde lid, dat, indien het handelaarskenteken wordt gebruikt voor een voertuig waarmee gebruik wordt gemaakt van de weg, in geval van twijfel op de kentekenhouder de last rust aannemelijk te maken dat dit plaatsvindt in het kader van bedrijfsactiviteiten van de kentekenhouder (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 29 juni 2011,
).Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake was van gebruik de weg met het handelaarskenteken in het kader van haar bedrijfsactiviteiten. In het bezwaarschrift verklaart eiseres dat een werknemer met de auto waarop het handelaarskenteken was aangebracht naar zijn huisadres is gereden bij wijze van testrit na een reparatie. Aldaar heeft de werknemer de auto geparkeerd, om er de volgende dag mee terug naar het bedrijfsadres van eiseres te rijden. Verweerder stelt dat het gebruik van het handelaarskenteken voor een testrit naar het huisadres van een werknemer, alsmede door het aldaar parkeren van de auto op de openbare weg, sprake is van handelen in strijd met de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling. Verweerder wijst daarbij op artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement, op grond waarvan het handelaarskenteken uitsluitend gebruikt mag worden in het kader van de bedrijfsactiviteiten van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank eindigde het gebruik van de weg in het kader van eiseres haar bedrijfsactiviteiten in ieder geval zodra haar werknemer de auto nabij zijn huisadres parkeerde. Op dat moment was er immers geen sprake meer van een proefrit (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 30 oktober 2002,
).Gelet op het voorgaande was ten tijde van het door verweerder geconstateerde weggebruik sprake van een overtreding van de voorwaarden handelaarskentekenregeling, meer specifiek van artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement. Gelet op het vijfde lid van voorgenoemde bepaling is voor eiseres, als degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven, voor die overtreding aansprakelijk. Alsdan kan op grond van artikel 69, eerste lid, juncto artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB, de motorrijtuigenbelasting van eiseres worden nageheven. Verweerder heeft dus terecht de naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd.
Artikel 8 EVRM
Eiseres heeft nog gesteld dat de naheffingsaanslag en boete vernietigd moeten worden, omdat de wijze van opsporing – meer specifiek het nemen van foto’s van het voertuig nabij het huisadres van de werknemer – een schending is van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van schending van artikel 8 EVRM. Daartoe overweegt de rechtbank dat, wil er sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM, er allereerst sprake moet zijn van een ‘inmenging’ als bedoeld in het tweede lid van die bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke inmenging geen sprake. De waarneming die ten grondslag ligt aan de naheffingsaanslag en de boete vond plaats in de publieke ruimte, en werd vastgelegd met behulp van een reguliere camera door een controleambtenaar. Een dergelijke handelswijze vormt – nu er geen sprake is van waarnemingen die systematisch worden opgeslagen en bewerkt, op een wijze als aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:288) – geen door artikel 8 EVRM verboden inmenging (vgl. Gerechtshof Amsterdam 25 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1783).
Verzuimboete
Op grond van artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 67c van de Awr en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt verweerder met betrekking tot situaties waarvoor op grond van artikel 69 van de Wet MRB een naheffingsaanslag is opgelegd een verzuimboete op van 100% met een maximum van € 5.278.
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Avas is noch gesteld, noch gebleken. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van avas, omdat zij in de veronderstelling was dat de handelswijze van haar werknemer niet in strijd was met de voorwaarden van de handelaarskentekenregeling, is de rechtbank van oordeel dat dit geen avas oplevert. Eiseres wordt – als professionele partij die gebruik maakt van een voor haar gunstige regeling – geacht zich vooraf goed op de hoogte te stellen van de voor die regeling geldende voorwaarden, en voor zover nodig haar werknemers daarover te informeren.
De rechtbank acht de verzuimboete dan ook terecht opgelegd en, uit oogpunt van normhandhaving, passend en geboden.
Verzoek rentevergoeding en werkelijke proceskosten
7. Nu de naheffingsaanslag en boete in stand blijven, komt de rechtbank niet toe aan eiseres haar verzoek om een passende rentevergoeding te bepalen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Slotsom
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 27 maart 2018 gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: