Rechtbank Noord-Nederland, 10-08-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3247, AWB - 16 _ 2271
Rechtbank Noord-Nederland, 10-08-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3247, AWB - 16 _ 2271
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 10 augustus 2018
- Datum publicatie
- 24 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2018:3247
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2271
Inhoudsindicatie
WOZ: Geen sprake van een samenstel. OZB Kerkenvrijstelling: De activiteiten die in de onroerende zaak plaatsvinden zijn voor minder dan 70% aan te merken als openbare eredienst, waardoor eiseres geen recht heeft op toepassing van de kerkenvrijstelling voor de OZB eigenaar en gebruiker. Beroep op gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel slaagt niet. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2271
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 10 augustus 2018 in de zaak tussen
(gemachtigde [gemachtigde 1] ),
en
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2015 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 op € 194.000. Tevens heeft verweerder voor het jaar 2015 met dagtekening 31 januari 2015 aan eiseres aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen (OZB) ten aanzien van de onroerende zaak.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde 2] en [taxateur] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een verengingsgebouw. Tevens is eiseres gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] Deze onroerende zaak is in gebruik als kerk (de kerk).
Op de onroerende zaak hangt een uithangbord met de tekst “NED. HERVORMD GEBOUW [naam gebouw] . In de onroerende zaak vinden de volgende activiteiten plaats:
- Op zondag:
Tijdens de kerkdienst wordt zondagsschool gehouden en is er een oppasdienst voor de
kleine kinderen.
- Elke tweede maandag van de maand:
Kerkenraadsvergadering.
- Op dinsdag:
Eén keer per week wordt er club gehouden voor de jongeren van 12 tot 16 jaar. De
jeugd heeft hiervoor een eigen onderkomen. Tijdens het eerste gedeelte wordt een
inleiding gehouden met een overdenking en tijdens het tweede gedeelte is er tijd voor
ontspanning.
Eén keer per twee weken vindt er bijbelstudie plaats. Op deze avond wordt een
gedeelte van de bijbel besproken.
Eén keer per twee weken komt de vrouwenvereniging bijeen. Tijdens het eerste
gedeelte van deze bijeenkomst wordt een inleiding gehouden met een overdenking en
tijdens het tweede gedeelte vinden er culturele activiteiten plaats.
- Op woensdag:
Eén keer per week wordt er catechisatie gegeven.
Eén keer per week vindt er een repetitie plaats van het jongerenkoor.
- Op donderdag:
Eén keer per week vindt er een repetitie plaats van het kerkkoor.
- Op zaterdag:
De boekenmarkt, rommelmarkt of kerstmarkt wordt gehouden ten behoeve van het
onderhoud en instandhouding van de kerk en de onroerende zaak.
Verder worden er vieringen rondom Kerst en Pasen gehouden. Daarnaast worden er, afhankelijk van de wens van de nabestaanden, zowel in de kerk als in de onroerende zaak begrafenisdiensten gehouden.
De onroerende zaak is in fysieke zin niet verbonden met de kerk en ligt op een paar honderd meter afstand van de kerk.
Verweerder heeft bij beschikking van 31 januari 2015 in het kader van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op een bedrag van € 194.000.
Met dagtekening 31 januari 2015 heeft verweerder ten aanzien van de onroerende zaak aan eiseres een aanslag OZB opgelegd naar een bedrag van € 411,67 voor de gebruikersbelasting en een bedrag van € 746,12 voor de eigenarenbelasting.
Verweerder heeft vanaf het jaar 2004 tot en met het jaar 2012 de onroerende zaak op grond van de zogenoemde kerkenvrijstelling vrijgesteld van de heffing van OZB.
Voor het jaar 2013 heeft verweerder ten aanzien van de onroerende zaak aan eiseres een aanslag OZB opgelegd. Bij de uitspraak op het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder het volgende meegedeeld:
“Dit jaar heeft u inderdaad voor het eerst een aanslag Onroerende-zaakbelastingen ontvangen voor het pand ds. Sicco Tjadenstraat C 40. De afgelopen jaren was dit pand met een wettelijke vrijstellingscodering in de administratie van de gemeente Pekela opgenomen.
Eind afgelopen jaar heeft een conversie plaatsgevonden naar een nieuwe belastingapplicatie. Hierbij is gebleken dat een aantal panden niet in hoofdzaak diende voor het houden van “openbare eredienst of openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard”.
Wettelijk gezien is uw aanslag correct. Uw bezwaar is ongegrond omdat volgens de wettelijke bepalingen geen onjuistheden zijn geconstateerd.
Omdat de onvolkomenheid niet eerder gecommuniceerd is, heb ik echter alsnog besloten om de aanslag van dit jaar niet bij u in rekening te brengen. Houdt u daarom voor komend jaar wel rekening met het hogere aanslagbedrag”.
Voor het jaar 2014 heeft verweerder eveneens ten aanzien van de onroerende zaak een aanslag OZB opgelegd. Bij de uitspraak op het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onroerende zaak een apart WOZ-object is en, zo ja, of de onroerende zaak op grond van de zogenoemde kerkenvrijstelling is vrijgesteld van de OZB.
3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet berustende Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015 (de Verordening) van de gemeente Pekela wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking gelaten de waarde van:
“onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning”.
WOZ
Eiseres stelt dat de onroerende zaak en de kerk bij elkaar horen en dat – naar de rechtbank begrijpt – de onroerende zaak daarom dient te delen in de voor de kerk toegepaste kerkenvrijstelling.
Volgens verweerder zijn de kerk en de onroerende zaak terecht als afzonderlijke objecten afgebakend.
Naar de rechtbank eiseres begrijpt, stelt zij dat de kerk en de onroerende zaak een samenstel vormen in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ en dat zij als zodanig als één onroerende zaak dienen te worden aangemerkt. De rechtbank is echter van oordeel dat de kerk en de onroerende zaak naar de omstandigheden beoordeeld, niet bij elkaar horen in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ. Bij dit oordeel neemt de rechtbank de bij 1.3 vermelde feiten in aanmerking. Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat de activiteiten die in de kerk en in de onroerende zaak plaatsvinden niet een zodanig samenhangend geheel vormen dat het gebruik van beide onroerende zaken niet los van elkaar kan worden gezien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de onroerende zaak terecht als een afzonderlijke onroerende zaak heeft afgebakend.
Nu eiseres de door verweerder voor de onroerende zaak vastgestelde waarde niet heeft betwist, is, gelet op het voorgaande, eiseres’ beroep gericht tegen de WOZ-beschikking ongegrond.
OZB
De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder ten aanzien van de onroerende zaak de heffing van OZB op grond van de in de Verordening opgenomen kerkenvrijstelling, zoals bij 3 is weergegeven, achterwege dient te laten.
Eiseres stelt dat de onroerende zaak, evenals de kerk, in hoofdzaak bestemd is voor het houden van openbare erediensten en/of openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard. De kerkgenootschappen waarmee eiseres samenwerkt en waar het kerkgebouw en het verenigingsgebouw fysiek verbonden zijn, komen volgens eiseres nog steeds in aanmerking voor de kerkenvrijstelling. Eiseres begrijpt niet waarom ten aanzien van die gebouwen wel de kerkenvrijstelling kan worden toegepast en voor de onroerende zaak niet. De omstandigheid dat de onroerende zaak niet is vast gebouwd aan de kerk, brengt niet mee dat de bestemming van de onroerende zaak anders is dan die van de gebouwen van de zojuist bedoelde andere kerkgenootschappen. De kerk en het zalencomplex zijn onmisbaar voor de openbare eredienst en openbare bezinningssamenkomsten. Eiseres wijst er verder op dat verweerder tot 2014 de kerkenvrijstelling steeds heeft verleend.
Verweerder stelt dat, gelet op het karakter van de onroerende zaak en het feit dat de kerkzaal geen onderdeel uitmaakt van de onroerende zaak, er geen reden is om de onroerende zaak onder de kerkenvrijstelling te laten vallen. Christelijke activiteiten zijn niet per definitie aan te merken als openbare eredienst.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 augustus 2016, 15/05590, ECLI:NL:HR:2016:1901 het volgende overwogen:
“2.1.2. Tijdens de in het kerkgebouw gehouden eredienst op zondagmorgen wordt het gebouw gebruikt als crèche. Daarnaast wordt het gebouw onder meer gebruikt voor zondagsschool, jeugdclubs, catechisaties, bijeenkomsten voor Bijbelstudie en een mannenkring.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de waarderingsuitzondering van artikel 220d,
lid 1, aanhef en letter c, Gemeentewet en artikel 2, lid 1, aanhef en letter g, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, niet van toepassing is. Hiertoe heeft de Rechtbank overwogen dat in het algemeen geldende spraakgebruik in een christelijke context onder een openbare eredienst moet worden verstaan een kerkdienst ter gezamenlijke verering van God en dat de onder 2.1.2 genoemde activiteiten niet daaronder kunnen worden begrepen. De Rechtbank heeft voorts overwogen dat de wetgever met de uitbreiding van de waarderingsuitzondering voor kerken per 1 januari 1995 heeft beoogd onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard onder de waarderingsuitzondering te brengen teneinde geen onderscheid te maken tussen godsdienstige en andere levensbeschouwingen, niet om christelijke activiteiten die niet zijn aan te merken als een openbare eredienst, alsnog onder de waarderingsuitzondering te brengen.
Belanghebbende komt met het eerste middel tegen voormeld oordeel op met het betoog dat de in onderdeel 2.1.2 genoemde activiteiten, gelet op de uitspraken van Hof Arnhem van 14 juli 2003, nr. 01/02169, ECLI:NL:GHARN:2003:AI0192, en van 28 september 2004, nr. 03/02493, ECLI:NL:GHARN:2004:AR4814, moeten worden aangemerkt als openbare eredienst dan wel openbare bezinningssamenkomst van levensbeschouwelijke aard.
Het middel faalt. Het in onderdeel 2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 7 mei 1980, nr. 19807, ECLI:NL:HR:1980:AW9982, BNB 1980/177) en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.”.
Gelet op het bij 5.4. bedoelde arrest van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat de bij 1.2. vermelde activiteiten, met uitzondering van de kerst- en paasvieringen, niet onder het begrip “openbare eredienst” in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Verordening vallen. Hieraan doet niet af dat deze activiteiten een zeker bezinningskarakter hebben en ook zijn gewijd aan het Woord van God, zoals namens eiseres ter zitting is gesteld en nader is toegelicht. Nu namens eiseres ter zitting is erkend dat de kerst- en paasvieringen niet meer dan 70% behelzen van alle activiteiten die in het gebouw plaatsvinden, kan niet worden geoordeeld dat de onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst. Dit brengt mee dat eiseres geen recht heeft op toepassing van de kerkenvrijstelling.
Voor zover eiseres zich beroept op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat ten aanzien van gebouwen van andere kerkgenootschappen, waarin vergelijkbare activiteiten plaatsvinden als in de onroerende zaak, wel de kerkenvrijstelling wordt toegepast, verwerpt de rechtbank dit beroep. Zoals eiseres zelf stelt, zijn de gebouwen van de door eiseres bedoelde kerkgenootschappen fysiek verbonden. Het (bij)gebouw wordt dan tezamen met de kerk als één onroerende zaak aangemerkt en voor die onroerende zaak wordt dan beoordeeld of de kerkenvrijstelling kan worden toegepast. De situatie van die andere kerkgenootschappen is dus niet gelijk aan de situatie van eiseres, waarin (zie bij 4.3.) de onroerende zaak als een afzonderlijk WOZ-object is aangemerkt. Om deze reden strandt eiseres’ beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Voor zover eiseres zich beroept op het vertrouwensbeginsel door erop te wijzen dat verweerder tot 2014 ten aanzien van de onroerende zaak steeds de kerkenvrijstelling heeft toegepast, heeft zij dit beroep naar het oordeel van de rechtbank eveneens tevergeefs opgeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, voor zover hij bij eiseres ten aanzien van de toepassing van de kerkenvrijstelling het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, dit vertrouwen bij de uitspraak op het bezwaar gericht tegen de aanslag OZB voor het jaar 2013 (zie bij 1.7.) opgezegd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gericht tegen de aanslag OZB ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2018.
w.g. griffier
w.g. rechter