Rechtbank Noord-Nederland, 14-05-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2030, AWB - 16 _ 3177
Rechtbank Noord-Nederland, 14-05-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:2030, AWB - 16 _ 3177
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 14 mei 2019
- Datum publicatie
- 6 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:2030
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:6287, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 3177
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verweerder voldoet niet aan de op hem rustende bewijslast dat sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte. Correcties dienen te vervallen. Rechtbank vernietigt navorderingsaanslag.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/3177
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2009 met dagtekening 20 december 2014 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 450.878 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.022. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 28.417 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van zijn kantoorgenoot [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser, geboren op [dag/maand] 1975, is gehuwd met [echtgenote] . Eiser was in het jaar 2009 vader van [kind A] (geboren op [dag/maand] 2000), [kind B] (geboren op [dag/maand] 2001), [kind C] (geboren op [dag/maand] 2003) en [kind D] (geboren op [dag/maand] 2005).
Eiser exploiteerde in het jaar 2009 een acquisitiebedrijf onder de handelsnaam “ [bedrijfsnaam] ”. Dit bedrijf is op 29 januari 2009 ingeschreven en op 7 september 2009 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de periode juli/september 2009 heeft eisers moeder, [moeder] , aan haar kleinkinderen, zijnde eisers kinderen, [kind B] , [kind C] en [kind D] respectievelijk € 47.481, € 47.481 en € 26.619 (in totaal € 121.581) overgemaakt.
Op 15 juli 2009 heeft eisers vader, [vader] , aan zijn kleinkind, zijnde eisers kind, [kind A] € 39.980,50 overgemaakt.
Tot de gedingstukken behoort een schenkingsovereenkomst, waarin eisers moeder heeft verklaard dat zij aan ieder van haar vier kleinkinderen een bedrag van € 40.000 in contanten heeft geschonken. Deze schenkingsovereenkomst is niet voorzien van plaats en datum van ondertekening.
Op 14 oktober 2009 is vanaf de bankrekening van [kind B] , [kind C] en [kind D] respectievelijk een bedrag van € 40.000, € 40.000 en € 41.000 overgemaakt naar de bankrekening van het “ [notariskantoor Z] ”, volgens de omschrijving, in verband met de aankoop van een woning gelegen aan de [a-straat #1] te [R] .
Op 7 september 2009 is vanaf de bankrekening van [kind A] een bedrag van in totaal € 39.940,50 – gedeeltelijk via een andere bankrekening van [kind A] – overgemaakt naar de bankrekening van eisers echtgenote.
Bij notariële akte van 15 oktober 2009 is aan eisers echtgenote door [naam verkoper] een woning gelegen aan de [a-straat #1] te [R] geleverd voor een koopsom van € 355.000. De betrokken notaris is het “ [notariskantoor Z] ”.
Bij notariële akte van 18 juni 2009 is aan eisers echtgenote door [V] B.V. een bedrijfspand gelegen aan de [b-straat #2] te [S] geleverd voor een koopsom van € 150.000.
Eiser heeft in februari 2009 in het kader van een investering in een [tankstation] , een overeenkomst gesloten met [Y] . In die overeenkomst is vermeld dat het [tankstation] te [T] , ter waarde van € 72.350 voor 50% in bezit van [Y] en voor 50% in bezit van eiser is, alsmede dat: "dit wil zeggen dat beide partijen een aankoopbedrag hebben gedaan van € 36.175".
Eiser heeft in februari 2009 € 36.175 gestort op de bankrekening van de moeder van [Y] .
In de periode van juni 2009 tot en met oktober 2009 (onder meer op 14 augustus 2009, 1 september 2009 en 1 oktober 2009) hebben 5 overboekingen met als omschrijving “participatie tankstation” plaatsgevonden met een totaalbedrag van € 6.000 van de bankrekening van [Y] naar de bankrekening van eiser en /of zijn echtgenote. Voorafgaande aan deze overboekingen hebben contante stortingen plaatsgevonden op de bankrekening van [Y] .
Eiser heeft op 29 juni 2009 € 21.000 en op 21 juli 2009 € 9.000 ontvangen van
[Y] . In een tussen hen opgemaakte overeenkomst is vermeld dat deze betalingen worden gezien als uitvoering van de beëindiging van de samenwerking met betrekking tot het tankstation. Hieraan voorafgaande hebben er contante stortingen op de bankrekening van [Y] plaatsgevonden ter grootte van € 18.000 en € 13.950.
Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting, IB/PVV en loonheffingen betreffende het jaar 2009. Dit onderzoek is op 7 september 2010 aangevangen. Verweerder heeft met dagtekening 20 januari 2016 een rapport van dit boekenonderzoek (het controlerapport) opgemaakt.
Verweerder heeft vanaf augustus 2011 het boekenonderzoek onderbroken in verband met een naar eiser en zijn echtgenote ingesteld strafrechtelijk onderzoek op verdenking van witwassen. Dit strafrechtelijk onderzoek is in augustus 2015 grotendeels afgerond. Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van verweerder van 29 september 2015 afschriften van een aantal in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgemaakte processen-verbaal aan verweerder verstrekt.
De Belastingdienst/Oost, Central Liaison Office (CLO) te Almelo heeft op 4 november 2010 de Turkse Belastingdienst om inlichtingen verzocht met het doel informatie te verkrijgen over de vermogenspositie van eisers moeder in verband met de bij 1.3 bedoelde aan haar kleinkinderen overgemaakte bedragen. Bij brief, ingekomen op 30 december 2011, heeft de Turkse Belastingdienst onder meer geantwoord
“Our tax auditor asked [moeder] about the source of the above mentioned transfers. She stated as follows:“These amounts totally belonged to me and my husband ( [vader] ) and were transferred for the future plans of my son and my grandchilderen with the condition of paying back. They originated from the selling of an immovable property belonging tot me and selling of commercial taxi plate belonging tot my husband. Besides, I was receiving rental incomes from my immovable properties and my husband was receiving pension payments at that time”. [moeder] submitted us documents relating tot the selling of commercial taxi plate and real estates, as well as tax file returns for rental income.
Please note that, under our domestic legislation, taxpayers are not required to explain the sources of money the spend on their expenditures. However, the statements of [moeder] concerning the source of these transfers appear to be true and there is no indication that would prove otherwise. Considering all this, it is understood that she is wealthy enough tot make these transfers.
On the other hand, no connection has been found between the above mentioned transfers and [eiser] .”
In een naar aanleiding van een klaagschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (AH-173) uit het strafrechtelijk onderzoek staat vermeld dat eisers moeder heeft aangegeven dat zij is gescheiden van eisers vader. Verder staat in dit proces-verbaal met betrekking tot de bij 1.3 en 1.4 bedoelde door eisers vader en moeder aan hun kleinkinderen overgemaakte bedragen (de schenkingen door de grootouders uit Turkije) onder meer vermeld:
“In het klaagschrift wordt aangegeven dat de schenking voortkomt uit de verkoop van de taxivergunning en onroerend goed. Niet aangegeven is welk onroerend goed op 10 juli 2009 is verkocht. De waarde is daarentegen wel aangegeven, namelijk 255.000 Turkse Lire (ongeveer € 87.500, koers datum 21 juni 2014). De onderliggende bewijsstukken inzake de feitelijke opbrengsten van het onroerend goed ontbreken, terwijl er wel naar verwezen wordt.(…)
Van de verkoop van de commerciële taxivergunning, op 12 september 2007, is op 13 september 2007 een rapport opgemaakt. Het opvallende aan dit rapport is dat er geen melding wordt gemaakt van de opbrengstwaarde van de verkoop van de taxivergunning en de wijze waarop het bedrag is uitbetaald en op welke rekening. (…). Als bijlage is een print van een internetpagina gemaakt, waarop de opbrengstwaarde van € 180.976 te zien is. Echter vanuit de geprinte internetpagina valt niet op te maken dat dit de opbrengstwaarde behorende bij de verkoop van de taxivergunning kenteken [kenteken] , model Renault bouwjaar 2002, vermeld onder registratienummer [registratienummer] is. Daarnaast is er ook geen naam van de koper vermeld, dan wel een overeenkomst waaruit zou blijken op welke wijze de verkooptransactie en bij wie de verkochte taxivergunning is geregistreerd. Het formele proces van verkoop taxivergunning is mij vanuit de aangeleverde stukken door de verdachte niet duidelijk geworden, hetgeen mede wordt veroorzaakt door het ontbreken van de officiële documenten.”
In het controlerapport is mede naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de schenkingen van de grootouders uit Turkije geconcludeerd:
“er is voldoende aannemelijk gemaakt dat uw ouders niet in staat waren om de schenkingen met hun “eigen” vermogen te kunnen doen. Het geld kwam via andere wegen tot u. Uit de processen-verbaal die zijn opgemaakt en die in detail ingaan op de vermogenspositie van uw ouders komt dit duidelijk naar voren.
Correctie
Ik tel bij € 161.560. Dit is het totale bedrag dat geschonken zou zijn aan uw kinderen.”
Volgens een proces-verbaal uit het strafrechtelijk onderzoek hebben de ouders van eisers echtgenote, [schoonvader] en [schoonmoeder] , op 30 december 2009 in totaal € 10.000 geschonken aan hun vier kleinkinderen, zijnde de kinderen van eiser. Verder volgt uit het strafrechtelijk onderzoek dat de ouders van eisers echtgenote op 17 juni 2009 een lening van € 20.000 aan eiser en zijn echtgenote hebben verstrekt. Deze lening is op 2 december 2009 afgelost. Daarnaast volgt uit het strafrechtelijk onderzoek dat in de periode van 2006 tot en met 2013 meerdere coupures van € 500 zijn gestort op de rekening van eisers schoonouders. In totaal is in die periode een bedrag van € 56.249 gestort, waarvan een bedrag van circa € 11.496 verklaard kan worden.
In het controlerapport is naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de bij 1.19 bedoelde schenkingen en lening van eisers schoonouders geconcludeerd:
“Van de contante stortingen op de rekeningen van uw schoonouders van totaal € 56.249 kan er € 11.496 verklaard worden. Uiteindelijk blijft er een bedrag van circa € 45.000 over wat niet te verklaren is. Het vermoeden is dan ook dat de ouders van uw echtgenote dit geld hebben ontvangen van u dan wel van uw echtgenote.
Correctie
Ik tel bij een bedrag van € 30.000.”.
Volgens een proces-verbaal uit het strafrechtelijk onderzoek heeft [W] , handelende onder de naam [bedrijfsnaam] en werkgever van eisers echtgenote, op 17 juni 2009 aan eiser en zijn echtgenote een lening verstrekt van € 30.000 ten behoeve van de aankoop van het bedrijfspand aan de [b-straat #2] te [S] . Eiser en zijn echtgenote hebben deze lening binnen één maand terugbetaald.
In het controlerapport is naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de bij 1.21 bedoelde lening van [W] geconcludeerd:
“ik ga er vanuit dat het uw eigen geld was dat werd gestort op de rekening van uw schoonouders en bij uw zakenrelatie de heer [W] .
Correctie
Ik tel bij de lening van € 30.000.”
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek hebben eiser en zijn echtgenote, naar volgt uit een daartoe opgemaakt proces-verbaal, aangegeven dat zij in 2008 twee paarden hebben gekocht van [Y] voor een bedrag van € 13.500 en dat deze twee paarden, door bemiddeling van [Y] , weer zijn verkocht in het jaar 2009 voor respectievelijk € 41.950 en € 39.300. In dit proces-verbaal staat hierover verder vermeld:
“Als bewijs voor de verkoop van deze twee paarden hebben eiser en zijn echtgenote documenten overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat paard 1, nummer [nummer#1] [het paard [P] , rechtbank],, verkocht is op 2 februari 2009 aan [bedrijfsnaam] in Rusland en paard 2, nummer [nummer#2] , verkocht is op 30 september 2009 aan [bedrijfsnaam] in Duitsland.
Uit de rechtshulpverzoeken aan Rusland en Duitsland is gebleken dat de bedrijven genoemd in de verkoopdocumenten geen paarden van [eiser] , [echtgenote] of [Y] hebben gekocht, noch een paard met nummer [nummer#1] of nummer [nummer#2] hebben gekocht.”
In het controlerapport is naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de bij 1.23 bedoelde paardenverkoop geconcludeerd:
“het gaat hier om gefingeerde verkopen om een legale herkomst van geld te rechtvaardigen dan wel de werkelijke aard van het geld te verhullen of te verbergen. De heer [Y] stort de volgende bedragen contant op zijn rekening: 12 februari 2009 € 41.950 en op 1 en 8 oktober een totaal bedrag van € 40.000. Ook dit geld is feitelijk een kasrondje. Het gaat hier om witwassen van geld. Het geld wordt geplaatst/gestort op een bankrekening ( [Y] ). Vervolgens wordt er een legale herkomst (verkoop van de paarden) gegeven. Hierbij worden facturen, boekhouding, contracten enz. voor overlegd. Vervolgens kunnen u en of uw echtgenote er over beschikken. Volgens uw verklaring zou u de opbrengst van het eerste paard gebruikt hebben voor de aankoop van het tankstation (punt 4.2.6 van het rapport).
Correctie
Ik tel bij het bedrag van de opbrengst van de beide paarden ad € 81.250 nog € 700 op. Dit levert een totale correctie van € 81.950 op. Dit is dus het totaal dat op de bankrekening van de heer [Y] werd gestort.”
Eiser en zijn echtgenote hebben tijdens het strafrechtelijk onderzoek, naar volgt uit een daartoe opgemaakt proces-verbaal, aangegeven dat zij in april 2009 het paard [Q] voor een bedrag van € 3.000 hebben gekocht van [K] . In een handgeschreven brief heeft [K] verklaard dat hij in 2009 in geldnood zat en dat hij het paard daarom voor € 3.000 heeft verkocht, terwijl het paard eigenlijk meer waard was. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:
“Uit het onderzoek naar de bankrekening van [K] kan blijken dat op de dag dat de
€ 3.000 van verdachte [eiser] is bijgeboekt op de rekening van [K] er ook € 11.000 contant is gestort op de rekening van [K] . Opmerkelijk is dat zowel [K] als verdachte [eiser] aangegeven dat het paard wegens geldnood voor € 3.000 aan verdachte [eiser] is verkocht, terwijl [K] in die periode over € 11.000 contant beschikte.
(…)
Volgens de kwitantie, productie 20 (4), gevoegd bij het klaagschrift, heeft [K] het paard [Q] terug gekocht op 6 november 2009 voor € 13.000.
Op de bankafschriften is te zien dat [K] op 29 oktober 2009 € 13.000 overboekt naar verdachte [eiser] . Tevens is op de bankrekening van [K] te zien dat 2 dagen voordat hij het geld overboekt naar verdachte [eiser] er € 13.500 wordt overgeboekt naar de rekening van [K] inzake inkoop Ford Focus C Max. Uit het onderzoek is gebleken dat er middels een sale en leaseback constructie € 14.000 is geleend aan [K] . Opmerkelijk is dat zowel het bedrag van de lening voor de auto (€ 14.000) als het totaal bedrag van de overboeking (verkoop paard € 3.000) en contante storting (€ 11.000) van 6 april op de rekening van [K] samen € 14.000 bedraagt.”
In het controlerapport is naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de verkoop van het paard “ [Q] ” geconcludeerd:
“het gaat hier om een gefingeerde verkoop van het paard “ [Q] ”. De verkoop moest een legale herkomst van het geld rechtvaardigen dan wel de werkelijke herkomst van het geld verhullen/verbergen.
Correctie
Het bedrag van de uiteindelijke betaling ad € 13.000 vormt het bedrag van de correctie.”.
Volgens een proces-verbaal uit het strafrechtelijk onderzoek heeft [Y] verklaard dat de bij 1.12 bedoelde 5 overboekingen met als omschrijving “participatie tankstation” een vergoeding was voor het werk dat eisers echtgenote zou gaan verrichten voor het tankstation. Dit werk is echter door haar vader gedaan. Volgens het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat de vader van eisers echtgenote maximaal 10 dagen werkzaam is geweest voor het tankstation. Eiser heeft tijdens het strafrechtelijk onderzoek verklaard dat de zojuist bedoelde overboekingen een soort voorschot is op de winst van het tankstation, die aan het eind van het jaar verrekend zou worden. Volgens het proces-verbaal is de samenwerking tussen [Y] en eiser middels een overeenkomst beëindigd. In die overeenkomst wordt gesproken over twee leningen van € 21.000 en € 9.000 die door [Y] aan eiser zijn verstrekt. [Y] heeft echter verklaard dat dit geen leningen zijn, maar dat het feitelijk een terugbetaling is van de ruim € 36.000 die eiser heeft geïnvesteerd in het tankstation. Eiser heeft, volgens het proces-verbaal, verklaard dat hij de € 36.000 die hij heeft geïnvesteerd als een lening zag. In dit proces-verbaal wordt als afsluiting het volgende vermeld:
“Op grond van de onderzoeksbevindingen bestaat het vermoeden bestaat dat verdachten [eiser] en [echtgenote] de middelen die zijn verkregen uit de gefingeerde verkoop van het paard [P] hebben willen verhullen en verbergen door middel van de investering ad € 36.715 in het tankstation te [T] . Er bestaat immers een redelijk vermoeden dat het paard [P] niet verkocht is aan [bedrijfsnaam] in Rusland en dat de documenten die als bewijs hiervoor zijn opgemaakt en waaruit zou moeten blijken dat het paard verkocht is valselijk zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken.
Het vermoeden van verhullen van de opbrengst uit de verkoop van het paard [P] wordt mede ingegeven door het feit dat verdachte [eiser] en [echtgenote] binnen 7 maanden een bedrag van € 36.000 ontvangen van [Y] , hetgeen volledig overeenkomst met het investeringsbedrag. Door zowel [eiser] alswel [Y] wordt verklaard dat [eiser] zijn investering volledig heeft teruggekregen, hetgeen in normaal zakelijk verkeer niet gebruikelijk is.”
In het controlerapport is naar aanleiding van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van de investering in het tankstation geconcludeerd:
“op grond van de onderzoeksbevindingen bestaat het vermoeden dat u en of uw echtgenote de middelen die zouden zijn verkregen uit de gefingeerde verkoop van het paard [P] hebben willen verhullen en verbergen door middel van de investering ad € 36.175 in het tankstation te [T] .
Uit het onderzoek is immers gebleken dat er geen paard is verkocht aan [bedrijfsnaam] te Rusland.
Correctie
Er zal voor de hoogte van de lening/investering ad € 36.175 gecorrigeerd worden.”
Het totaal van de correcties bedraagt volgens het controlerapport:
Schenkingen grootouders uit Turkije |
€ |
161.560 |
Schenkingen en lening schoonouders |
€ |
30.000 |
Lening [W] |
€ |
30.000 |
Paardenverkoop |
€ |
81.950 |
Verkoop paard “ [Q] ” |
€ |
13.000 |
Investering tankstation |
€ |
36.175 |
Totaal van de correcties |
€ |
352.685 |
Verweerder heeft ter behoud van rechten met dagtekening 20 december 2014 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 350.000 bijgeteld als resultaat uit overige werkzaamheden.
De meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van deze rechtbank heeft op 25 juni 2018 vonnis gewezen in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen eiser (
. In die zaak is aan eiser ten laste gelegd dat – kort en eenvoudig gezegd – hij ten aanzien van- de schenkingen van de grootouders uit Turkije;
- de schenkingen en lening van de schoonouders;
- de paardenverkoop;
- de verkoop van het paard “ [Q] ”;
- de investering in het tankstation
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Hij is ter zake van de ten laste gelegde schenkingen en paardenverkopen door de rechtbank veroordeeld.
Eiser heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige navorderingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of verweerder terecht de bij 1.29 bedoelde correcties tot een bedrag van € 350.000 als resultaat uit overige werkzaamheden bij het inkomen uit werk en woning heeft geteld.
Vooraf
3. In zijn beroepschrift alsmede ter zitting heeft eisers gemachtigde verzocht om de onderhavige zaak aan te houden totdat een onherroepelijk oordeel is uitgesproken in de bij 1.31 bedoelde strafzaken. Omdat niet valt in te zien dat eiser, gelet op de hierna te geven oordelen en beslissingen, in deze belastingprocedure belang zal hebben bij aanhouding van deze zaak, dan wel in de strafprocedure nadeel zal ondervinden van de beslissingen in deze belastingprocedure, wijst de rechtbank dit verzoek af.
De navorderingsaanslag
Eiser stelt dat hij in het jaar 2009 in fiscale zin geen bedrag van € 350.000 heeft genoten. Hij voert aan dat er geen ondersteunend materiaal is, waaruit zou blijken dat er een bewezen link is tussen inkomensverwervende activiteiten en de schenkingen van zijn ouders en schoonouders. Verweerder heeft evenmin voldoende naar voren gebracht om een link te leggen tussen vermeende werkzaamheden van eiser en het bedrag van de lening van [W] . De paardentransacties zijn evenmin fiscale inkomsten van eiser. Tot slot is niet bewezen dat de investering in het tankstation in feite fiscale inkomsten van eiser zouden zijn.
Verweerder stelt onder verwijzing naar het dossier in de strafzaak dat de handelingen en transacties met betrekking tot
- de schenkingen van de grootouders uit Turkije;
- de schenkingen en lening van de schoonouders;
- de lening van [W] ;
- de opbrengst van de paardenverkoop;
- de opbrengst van de verkoop van het paard “ [Q] ”;
- de investering in het tankstation
gefingeerd zijn. Aan de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek ontleent hij het vermoeden dat de met deze handelingen en transacties verbonden (witgewassen) gelden in werkelijkheid in het jaar 2009 door eiser verworven en genoten belaste inkomsten zijn.
Verweerder heeft de omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen (zie HR 17 augustus 2018, 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1358).
Ter zitting heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat hij in zijn verweerschrift heeft miskend dat verweerder eerst moet bewijzen dat aan de voorwaarden voor de omkering is voldaan, en dat pas daarna de omkering geldt. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verweerder - naar de normale regels van bewijslastverdeling - heeft bewezen dat er grond is voor omkering. Volgens die normale bewijslastverdeling rust naar het oordeel van de rechtbank op verweerder ten aanzien van de bijtellingen van het resultaat uit overige werkzaamheden de stelplicht en de bewijslast. Hierbij overweegt de rechtbank dat verweerder met een of meer bewijsvermoedens kan voldoen aan de op hem rustende bewijslast. Wanneer ten nadele van eiser een bepaald vermoeden wordt aangenomen, ligt het op zijn weg dit vermoeden te ontzenuwen, waarbij eiser niet aannemelijk hoeft te maken dat het vermoeden onjuist is, maar hij kan volstaan met twijfel zaaien omtrent de juistheid van het vermoeden (zie onder andere HR 25 oktober 2002, nr. 36.898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354 en HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63). De rechtbank zal hierna per correctie beoordelen of verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht en bewijslast.
Schenkingen grootouders uit Turkije
Verweerder stelt dat, gelet op hetgeen bij 1.17 staat vermeld, eisers ouders niet in staat zijn geweest om de schenkingen uit hun vermogen te bekostigen. Verweerder vermoedt daarom dat, mede gelet op de besteding, zie 1.6 en 1.8, de door eisers ouders aan eisers kinderen overgemaakte gelden van eiser afkomstig zijn. Er is volgens verweerder in feite sprake geweest van een kasrondje. Nu dit in 2009 is gebeurd, vermoedt verweerder tevens dat eiser tot het bedrag van de gefingeerde schenkingen in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten. Aan de mededeling van de Turkse belastingdienst dat eisers moeder vermogend genoeg was om de schenkingen te doen, dient volgens verweerder geen gewicht te worden toegekend. Belastingplichtigen zijn immers in Turkije niet verplicht de herkomst van het geld voor hun bestedingen te verklaren.
Voor zover al op grond van de gedingstukken kan worden vermoed dat de door eisers ouders vanuit Turkije aan eisers kinderen overgemaakte gelden van eiser afkomstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiser dit vermoeden heeft weten te ontzenuwen door te verwijzen naar het bij 1.16 bedoelde antwoord van de Turkse belastingdienst. De rechtbank stelt voorop dat dit antwoord blijkens het slot van de brief is gegeven onder de informatie-uitwisselingsbepaling uit het bilaterale belastingverdrag met Turkije en dat Nederland er als regel (vanwege de goede verdragstrouw) van uit moet gaan dat de aldus verkregen informatie klopt. Nu de Turkse belastingdienst heeft meegedeeld dat het waar lijkt te zijn dat eisers moeder vermogend genoeg was om de schenkingen te doen, dat de verklaringen over de herkomst van dat vermogen waar lijken te zijn en berusten op onderliggende documenten, terwijl er bovendien geen verband is gevonden tussen de overgemaakte gelden en eiser, moet ten minste redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid van het door verweerder aangevoerde bewijsvermoeden. Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat verweerder geen enkele link met door eiser in 2009 verrichte activiteiten heeft gelegd, waarmee hij die gelden dan zou hebben verworven.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de correctie “Schenkingen grootouders uit Turkije” niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Schenkingen en lening van de schoonouders
Verweerder stelt dat, gelet op hetgeen bij 1.19 en 1.20 staat vermeld, er onverklaarbare stortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van eisers schoonouders. Het is volgens verweerder onwaarschijnlijk dat deze stortingen een legale herkomst hebben. Verweerder vermoedt dat deze stortingen van eiser afkomstig zijn en dat eiser, nu de schenkingen en de verstrekking van de lening in het jaar 2009 hebben plaatsgevonden, tot de bedragen hiervan in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht niet worden aangenomen dat eiser tot de bedragen van de schenkingen en lening van zijn schoonouders in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten. Verweerder heeft namelijk niets, althans onvoldoende gesteld (laat staan aannemelijk gemaakt) waaruit zou kunnen volgen dat er een link bestaat tussen de stortingen op de bankrekening van eisers schoonouders en door eiser verrichte activiteiten die in het jaar 2009 een bron van inkomen zouden kunnen vormen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de correctie “Schenkingen en lening schoonouders” niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Lening [W]
Verweerder stelt dat de lening van [W] van € 30.000 niet nodig was om de aankoop van het pand gelegen aan de [b-straat #2] te [S] te financieren. Het is volgens verweerder niet gebruikelijk dat een bedrag van € 30.000 geleend wordt om de aankoop van een pand te financieren om het geleende bedrag vervolgens binnen één maand terug te betalen. Verweerder gaat ervan uit dat geen leenovereenkomst is opgemaakt. Er is volgens verweerder, gelet op hetgeen bij 1.21 en 1.22 staat vermeld, dan ook sprake van een gefingeerde transactie. Daarom vermoedt verweerder dat eiser tot het bedrag van de vermeende lening in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten.
Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat ter zake van de lening van [W] sprake is van een gefingeerde transactie, kan naar het oordeel van de rechtbank aan deze enkele omstandigheid niet het vermoeden worden ontleend dat eiser tot het bedrag van de lening in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat hij niets, althans onvoldoende heeft gesteld (laat staan aannemelijk gemaakt) waaruit zou kunnen volgen dat er een link bestaat tussen deze lening en door eiser verrichte activiteiten die in het jaar 2009 een bron van inkomen zouden kunnen vormen.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de correctie “Lening [W] ” niet heeft voldaan aan zijn bewijslast.
Paardenverkoop en verkoop paard “ [Q] ”
Verweerder stelt dat met betrekking tot de verkoop van de paarden, gelet op hetgeen bij 1.23 en 1.26 staat vermeld, sprake is geweest van gefingeerde transacties. In feite is sprake geweest van kasrondjes, waarbij geld van eiser is witgewassen. Verweerder vermoedt daarom dat eiser tot het bedrag van de opbrengst van de paardenverkoop in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten.
Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat ter zake van de verkoop van de drie paarden sprake is van gefingeerde transacties, acht de rechtbank deze enkele omstandigheid onvoldoende om daaraan het vermoeden te ontlenen dat eiser tot het bedrag van de opbrengst van die paardenverkopen in het jaar 2009 belaste inkomsten heeft genoten. Hierbij wijst de rechtbank verweerder erop dat zonder nadere feiten en omstandigheden, die verweerder gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt, niet valt in te zien dat sprake zou zijn van een link tussen de (gefingeerde) transacties enerzijds en door eiser verrichte activiteiten die in het jaar 2009 een bron van inkomen zouden kunnen vormen anderzijds.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de correcties “Paardenverkoop” en “Verkoop paard [Q] ” niet aan zijn bewijslast voldaan.
Investering tankstation
Verweerder stelt dat de bij 1.12 en 1.13 bedoelde contante stortingen op de bankrekening van [Y] van eiser afkomstig zijn. Verweerder vermoedt, zoals volgt uit het controlerapport, dat eiser en/of zijn echtgenote de middelen die zouden zijn verkregen uit de gefingeerde verkoop van het paard [P] , hebben willen verhullen en verbergen door middel van de investering in het tankstation.
Verweerders vermoeden kan naar het oordeel van de rechtbank, wat er verder ook zij van de gerechtvaardigdheid van dit vermoeden, niet leiden tot het oordeel dat eiser in het jaar 2009 ter zake van de investering in het tankstation belaste inkomsten heeft genoten. Noch het verhullen en verbergen van de middelen uit de gefingeerde verkoop van het paard [P] , noch de enkele verkoop van dit paard, kan immers worden aangemerkt als een activiteit die op zichzelf een bron van inkomen zou kunnen vormen. Ook overigens heeft verweerder geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld (laat staan aannemelijk gemaakt) die zouden kunnen leiden tot het vermoeden dat eiser de benodigde gelden voor de investering in het tankstation in de vorm van in 2009 te belasten inkomsten heeft verworven en genoten.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de correctie “Investering tankstation” niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Conclusie
Verweerder heeft ten aanzien van geen van de correcties aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Dat betekent dat de correcties dienen te vervallen. De rechtbank zal de navorderingsaanslag daarom vernietigen. Ditzelfde geldt ten aanzien van de met de navorderingsaanslag samenhangende beschikking heffingsrente.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.
Griffierecht
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.278.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, mr. A. Heidekamp en mr. P.P.D. Mathey-Bal, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.
w.g griffier
w.g. voorzitter