Home

Rechtbank Noord-Nederland, 24-05-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2003, AWB - 18 _ 178 en AWB-18_161

Rechtbank Noord-Nederland, 24-05-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2003, AWB - 18 _ 178 en AWB-18_161

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
24 mei 2018
Datum publicatie
6 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:2003
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 178 en AWB-18_161

Inhoudsindicatie

IB/PVV en ZVW 2016. Eiseres heeft gedurende het jaar 2016 haar moeder verzorgd en hiervoor uit het PGB van haar moeder inkomsten ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres haar werkzaamheden in het economische verkeer verricht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden belastbaar zijn. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 18/161 en LEE 18/178

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 24 mei 2018 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde van eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van verweerder van 23 januari 2018 op de bezwaarschriften van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslagen in de Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2016 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht en tot juiste hoogte een bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden ter zake van de ontvangsten uit het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) in aanmerking heeft genomen.

3. Eiseres heeft gedurende het jaar 2016 haar moeder, [moeder] , verzorgd. Ten behoeve van de moeder is in 2016 een PGB aangevraagd en toegekend. Eiser heeft in 2016 uit het PGB van haar moeder een bedrag van € 38.659 ontvangen. Blijkens het Renseignementen Informatie Systeem van verweerder heeft eiseres inkomen uit zorgverlening in de periode 27 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van € 38.659. Tussen partijen is niet in geschil dat een bedrag van € 2.371 als kosten voor aftrek in aanmerking komen, hetgeen leidt tot een netto ontvangen bedrag van € 36.288.

Vooraf

4. De in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar waartegen eiseres is opgekomen, zijn gedagtekend op 23 januari 2018. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze datum is gelegen ná de datum van de bekendmaking van de besluiten, ving de termijn voor instellen van beroep tegen die beschikking aan met ingang van 24 januari 2018. Het bij de rechtbank op 11 januari 2018 binnengekomen beroepschrift is in zoverre prematuur ingediend. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaart dat eiseres wel redelijkerwijs kon menen dat de uitspraken op bezwaar al tot stond waren gekomen zodat artikel 6:10, eerste lid, onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden toegepast. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en verklaart de beroepen derhalve ontvankelijk.

PGB inkomsten

4. De rechtbank overweegt als volgt. Het door een verzekerde ‘inkopen’ van zorg door gecontracteerde hulpverlener die wordt gefinancierd vanuit een aan die verzekerde toegekend PGB, geschiedt in het economische verkeer. Dat geldt ongeacht of de gecontracteerde hulpverlener al dan niet tevens in familie- of gezinsverband staat tot de verzekerde. De werkzaamheden die door de zorgverlener in een dergelijke situatie worden verricht, worden steeds verricht in het economische verkeer (zie Hoge Raad 8 juni 2017, ECLI:NL:HR:2007:AY3626).

5. Anders dan eiseres stelt, kan een dergelijke vergoeding niet worden aangemerkt als louter een onkostenvergoeding, nu ook uit de aangifte van eiseres blijkt dat een groter bedrag uit het PGB is ontvangen dan aan kosten zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat eiseres dit meerdere heeft terugbetaald. Gelet hierop werd er naar het oordeel van de rechtbank voordeel beoogd en kon het ook redelijkerwijs worden verwacht. De rechtbank wijst eiseres erop dat het hier gaat om een fiscaal-juridische formulering en dat deze terminologie niets afdoet aan haar respectvolle motieven om haar moeder geheel belangeloos te verzorgen. Nu eiseres de verzorging niet in dienstbetrekking of als ondernemer heeft verricht, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de inkomsten uit het PGB bij eiseres belastbaar zijn als resultaat overige werkzaamheden (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 25 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6313 en Hof Arnhem-Leeuwarden 27 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1868).

6. Hetgeen eiseres overigens heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank wijst eiseres er hierbij op dat de rechter volgens artikel 11 van de Wet algemene bepalingen volgens de wet recht moet spreken en in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. De rechtbank kan dus geen oordeel geven over de redelijkheid en billijkheid van het toegepaste tarief en het samenvoegen van de verschillende inkomensbestanddelen.

7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 24 mei 2018 gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van L.S. Langius, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel