Home

Rechtbank Noord-Nederland, 17-07-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2546, AWB - 19 _ 2846

Rechtbank Noord-Nederland, 17-07-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2546, AWB - 19 _ 2846

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
17 juli 2020
Datum publicatie
24 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:2546
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2846

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag MRB. Boete verminderd omdat de rechtbank aannemelijk acht dat de bank slechts een beperkte periode in de auto heeft gestaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/2846

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, verweerder

(gemachtigden: [medewerker Belastingdienst] en [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 15 oktober 2018 voor het tijdvak 18 november 2017 tot en met 2 april 2018 aan eiser een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd ten bedrage van € 585. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 585.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is volgende de kentekenregistratie in de periode van 18 november 2017 tot en met 25 maart 2019 houder geweest van een auto, merk Mercedes-Benz, type [type auto] met kenteken [##-AA-BB] (de auto). De verschuldigde MRB voor het bij het procesverloop vermelde tijdvak was voldaan naar het (lage) tarief van een bestelauto voor een ondernemer.

1.2.

Op 1 maart 2018 omstreeks 10:23 uur is door controlemedewerkers van de Belastingdienst geconstateerd dat de auto niet voldeed aan de wettelijke inrichtingseisen voor bestelauto’s. Op de foto’s die ten tijde van de controle zijn gemaakt is een achterbank te zien. Op het controleformulier is onder Z90 ‘Ruimte voor additionele gegevens bij het signaal’ het volgende vermeld:

Dubbele cabine, geen tussenschot aanwezig”.

1.3.

In de vooraankondiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking van 12 juni 2018 heeft verweerder onder meer het volgende opgemerkt:

Bij deze controle is geconstateerd dat het motorrijtuig niet voldoet aan de inrichtingseisen van een bestelauto met dubbele cabine. Het motorrijtuig is niet voorzien van een tussenschot dat voldoet aan de hieraan gestelde eisen. Een bestelauto die niet voldoet aan de eisen wordt in de heffing betrokken als personenauto.”

1.4.

Met dagtekening 15 oktober 2018 heeft verweerder de naheffingsaanslag en boetebeschikking aan eiser opgelegd.

1.5.

Eiser en zijn echtgenote dragen onder andere de zorg voor hun volwassen zoon die verstandelijk gehandicapt is en lijdt aan autisme en schizofrenie. Tijdens het autorijden kan hij een aanval krijgen waarbij het zijn ouders veel moeite kost om hem weer rustig te krijgen. De zoon van eiser en zijn echtgenote moet daarom tijdens het autorijden ook kunnen liggen.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag MRB en de boetebeschikking terecht aan eiser zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de auto een personenauto of een bestelauto is zoals omschreven in artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).

3. Eiser stelt dat de achterbank die ten tijde van de controle in de auto was geplaatst, behoorde bij een Ford. De bank stond los in de auto om te kijken of deze zou passen. Tijdens het monteren bleek echter dat de bank niet aan het chassis vastgemaakt kon worden, omdat de bevestigingspunten van de achterbank niet pasten op het chassis van de auto, aangezien de dieseltank van de auto in de weg zat. Uit de genomen foto’s blijkt volgens eiser enkel dat er een bank in de auto stond, maar niet dat de bank bevestigd was. Het vervoeren van een bank in de open laadruimte is volgens eiser toegestaan.

4. Verweerder stelt dat tijdens de controle op 1 maart 2018 geconstateerd is dat er een extra rij zitplaatsen in het motorrijtuig geplaatst was. Omdat het tussenschot ontbrak, voldeed de auto niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto met dubbele cabine en kwalificeerde de auto als personenauto. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn daarom terecht opgelegd.

Naheffingsaanslag

5.1.

Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Wet MRB, wordt – voor zover hier van belang - onder een personenauto verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen ingericht voor personenvervoer. Onder een bestelauto wordt op grond van onderdeel c van genoemd artikel verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus.

5.2.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1987, nr. 24 351, BNB 1987/268 volgt dat een motorrijtuig dat door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, wordt aangemerkt als een personenauto, ook indien het motorrijtuig tevens geschikt is voor andere doeleinden.

5.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de auto van eiser terecht aangemerkt als personenauto. Uit de door verweerder overgelegde foto’s blijkt dat achter de bestuurdersstoel een bank, voorzien van gordels, in de rijrichting in de auto is geplaatst. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de bank in de auto is geduwd en er later met moeite weer uit is gehaald. De rechtbank leidt hieruit af dat de bank klemvast heeft gestaan. Op basis van de foto’s en deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het mogelijk was om personen te vervoeren op de bank, zodat de auto moet worden aangemerkt als personenauto (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7885). Dat de bank feitelijk niet gebruik is om personen, in dit geval de zoon van eiser en zijn echtgenote, te vervoeren, maakt dit oordeel niet anders.

5.4.

Ingevolge artikel 33, derde lid, onder c van de MRB wordt de naheffing beperkt indien blijkt dat de verandering aan het motorrijtuig over een gedeelte van het naheffingstijdvak niet was aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd om overtuigend aan te tonen dat de achterbank slechts een gedeelte van het naheffingstijdvak in de auto heeft gestaan. Met name heeft eiser niet kunnen onderbouwen gedurende welke periode de achterbank zich dan precies in de auto bevond. Aan de zware bewijslast van deze bepaling heeft eiser daarmee niet voldaan.

5.5

Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.

Verzuimboete

6.1.

Op grond van artikel 37 van de Wet MRB, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet Rijksbelastingen (AWR) en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan verweerder bij schending van de inrichtingseisen een verzuimboete opleggen van in beginsel 100% van de nageheven belasting. Van het opleggen van zo'n verzuimboete moet de inspecteur afzien bij afwezigheid van alle schuld (avas). Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van avas, kan de rechtbank hem hierin niet volgen, omdat op eiser nu eenmaal de verantwoordelijkheid rust zich te houden aan de (strenge) wettelijke voorwaarden inzake de inrichtingseisen.

6.2.

Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in dit soort gevallen, naar de bedoeling van de wetgever, een verzuimboete van 100% wordt opgelegd (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8772). Dat uitgangspunt neemt de rechtbank over. Dat neemt niet weg dat de rechtbank in het kader van de individuele straftoemeting gehouden is om, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, te beoordelen wat een passende en geboden sanctie is. Tot die omstandigheden behoort ook de omstandigheid dat de naheffingsaanslag is komen vast te staan aan de hand van een berekeningsvoorschrift waarbij een (weerlegbaar) bewijsvermoeden is gehanteerd (vgl. HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483).

De rechtbank ziet in dit geval aanleiding voor matiging van de boete in verband met die omstandigheid. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser weliswaar niet overtuigend heeft weten aan te tonen gedurende welke periode de achterbank zich precies in de auto bevond, maar op grond van de stukken van het geding en de verklaring ter zitting acht de rechtbank wel aannemelijk dat dit slechts gedurende een beperkte periode is geweest. De rechtbank hecht daarbij geloof aan eisers verklaring dat de achterbank door bevestigingsproblemen niet veilig genoeg was om de zoon van eiser te vervoeren en dat eiser deze daarom al snel weer heeft verwijderd en op zoek is gegaan naar een andere, wel passende achterbank. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser foto’s heeft overgelegd van de auto met deze tweede, wel passende, achterbank.

6.3.

Gezien de bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank in dit geval een boete van 100% over het gehele naheffingstijdvak niet passend en geboden. De rechtbank verlaagt de boete naar € 100.

7. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen boetebeschikking gegrond

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag ongegrond;

- verklaart het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor zover het de boetebeschikking betreft;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 100;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Stevens, griffier op 17 juli 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. rechter

w.g. griffier

Rechtsmiddel