Rechtbank Noord-Nederland, 19-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1439, AWB - 17 _ 3375 en 17_3376
Rechtbank Noord-Nederland, 19-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1439, AWB - 17 _ 3375 en 17_3376
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 19 april 2018
- Datum publicatie
- 25 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:1439
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3375 en 17_3376
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking, op grond van art 47 lid 1 a van de AWR. De gevraagde informatie valt niet onder art 47 lid 1 a van de AWR maar onder art 47 lid 1 b van de AWR of art 52 van de AWR. De informatiebeschikking wordt vernietigd.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3375 en LEE 17/3376
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 19 april 2018 in de zaken tussen
1 [BV 1] B.V., te [woonplaats] , [BV 1] , en
2 [BV 2] B.V.,te [woonplaats] , [BV 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eiseressen,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Breda, verweerder
(gemachtigde [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 10 augustus 2016 één informatiebeschikking genomen met betrekking tot de vennootschapsbelasting 2014 en 2015 en de omzetbelasting over de periode 2014 en 2015 ten aanzien van zowel [BV 1] als [BV 2] .
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard en de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eiseressen hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld door middel van een geschrift met dagtekening 28 augustus 2017.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseressen en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met de zaaknummers LEE 17/3375 ( [BV 1] B.V.) en LEE 17/3376 ( [BV 2] B.V.). Namens eiseressen is verschenen de vereffenaar, [X] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] en [bijstand] .
Ter zitting is met partijen overeengekomen om de behandeling te schorsen om de vereffenaar van [BV 1] en [BV 2] de mogelijkheid te geven om te beslissen of hij namens eiseressen de beroepen intrekt, dan wel dat hij de beroepen handhaaft en dus wenst dat de rechtbank uitspraak doet. Per brief met datum 27 maart 2018 heeft de vereffenaar laten weten dat hij uitspraak wenst in beide zaken. De rechtbank heeft daarom op 4 april 2018 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 13 mei 2016 heeft in het kader van een boekenonderzoek een bedrijfsbezoek plaatsgevonden bij eiseressen in verband met een controle voor de omzetbelasting over 2014 en 2015. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aanvullende gegevens verstrekt door eiseressen op 31 mei 2016.
Per brief van 6 juni 2016 zijn door de belastingdienst additionele vragen gesteld en is verzocht om extra informatie. Eiseressen hebben op 4 juli 2016 een reactie gestuurd.
Per brief van 11 juli 2016 heeft verweerder het boekenonderzoek uitgebreid met de vennootschapsbelasting 2014 en 2015.
In een brief van 15 juli 2016 heeft verweerder nogmaals gevraagd om de uitstaande vragen te beantwoorden en de gevraagde informatie te verstrekken en zijn eiseressen tevens gewezen op de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Er is een termijn van 2 weken gegeven om de informatie aan te leveren. Eiseressen hebben gereageerd per brief met datum 1 augustus 2016, ontvangen door verweerder op 2 augustus 2016, en verzocht om extra tijd voor het aanleveren van de extra informatie in verband met zomervakantie en nog te ontvangen van stukken van derden. Op dit verzoek heeft verweerder niet separaat gereageerd.
De inspecteur heeft op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR een informatiebeschikking met dagtekening 10 augustus 2016 genomen welke ziet op zowel [BV 1] als [BV 2] . Daarnaast ziet de informatiebeschikking op [BV 3] . Deze vennootschap heeft afzonderlijk (bij de Rechtbank Den Haag) beroep ingesteld tegen de (uitspraak op bezwaar inzake de) informatiebeschikking. In de informatiebeschikking staat onder meer het volgende vermeld:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u, betreffende de aangiften:
- -
-
vennootschapsbelasting over de jaren 2014 en 2015
- -
-
omzetbelasting over de periode 2014 en 2015
is verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing.
De wettelijke basis voor dit verzoek vindt u terug in artikel 47 eerste lid letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
(….)
Ik heb u daarom reeds diverse malen schriftelijk dan wel mondeling verzocht om mij de gevraagde informatie te verstrekken, en wel op de volgende momenten:
- -
-
aankondigingsbrief van 26 april 2016;
- -
-
tijdens het bezoek op 13 mei 2016
- -
-
vragenbrief van 06 juni 2016;
- -
-
herhaald verzoek om informatie van 15 juli 2016.
(…)”
Uit het zogeheten Overzicht van wijzigingen en uit de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten name van zowel [BV 1] als [BV 2] , blijkt dat beide entiteiten op 18 december 2013 zijn opgericht met als enig aandeelhouder en bestuurder de heer [X] . Uit deze overzichten blijkt ook dat [BV 1] en [BV 2] naar aanleiding van een ontbindingsbesluit beide zijn ontbonden en beëindigd met ingang van 7 november 2016. De bewaarder van de boeken en bescheiden is sindsdien de heer [X] . Desgevraagd heeft hij ter zitting verklaard dat hij eveneens is opgetreden als vereffenaar. [BV 1] is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 23 juni 2017. [BV 2] is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 9 november 2016.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 8 maart 2018 op basis van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht om nadere informatie te verstrekken. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Door verweerder is een informatiebeschikking opgelegd vanwege schending van informatieverplichtingen conform artikel 47 eerste lid letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Ter voorbereiding van de zitting van 20 maart 2018 verzoekt de rechtbank u om voor de zitting een overzicht te verstrekken waaruit per gegeven en per inlichting blijkt wat door verweerder is gevraagd aan eiser en wat volgens verweerder niet of onvoldoende door eiser is verstrekt.”
Bij brief van 14 maart 2018 heeft verweerder gereageerd. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Onderstaand treft u een overzicht aan van de informatie die is gevraagd en niet of gedeeltelijk niet is verstrekt. (…)
[BV 1] B.V.:
- -
-
Kasboek: overlegd document is geen kasboek, want bevat ook bankbetalingen
- -
-
Getekende opdracht door [Y] van 31 augustus 2014: deze is niet aangeleverd
- -
-
Er is geen antwoord gegeven op de eerder gestelde vragen over rekeningen Enexis. Betalingen via rekening van [BV 1] B.V. zijn andere bedragen en andere data dan die op overzicht van [BV 3] te vinden zijn.
- -
-
Huurcontract bedrijfslocatie: deze is niet aangeleverd.
- -
-
Er is gevraagd naar onderliggende facturen om de geclaimde voorbelasting te kunnen controleren. Er is slechts een totaal overzicht zonder uitsplitsing per post overlegd. Geen controle met facturen mogelijk.
- -
-
Er is geen factuur aangeleverd van de aankoop van de minigraver door [BV 1] B.V.
- -
-
De zakelijkheid van de geclaimde kosten dient onderbouwd te worden. Daar is op een aantal punten niet aan voldaan. Dit betreft o.a. de vleugel, de verhuislift en de loopband die ook niet zijn aangetroffen op het bedrijfsadres.
- -
-
Er is een overzicht overlegd dat wordt aangeduid als kilometeradministratie, maar deze voldoet niet aan de gestelde eisen. Kilometeradministratie is dus niet overlegd, de rest is niet overlegd.
- -
-
Er is gevraagd om een nadere onderbouwing met betrekking tot de hoogte van de energierekeningen. Een onderbouwing is gegeven, maar het is nog steeds niet geheel duidelijk waar de hoge kosten vandaan komen.
- -
-
Gegevens van de investeerders, de bedragen en betalingen van deze investeerders en getekende overeenkomsten. Alleen de leningsovereenkomst met de heer [Z] overlegd.
[BV 2] B.V.:
- -
-
Kasboek: overlegd document is geen kasboek, want bevat ook bankbetalingen
- -
-
Getekende opdracht door [Y] van 31 augustus 2014: deze is niet aangeleverd
- -
-
Er is geen antwoord gegeven op de eerder gestelde vragen over rekeningen Enexis.
- -
-
Huurcontract bedrijfslocatie: deze is niet aangeleverd.
- -
-
Er is gevraagd naar onderliggende facturen om de geclaimde voorbelasting te kunnen controleren. Er is slechts een totaal overzicht zonder uitsplitsing per post overlegd. Geen controle met facturen mogelijk.
- -
-
De zakelijkheid van de geclaimde kosten dient onderbouwd te worden. Daar is op een aantal punten niet aan voldaan. Dit betreft o.a. de vleugel, de verhuislift en de loopband die ook niet zijn aangetroffen op het bedrijfsadres.
- -
-
Er is een overzicht overlegd dat wordt aangeduid als kilometeradministratie, maar deze voldoet niet aan de gestelde eisen. Kilometer administratie dus niet
- -
-
Er is gevraagd om een nadere onderbouwing met betrekking tot de hoogte van de energierekeningen. Een onderbouwing is gegeven, maar het is nog steeds niet geheel duidelijk waar de hoge kosten vandaan komen.
- -
-
Gegevens van de investeerders, de bedragen en betalingen van deze investeerders en getekende overeenkomsten. Alleen de leningsovereenkomst met de heer [Z] overlegd, de rest is niet overlegd.
Daarnaast zijn er ook nog veel vragen gesteld over individuele facturen die niet aanwezig waren of niet of nauwelijks beantwoord zijn. Gezien de grote hoeveelheid van deze stukken is het op dit moment helaas niet meer niet meer mogelijk om dit per factuur uit te werken.
(…)”
Geschil en beoordeling
Ontvankelijkheid van het beroep
2. De rechtbank ziet zich allereerst, zoals zij ook ter zitting aan de orde heeft gesteld, ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep dat op naam van eiseressen is ingesteld, ontvankelijk is.
3. Vaststaat dat het beroepschrift is ingediend op een moment waarop eiseressen reeds waren ontbonden en vereffend (zie procesverloop en 1.6). De beroepen zijn ingesteld op 28 augustus 2017, terwijl eiseressen op dat moment waren beëindigd en uitgeschreven uit het handelsregister.
4. Nadat een rechtspersoon is opgehouden te bestaan, kunnen in beginsel niet langer op naam van die rechtspersoon rechtshandelingen worden verricht, zoals het instellen van beroep. Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank (dat wil zeggen: de civiele kamer van de rechtbank), ingevolge artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. In het onderhavige geval is ter zitting vastgesteld dat de vereffening van eiseressen niet is heropend in de zin van artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Op deze grond kunnen eiseressen als rechtspersonen dus niet herleven of zijn herleefd.
5. De Hoge Raad heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van een ontbonden rechtspersoon echter als volgt geoordeeld (Hoge Raad 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.3):
“Indien voordat de vereffening is heropend door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken (…), op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen die aanslag een bezwaarschrift is ingediend, dient niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven.”
6. Nu op naam van eiseressen beroep is ingesteld door de voormalige vereffenaar, de heer [X] , dient niet-ontvankelijkverklaring van het beroep naar het oordeel van de rechtbank achterwege te blijven. Dat het gaat om een beroep in plaats van een bezwaar (zoals in het arrest van de Hoge Raad) maakt niet uit: het gaat immers om de ontvankelijkheid en artikel 6:10 van de Awb is zowel voor bezwaar als voor beroep van toepassing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beroepen ontvankelijk zijn, met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 van de Awb.
Inhoudelijke beoordeling
7. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking van 10 augustus 2016 terecht door verweerder is genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseressen hebben voldaan aan de informatieplicht van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR.
8. In artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is bepaald dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Artikel 47, eerste lid onderdeel a, van de AWR bevat een ruime inlichtingenplicht en heeft als doel dat door de inspecteur gestelde vragen, als zij fiscaal enigszins relevant kunnen zijn, ook daadwerkelijk worden voorzien van een antwoord. Het inlichtingenverzoek dient wel gericht te zijn op het verzamelen van feiten (zie Hoge Raad 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2654). 'Gegevens' als bedoeld in artikel 47, eerste lid onderdeel a, van de AWR horen in dit verband bij vragen in de trant van 'wie, wat, waar, wanneer, hoeveel', terwijl 'inlichtingen' passen bij vragen als 'hoe, waarom'.
9. In artikel 52a, eerste lid, van de AWR is bepaald dat de inspecteur met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan (onder meer) de in artikel 47 van de AWR genoemde informatieverplichtingen. Een informatiebeschikking kan door de inspecteur worden genomen zowel vóór het opleggen van de aanslag als in de bezwaarfase, voorafgaand aan een uitspraak op bezwaar (zie Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895).
10. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de informatiebeschikking vernietigd dient te worden, omdat er in verschillende opzichten sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door het nemen van de informatiebeschikking. De door verweerder in zijn brief van 14 maart 2018 opgesomde onvolkomenheden zien bovendien lang niet allemaal op de verplichting van artikel 47, eerste lid, onder a, van de AWR. Ook hebben eiseressen aangegeven steeds naar beste kunnen te hebben geantwoord en hebben zeker niet bedoeld om dat onvoldoende te doen.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is genomen, nu de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens (zie 1.5) van belang kunnen zijn voor de belastingheffing en deze, ook na herhaaldelijk verzoek, niet door eiseressen zijn verstrekt.
12. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld waar de informatiebeschikking precies betrekking op heeft. Uit de aanhef van de informatiebeschikking volgt dat deze (in algemene termen) ziet op de vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 2014 en 2015, maar dat daarbij geen enkele op te leggen aanslag dan wel te nemen beschikking concreet is benoemd.
13. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de informatiebeschikking specifiek ziet op de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2014 en op de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2014 en 2015, op te leggen aan zowel [BV 1] als aan [BV 2] .
14. Ten aanzien van de vennootschapsbelasting 2015 heeft verweerder ter zitting verklaard dat de informatiebeschikking moet komen te vervallen, omdat de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2015 zowel aan [BV 1] als aan [BV 2] is opgelegd met dagtekening 26 november 2016 en die aanslagen daarmee zijn vastgesteld voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden (zie artikel 52a, derde lid, van de AWR). De beroepen zijn daarmee in zoverre gegrond.
15. De rechtbank heeft uit het dossier opgemaakt, dat door verweerder een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd met dagtekening 27 november 2014 ten aanzien van de omzetbelasting derde kwartaal 2014 aan [BV 1] , waartegen door [BV 1] bezwaar is gemaakt. De rechtbank vat de informatiebeschikking in dit verband zo op, dat deze ten aanzien van de omzetbelasting derde kwartaal 2014 van [BV 1] ziet op de te nemen uitspraak op bezwaar.
16. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld, is wat de reikwijdte is van de informatiebeschikking. Uit de duidelijke bewoordingen van de informatiebeschikking volgt dat deze alleen ziet op schendingen van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR. Dat betekent dat de rechtbank de verweten schendingen ook alleen tegen deze achtergrond zal beoordelen. Schendingen van artikel 47, eerste lid, onder b of van artikel 52 van de AWR, blijven buiten beschouwing omdat deze de opgelegde informatiebeschikking niet kunnen dragen. Verweerder heeft zich ter zitting neergelegd bij deze benaderingswijze.
17. Ter zitting is besproken dat de beoordeling door de rechtbank beperkt blijft tot de gevraagde informatie zoals opgenomen in de brief van 14 maart 2018 van verweerder (zie 1.8). De rechtbank nummert de in de brief van 14 maart 2018 gevraagde informatie als volgt, en verwijst in het hierna volgende naar deze nummering:
1 |
Kasboek |
2 |
Getekende opdracht |
3 |
Gestelde vragen rekeningen Enexis |
4 |
Huurcontract |
5 |
Onderliggende facturen |
6 |
Factuur minigraver (N.B.: alleen t.a.v. [BV 1] ) |
7 |
Zakelijkheid geclaimde kosten |
8 |
Kilometeradministratie |
9 |
Nadere onderbouwing hoogte energierekening |
10 |
Gegevens investeerders |
11 |
Vele vragen over individuele facturen |
Ten aanzien van het kasboek (1) en de kilometeradministratie (8)
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het kasboek (1) en de kilometeradministratie (8) geen sprake is van een verweten schending van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR omdat het niet gaat om een gegeven of inlichting in de zin van die bepaling (zie onder 8). Deze verwijten zien naar het oordeel van de rechtbank op de administratieplicht welke is opgenomen in artikel 52 van de AWR. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt immers, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken. Omdat de informatiebeschikking niet is genomen op grond van (vermeende) schendingen van artikel 52 van de AWR oordeelt de rechtbank dat de informatiebeschikking ten aanzien van het kasboek (1) en de kilometeradministratie (8) vernietigd dient te worden. De beroepen zijn daarmee in zoverre gegrond.
Voor wat betreft de kilometeradministratie (8) overweegt de rechtbank in aanvulling daarop nog, dat de bewijslast met betrekking tot de achterliggende feiten en omstandigheden reeds op eiseressen rust (voor zover het gaat om de aftrek van autokosten), zodat de inspecteur in zoverre geen belang heeft waarop artikel 47 van de AWR ziet en dat daarom aan het niet voeren van een (sluitende) kilometeradministratie in het kader van een informatiebeschikking geen gevolgen kunnen worden verbonden (zie onder 23 en 24 hierna).
Ten aanzien van de getekende opdracht (2), het huurcontract (4), onderliggende facturen (5), factuur minigraver (6) en zakelijkheid van geclaimde kosten (7)
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde informatie niet ziet op een verweten schending van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, omdat het niet gaat om een gegeven of inlichting in de zin van die bepaling (zie onder 8). In plaats daarvan ziet deze informatie op het desgevraagd verstrekken van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, welke verplichting is opgenomen in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de AWR. Dit onderdeel bepaalt immers dat informatiedragers zoals contracten, facturen en bonnetjes desgevraagd aan de inspecteur beschikbaar moeten worden gesteld. Dat tussen beide artikelonderdelen een wezenlijk onderscheid naar de aard van de informatieverplichting bestaat (en dus ook in dit geval moet worden aangebracht), volgt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen uit de wetssystematiek, maar ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3273, met name de slotzin van r.o. 2.3.2). Omdat de informatiebeschikking niet is genomen op grond van (vermeende) schendingen van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de AWR, oordeelt de rechtbank dat de informatiebeschikking ten aanzien van de getekende opdracht (2), het huurcontract (4), de onderliggende facturen (5), de factuur minigraver (6) en onderbouwing zakelijkheid geclaimde kosten (7) vernietigd dient te worden. De beroepen zijn daarmee ook in zoverre gegrond.
Ook voor wat betreft deze posten overweegt de rechtbank aanvullend dat de bewijslast met betrekking tot de achterliggende feiten en omstandigheden reeds op eiseressen rust (voor zover het gaat om kostenaftrek of vooraftrek), zodat de inspecteur in zoverre geen belang heeft waarop artikel 47 van de AWR ziet en dat daarom aan de vermeende schendingen in het kader van een informatiebeschikking geen gevolgen kunnen worden verbonden (zie onder 23 en 24 hierna).
Ten aanzien van vele vragen over individuele facturen (11)
20. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende concreet heeft gemaakt waar de verweten schending(en) ten aanzien van de vele vragen over individuele facturen (11) uit bestaan. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen of en in hoeverre er sprake is van een schending. Dat het verweerder gelet op de grote hoeveelheid van stukken niet meer gelukt is om dit per factuur uit te werken, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ten tijde van het opleggen van de informatiebeschikking moet verweerder immers een vastomlijnd beeld hebben van de verplichtingen die volgens hem niet zijn nagekomen. Daarmee strookt niet dat in de beroepsfase nog gedetailleerd moet worden uitgezocht waar het precies om gaat. Bovendien kon verweerder desgewenst verwijzen naar de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaruit naar het oordeel van de rechtbank ten minste naar voren zou moeten kunnen komen welke vragen wanneer zijn gesteld. De rechtbank merkt hierbij op, dat de rechtbank blijkens het verweerschrift (zie onder 3.4 en Bijlage 9 daarbij) niet alle stukken heeft die eiseressen in de voorfasen aan verweerder hebben overgelegd. Omdat het op de weg ligt van verweerder om het gestelde in de informatiebeschikking aannemelijk te maken en verweerder hierin naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vele vragen over individuele facturen (11) niet is geslaagd, dient de informatiebeschikking ten aanzien hiervan vernietigd te worden. De beroepen zijn ook in zoverre gegrond.
Ten aanzien van gestelde vragen rekeningen Enexis (3), nadere onderbouwing hoogte energierekening (9), en gegevens investeerders (10)
Voor zover het gaat om de post gegevens investeerders (10) heeft verweerder eiseressen ook verweten niet alle getekende overeenkomsten te hebben overgelegd. Voor zover die bestaan, gaat het naar het oordeel van de rechtbank in zoverre om een (vermeende) schending van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de AWR, waarvoor hetzelfde geldt als in 19.1 is overwogen.
De rechtbank is voor het overige van oordeel dat de gevraagde informatie ziet op het verstrekken van gegevens en inlichtingen zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR, nu het gaat om een ruime informatieplicht waarbij eiseressen de door verweerder gestelde fiscaal relevante vragen (hadden) kunnen en dus ook moeten beantwoorden. De beleving van eiseressen (dat zij naar beste kunnen hebben geantwoord) deelt de rechtbank op deze punten niet. Te lang hebben zij verweerder te weinig verteld. Daarmee hebben eiseressen hun informatieplicht dus wel degelijk geschonden.
Indien echter de bewijslast met betrekking tot bepaalde feiten en omstandigheden op eiseressen rust, zoals in het geval van aftrekposten (omdat deze tot een lagere belasting voor eiseressen zouden leiden), heeft het niet ingaan op een verzoek van de inspecteur bepaalde inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van de aftrek, geen gevolg voor de bewijslastverdeling. De bewijslast van die omstandigheden rust immers al op eiseressen. Bij het vragen van dergelijke gegevens en inlichtingen heeft de inspecteur dan niet een belang als waarop artikel 47 van de AWR ziet (zie Hoge Raad 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0821). Er kan dus geen omkering van de bewijslast volgen vanwege de geconstateerde schendingen. Dan geeft het geen pas om de informatiebeschikking toch in stand te laten.
De rechtbank oordeelt daarom dat de informatiebeschikking ten aanzien van de gestelde vragen rekeningen Enexis (3), nadere onderbouwing hoogte energierekening (9), en gegevens investeerders (10) vernietigd dient te worden, omdat de bewijslast van de betreffende omstandigheden - voor zover de rechtbank dat op basis van de brief van 14 maart 2018 en de stukken uit het dossier kan vaststellen - al bij eiseressen ligt, en verweerder derhalve geen belang heeft bij het vragen van de gegevens en inlichtingen. In ieder geval heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het bij deze posten gaat om een fiscale aangelegenheid ter zake waarvan hij zelf de primaire bewijslast heeft. De beroepen zijn daarmee ook in zoverre gegrond.
Conclusie
22 Ten aanzien van alle posten uit de brief van 14 maart 2018 van verweerder treffen de beroepen doel. Daarmee is de grondslag aan de informatiebeschikking komen te ontvallen. De andere beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de informatiebeschikking ten aanzien van eiseressen in zijn geheel.
23 Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 666 (€ 333 in zaak 17/3375 en € 333 in zaak 17/3376).
24 Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
In de zaak met zaaknummer 17/3375 ( [BV 1] )
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
In de zaak met zaaknummer 17/3376 ( [BV 2] )
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.F.A. Blaauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.